Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE"

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

VUUR VAN DE HEMEL.

Nadat Elia aan koning Achab het oordeel Gods heeft aangezegd naar aanleiding van het gebeurde met Naboth's wijngaard, horen we, althans voorlopig, niet veel meer van de man Gods. Het schijnt dat hij heeft afgedaan. Als koning Achab een nieuwe oorlog tegen de Syriërs beraamt, is het een andere profeet des Heeren, Micha, de zoon van Jimla, die het Woord des Heeren aangaande die zaak de koning aanzegt.

Het leven in Israël is intussen z'n gang gegaan. Z'n eigen gang wel te verstaan. Even schijnt koning Achab getroffen te zijn. Er duidt iets op een verandering ten goede. Maar het duurt niet lang. Achab heeft plannen om de Syriërs eens een definitieve slag toe te brengen. Daar heeft hij de hulp van koning Josafat van Juda voor nodig. Hij krijgt die hulp ook. Maar koning Josafat wil toch wel eens weten of deze onderneming Gods goedkeuring kan wegdragen. Daarom laat Achab een groot getal zogenaamde profeten komen, die allen om strijd beweren, dat de uitslag van de expeditie alleen maar gunstig zal zijn. Josafat is er echter toch nog niet gerust op en vraagt uitdrukkelijk of er nog niet een profeet des Heeren is. We zullen nu maar in het midden laten, hoever dat bij de koning van Juda strekte. Want als Achab dan inderdaad nog zo'n profeet kan laten komen en deze niets anders dan onheil kan aanzeggen, laat ook Josafat zich weinig aan deze waarschuwing gelegen liggen. En bij Achab blijken alle indrukken, die van Elia's woorden overgebleven waren, toch ook al weer vergaan te zijn. Hij sluit eenvoudig die Micha binnen Jeruzalem op! Zo trekken zij ten strijde.

De waarheid Gods achterhaalt Achab echter wel, al heeft hij dan de drager van het Woord der waarheid opgeborgen. In het gevecht legt een onbekend soldaat eigenlijk zo maar, zonder een bepaald doel aan. De gerechtigheid Gods gebruikt dat boogschot evenwel om koning Achab te treffen. Tegen de avond sterft hij en niet lang daarna likken de honden zijn bloed op, dat in de wagenbak was gelopen. Op de plaats, die Elia had voorzegd.

Eén van zijn zoons, Ahazia, volgt hem op. Dan opeens, even onverwacht als tevoren, verschijnt Elia weer om het Woord Gods te spreken. De Heere gebruikt hem nog eenmaal, voordat hij van zijn post afgelost wordt. Nu om een oordeel aan te zeggen aan de nieuwe koning, die in het spoor van zijn vader en niet in het minst in dat van zijn moeder, Izebel, is voortgegaan.

Op zekere dag valt koning Ahazia door het traliewerk, dat zich voor een venster in een bovenvertrek van het paleis bevond. Hij bekomt daarbij zo zwaar letsel, dat voor zijn leven gevreesd wordt. Zelf is hij eveneens bevangen door de gedachte, dat hij niet meer zal herstellen. Daarom zendt hij boden naar de god van Ekron, een Filistijnse stad, die Baal-Zebüb heette, om te vragen of er nog kans op genezing is.

Tot nog toe hebben we allen van de Baal gehoord. We herinneren ons echter, dat baal betekent heer, bezitter, en dat er eigenlijk zo veel baals zijn als er natuurverschijnselen bestaan. Men kan die allen bij elkaar zien als openbaringen van de ene natuurkracht en zo kon in d^ strijd met de Fenicische Baalsdienst eenvoudig van Baal zonder meer worden gesproken. Hier wordt deze Baal van Ekron echter nader bepaald door de toevoeging Zebüb. Daarmee wordt hij getekend als heer der vliegen. Deze vliegenbaal zal wel geëerd zijn als een god, die over ziekte en gezondheid beschikte. Het is echter ook heel goed mogelijk, dat deze Baal alleen maar een orakelgod was en dat het de koning er dus niet zozeer te doen was bij deze Baal Zebüb herstel te vinden, dan wel alleen maar een antwoord te krijgen op de vraag, of hij nog zou kunnen herstellen.

