Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE WEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE WEG

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben de Weg.. . niemand komt tot de Vader dan door Mij. Johannes 14 : 6.

Door eigen schuld verloren — alleen door vrije genade behouden! — dat zijn twee waarheden, die ons door Gods Woord met onloochenbare duidelijkheid worden geleerd.

Door eigen schuld verloren! Zegt niet de Schrift: „uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen God"? < — Is het niet het eigen woord van de Heiland: „Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uw kinderen bijeen willen vergaderen, gelijk een hen hare kiekens onder de vleugelen vergadert, doch gijlieden hebt niet gewild"?

Door eigen schuld dus verloren, maar ook: alleen door vrije genade behouden! Gij kent dat rijke woord: „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." Wij herinneren u aan het: „Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme." En hoe zouden wij kunnen vergeten het Godverheerlijkend getuigenis: „Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods."

Door eigen schuld verloren, alleen door vrije genade behouden, — dat is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is, maar dat door ons wordt verworpen, omdat wij er niet aan willen.

Door eigen schuld verloren, wij willen het niet erkennen. Wij zoeken ons te verontschuldigen. Wij trachten onze schuld, te verkleinen, te verbloemen. Wij werpen de schuld op de omstandigheden, op de mensen, op Adam en Eva. Wij durven het te bestaan de Heere God Zelf in staat van beschuldiging te stellen. Daar is wat voor nodig, mijn lezer, om ons alle onschuld te benemen, om ons onze schuld te leren erkennen, om er ons toe te brengen, dat wij de schuldbekentenis van de 10.000 talenten ondertekenen.

En zo lang wij niet willen aan het eerste, het door eigen schuld verloren, zo lang staan wij ook vijandig tegenover het tweede: alleen door vrije genade behouden. O, die vrije genade, dat redding alleen door Christus de Gekruisigde, dat is de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid. Ons hoogmoedige hart wil niet buigen, wil niet bedelen. Die les ven vrije genade, zij is zo ontzaglijk moeilijk. En toch is het zulk een heerlijke les. Een heerlijke les is het voor u, die uw schuld hebt leren kennen, die iets te zien hebt gekregen van uw verloren staat en toestand, die beeft voor het recht Gods.

Die les van vrije genade, het is zulk een heerlijke les voor een tollenaar, die bidt: „O God, wees mij, zondaar, genadig!" — voor een moordenaar, die smeekt: „Heere! gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn."

Die moeilijke, maar toch zo heerlijke, les van vrije genade moeten wij telkens weer met elkander behandelen. Zij het met de bede in ons hart: „Heere, geef mij haar te verstaan, en ter harte te nemen." Wij mogen nooit denken, al gebeurt het wel dikwijls: „houd daar maar mee op; dat weet ik nu wel."

Ook nu geeft de Heere God ons die les van vrije genade te behandelen, zij het tot onze waarschuwing, onderwijzing en vertroosting, door met elkander te overdenken van Johannes 14:6 deze woorden: Ik ben de weg, ... niemand komt tot de Vader dan door Mij."

Diep ontroerd waren Jezus' jong'eren door alles, wat er in de Paaszaal was geschied. Daar had de grote Profeet zo ernstig gesproken. — Daar had Hij, ontroerd in de geest, verzekerd: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden." — Daar had Hij de overmoedige Petrus met zijn „Ik zal mijn leven voor U zetten!" - geantwoord: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de haan zal niet kraaien, totdat gij Mij driemaal verloochend zult hebben."

De discipelen verstonden al deze dingen wel niet, maar toch werden zij er angstig onder. Ontroering verontrustte hun hart. En nu komt de Heere Jezus met Zijn troostrijke woorden: „Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij." En Hij gaat voort met hun gedachten heen te leiden over kruis en dood en graf heen, als Hij verzekert: , , In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heengegaan zal zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar ik ben."

En de grote Profeet voegt aan deze woorden van troost toe: „En waar Ik heenga, weet gij, en de weg weet gij." Dan valt Thomas, de zwaarmoedige, sombere, maar oprechte Thomas, zijn Meester in de rede, om te verklaren en te vragen: „Heere! wij weten niet, waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij de weg weten? "

Wat is de mens toch hardleers, hardleers ook, al is er een beginsel van genade! Drie jaren lang hadden de discipelen het onderricht genoten van de Heere Jezus Zelf en nu vragen zij nog: hoe kunnen wij de weg weten? " — Wat moet de Heere Jezus toch een geduld met ons hebben, een arbeid aan ons besteden!