We behoeven niet tussen deze mogelijke bedoelingen van koning Ahazia te beslissen. Wat dan ook z'i} oogmerk geweest mag zijn, hoe is hier de levende God, de Heere, de God van Israël, op een verschrikkelijke wijze door die tocht van Ahazia's boden naar Ekron gehoond.

Hoe bestaat het, nietwaar? Een koning van Israël, die in zijn naam, notabene, er aan herinnerd werd, dat de Heere een uithelper is in de nood, zendt boden tot een vliegengod, omdat hij meent, dat deze hem nog zal kunnen helpen.

Laten we echter voorzichtig zijji en niet al te zeer uit de hoogte op dit gedoe neerzien. Nog grijpt een geslacht, dat eerst de Heere en Zijn Woord uit het leven heeft weggedacht en verbannen, als het om het leven gaat, naar de meest bizarre en dikwijls ook verachtelijkste middelen om daardoor geholpen te worden. Het geloof, of juister het bijgeloof, in allerlei nieuwe geheimen en krachten, die baat kunnen brengen, woekert hand over hand voort. Vindt men geen baat, dan toch in ieder geval enig inzicht in het toekomende. Nooit liep men drukker naar de helderzienden dan in een tijd, waarin Gods Woord een gesloten boek is geworden. En sinds de tijd, dat men niet meer gelooft in Hem, in Wiens hand onze tijden zijn, speurt men de hemel af, omdat ons lot in de sterren zou staan beschreven. En toen men ophield naar het Woord des levens te luisteren, ging ons geslacht er op uit om dan de stenen te horen spreken.

Zo wordt de levende God ook vandaag aan de dag gehoond. Daarom raakt de vraag van Elia, die daar juist als vroeger, als de eerste uitschietende bliksem van een beginnend onweer, opeens voor de boden van koning Ahazia staat, ieder, die hier mede schuldig staat: Is het omdat er geen God in Israël is, dat ge Baal-Zebüb, de god van Ekron, gaat raadplegen? En zeker heeft niet alleen Ahazia zich zo de toorn Gods als een schat tegen de dag van het oordeel vergaderd, maar voor dat oordeel rijpt ieder, die de levende God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, hardnekkig blijft voorbijgaan.

Het oordeel! Alweer? , zult u zeggen. Ja, het oordeel. Geen vinding van Elia, nog minder een liefhebberij, van mensen, die nu eenmaal graag de Sombere kant van de dingen laten zien. De Heere Zelf heeft Elia nog eenmaal geroepen 'om het gericht aan een zondige koning aan te zeggen.

Dat is dan Elia's laatste bediening van het Woord. Gij zult van het bed, waarop ge zijt komen te liggen, niet afkomen, maar ge zult voorzeker sterven.

Diep onder de indruk van de majesteit van dit woord gaan de boden naar het koninklijk paleis terug om hun wedervaren aan de koning mede te delen. Ekron is wel niet zo ver, maar Ahazia begrijpt terstond, als zijn boden al zo spoedig terugkomen, dat er wat bijzonders is gebeurd. Benieuwd vraagt hij naar de oorzaak.

Het is opmerkelijk, dat de uitgezonden mannen niet weten, dat het Elia was, die hen met zijn vraag en boodschap in de weg trad. Hier zal te denken zijn aan de overmacht van het Woord Gods in Elia's mond, dat alle aandacht van de man, die het Woord bracht, heeft afgetrokken en volledig op de inhoud van de boodschap des Heeren heeft gericht.

Koning Ahazia heeft echter wel een vermoeden. Hoe zag die man er uit? is zijn vraag. Veel behoeven zijn dienaren niet te zeggen, 't Was een man met een harig kleed, een ruige mantel, die kenmerkend was voor de mannen, die zich van God geroepen wisten tot de dienst van Zijn Woord. Ahazia weet het dan al. Dat dacht hij wel. Het was Elia natuurlijk.