Toch kenden zij van deze dingen meer, dan zij zelf wel wisten en durfden uit te spreken. Dat blijkt wel uit hun komen tot, hun blijven bij, hun liefhebben van de Heere Jezus. Zo gaat het immers meestal, vooraf bij de aanvang van het nieuwe leven. Gij deelt in het onderricht des Heeren, maar gij weet het zelf nog niet. Tenminste, gij durft het er niet voor te houden, dat gij het van de Heere hebt gehoord en geleerd. Er zijn er zo velen, die wel genadelicht hebben ontvangen, maar van wie zo tekenachtig moet worden gezegd: „zij lopen met de lantaarn op hun rug." Zij geven licht voor een ander, maar voor zichzelf zuchten zij over duisternis.

Maar, voor zulke tobbende Thomassen, die klagen, dat zij de weg niet weten, die zo kinderlijk eenvoudig en oprecht met hun ellende voor de dag komen, is het geduld des Heeren onuitputtelijk. Als gij in oprechtheid klaagt, dat gij de weg niet weet en daarom kinderlijk naar de weg

vraagt, dan wil Hij het u, telkens opnieuw zeggen. Hij wordt niet moede de Zijnen te onderrichten. Hij openbaart Zich al duidelijker. Dat zien wij ook hier, als Hij op de klacht en op de vraag van Thomas antwoordt: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij."

Wij bepalen ons voor onze meditatie tot deze woorden: „Ik ben de weg... Niemand komt tot de Vader dan door Mij." Wij spreken dus over de weg tot de Vader en zien, dat het is:

1. Een weg, die ontsloten is in Goddelijk welbehagen.

2. Een weg, die bewandeld wordt door Goddelijke kracht.

3. Een weg, die tot de zaligheid leidt door Goddelijke trouw.

„Ik ben de weg", zo verklaart de Heere Jezus. Het eerste, wat we daarbij op hebben te merken is deze eenvoudige waarheid, dat een weg een verbinding is tussen twee punten, die van elkander meer of minder verwijderd zijn. Voor wat bij elkander ligt, door geen afstand gescheiden, is geen weg nodig.

Als dus de Heere Jezus zegt: „Ik ben de weg", dan ligt daarin: gij zijt van God gescheiden, gij zijt van Hem afgedwaald, en nu dus verre van Hem verwijderd. Zult gij weer tot Hem komen, zult gij weer met Hem verenigd worden, zult gij in Zijn gemeenschap delen, dan is er een weg nodig, de weg terug. Dan moet er een weg wezen van God tot u, en van u tot God.

Mijn lezer, niet een gewoon mens, maar de Heere Jezus Zelf zegt het ons door Zijn „Ik ben de weg", dat wij van God gescheiden zijn, dat wij van nature verre van Hem zijn-

Daar moeten wij aan worden ontdekt, omdat wij het niet recht weten. Gelukkig gij, als gij dit te weten komt, doordat God het u bekend maakt door Zijn Woord en Geest.

Als gij dat te zien krijgt, dat gij verre zijt van God, dat gij leeft, van Hem vervreemd, zonder God in de wereld, dan wordt het u heel moeilijk en bang.'Alles, wat de wereld u biedt, is u nu zo ijdel, zo gevaarlijk. Wat gij op deze aarde hebt ontvangen, is wel veel, waarvoor gij God hebt te danken, maar het is u niet meer genoeg, het geeft u geen zielevrede. Uw zonden vooral zijn zo vele en zo groot. Het is donker om u en in u. Voor u gaapt vanwege uw schuld en Gods heilig recht het eeuwig verderf, en vlak achter u — als één schrede maar! — is de dood.

Verre van God, God te missen, en Hem toch niet te kunnen missen, altijd maar weer die onoverwinbare zonden, die sterke bekoring van de wereld, die bange aanvechtingen van de duivel, o, dat maakt het een ontdekte ziel zo bang. Zó bang, dat zij de Psalmist naklaagt:

Ik lag gekneld in banden van de dood, Daar d' angst der hel mij alle troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen.