De reactie van de koning op de boodschap, die hem zoëven ter kennis gebracht werd, is wel een heel andere dan die van zijn boden. De laatsten zijn onder de indruk geweest en hebben zich gehoorzaam omgewend om het Woord Gods aan de koning over te brengen. Zij hebben iets van de majesteit van het Woord des Heeren bespeurd en daarvoor zijn ze gezwicht. Maar al ligt Ahazia dan ook doodziek op z'n bed, hij laat zich zó niet door de profeet des Heeren behandelen. Hij zal die man Gods uit Tisbe wel eens doden. Zijn vloek gaat dan mee in het graf en zal dan zeker de levenden geen nadeel meer berokkenen.

In deze gedachtengang verstrikt stelt Ahazia de macht van zijn woord tegenover de kracht van het Woord des Heeren, dat over hem is uitgesproken. Hij zal dat Woord wel met geweld weten te dwingen.

En daarmee is het conflict, de twist tussen de Heere en een afvallig koning met zijn afvallig volk op een ontzaggelijke wijze verscherpt.

Koning Achab onttrok zich aan het Woord des Heeren. Hij liet er zich niets aan gelegen liggen. Koningin Izebel ging wat verder. Zij dacht de drager van dat Woord persoonlijk te treffen en hem als het kon onschadelijk te maken. Koning Ahazia echter wil strijden tegen het Woord Zelf. Met zijn zwaard probeert

hij dc kracht daarvan te breken.

Het Woord des Heeren laat zich echter niet dwingen en nog minder overmeesteren. Als de uitgezonden hoofdman met z'n soldaten de man Gods in de naam van de koning beveelt mee te gaan, daalt op het woord van Elia vuur van de hemel om die mannen te verteren. Als hij dan een man Gods is en het Woord des Heeren in zijn mond waarheid, dan zal men dat ook zien.

Koning Ahazia is echter nog niet gebroken en een tweede hoofdman, die met z'n mannen uitgezonden wordt, al evenmin. De laatste maakt het nog wat erger: Haast u, daal af! Maar weer daalt het vuur om de mannen te vernielen.

Daarop wordt een hoofdman uitgezonden, die meer ontzag heeft voor het Woord Gods. Op zijn eerbiedige vraag, gaat Elia — de Heere Zelf geeft hem daartoe bevel — rustig mee. In het paleis heeft hij echter geen andere boodschap. Ahazia zal nu om, en in zijn ongerechtigheid sterven. Kort daarop is dat ook gebeurd.

Al weer een naar onze begrippen moeilijk te verwerken geschiedenis. De dood van die vele mannen doet zo verschrikkelijk aan.

We komen er niet mee uit door te zeggen, dat we hier nog geheel en al in de sfeer van het Oude Testament zijn en dat dit alles in het Nieuwe Testament zo geheel anders is gesteld. Want we hebben niet het recht om de barmhartigheid des Heeren zo tegen de rechtvaardigheid Gods uit te spelen, dat daar niets meer van overblijft dan een overwonnen standpunt. Het gericht Gods is een werkelijkheid, die zich niet weg laat redeneren.

En zeker gaat het niet aan om Christus' woorden tot Jacobus en Johannes, die eens deze geschiedenis aan de Samaritanen, die Christus niet wilden ontvangen, herhaald wilden zien, zo uit te leggen, dat Christus daarin critiek op Elia oefent (Luc. 9 : 52—56). Stellig is het critiek. Evenwel niet op de profeet uit Tisbe. Wel op de discipelen, die een dergelijk gericht op dat ogenblik en naar hun goeddunken willen zien voltrokken. Het is nog niet het uur van het oordeel. Eerst moest de Christus nog lijden en zelfs sterven om zo alle gerechtigheid te vervullen. Daarom laat Hij Zich, anders dan Elia, gewillig binden als een bende met zwaarden en stokken gewapend tegen Hem wordt uitgezonden. Maar straks komt Hij om te oordelen de levenden en de doden. Van dat gericht is hier een teken.

Dat is een werkelijkheid, waar de mens zich aan stoot en daarom kan men een geschiedenis als deze maar moeilijk verwerken.

Wie evenwel het Woord eerbiedigt, weet zich hier gewaarschuwd. God weerstaat de hovaardigen. Dat wil deze geschiedenis ons leren.

Het is een zegen als men onder deze waarheid leert bukken. Want ik mag hier ook dat andere lezen. De nederigen schenkt Hij genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's