Verre van God! — Als er dan nog maar een weg was! Maar vanwege uw zonden en het recht Gods is er geen weg. De weg, die er was in het verbond der werken, de weg van de heilige Wet des Heeren, de weg door de Heere Jezus aan de rijke jongeling gewezen: „Onderhoud de geboden", de weg van het: „Doe dat en gij zult leven", de weg van de wet der liefde, God lief te hebben boven alles, en de naaste, zelfs onze vijanden, als onszelf, die weg is afgesloten door onze afval van God. Bij de aanvang van die weg staat het met duidelijke letters: „afgesloten". En dat niet alleen, maar degene, die dat schrift leert lezen, ziet, als hij toch telkens weer die weg wil inslaan, daar ook staan: „onbegaanbaar".

Afgesloten, dat predikte eeuw in, eeuw uit, het voorhangsel, dat de toegang afsloot tot het Heilige der Heiligen in tabernakel en tempel. Afgesloten, dat wordt ons toegeroepen door die cherubim, na de zondeval opgesteld tegen het Oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde om te bewaren de weg van de boom des levens.

Onbegaanbaar, dat is de smartelijke ervaring, als gij beproeft uw eigengerechtigheid op te richten. De pogingen, om de weg van het verbond der werken te bewandelen, lopen alle uit op bittere teleurstelling. Zo wordt het in uw angst: „Ik weet de weg niet."

'k Wou vluchten, maar kon nergens heen, Zodat mijn dood voorhanden scheen, En alle hoop mij gans ontviel, Daar niemand zorgde voor mijn ziel.

Als gij verre van God u diep ongelukkig gevoelt, niet langer buiten Hem kunt, en roept: „Is er dan geen weg? Waar, waar is de weg, de weg tot God? " —' dan komt de Heere Jezus Zich aan uw ziel te openbaren. Hij komt als het Goddelijk antwoord op de vragen van een verontruste, ontroerde ziel, en Hij zegt, zo teer en toch ook zo krachtig: „Ik ben de weg, de waarheid, en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij."

„Ik ben de weg." Dat is veel meer dan dat Hij zou zeggen: „Ik wijs de weg", al is ook dat nodig en heerlijk. Hij wijst ons de weg door middel van vader en moeder, als zij hun roeping verstaan, door getrouwe herders en leraars, door onderwijzers, die hun taak ernstig opvatten, door mensen, die de Heere vrezen, en van Hem niet altijd kunnen zwijgen. O, luister, vroeg en jong, naar hen, die u de weg wijzen in Zijn Naam!

„Ik ben de weg." — Dat is ook nog meer dan dat de Heiland zou zeggen: „ Ik ga u voor op de weg. Volg Mij." Dat is wel groot en begeerlijk. De goede Herder gaat Zijn kudde voor, en Hij wil, dat zondaren zullen gaan in de voetstappen der schapen. O, dat het uw bede moge zijn of worden: „Trek mij, Heere, dan zal ik U nalopen!"

„Ik ben de weg." — Dat is zelfs nog meer dan dat de Doorbreker zou zeggen: „Ik ben met u op de weg." Als de Heere Jezus met u is, dan kunt gij zonder te vrezen elke weg bewandelen, zelfs die u brengt in de vallei van de schaduw des doods.

Maar meer dan dit alles, meer dan het: „Ik wijs u de weg; Ik ga u voor op de weg; Ik ben met u op de weg", is het diepe, onuitputtelijke: „Ik bèn de weg... Niemand komt tot de Vader dan door Mij." Hij is de weg, die door God Zelf is gebaand, ontsloten in Zijn machtig welbehagen. O, welk een kostbare weg! Het is een weg, die niet maar gelegd is tot de prijs van goud of zilver, neen! hij is gebaand tot de dure prijs van 's Heilands eigen dierbaar bloed. Het is de verse en levende weg.

De Heere Jezus is de weg geworden, niet door de cherubim met het glinsterende, zich omkerende zwaard der Goddelijke gerechtigheid te ontwijken, neen! maar juist door dat zwaard tegen te gaan, door Zich als Plaatsvervanger er door te laten treffen. Hij is door dat zwaard gewond, gedood. En alzo is Hij geworden de weg tot de Vader.

O, welk een vernedering, dat Hij de wèg wil wezen. O, welk een liefde, dat Hij de weg wilde worden op zulk een wijze!

Ik ben de weg. Het voorhangsel is gescheurd. Geen draad er van verspert meer de toegang, geen draad, die gij nog zoudt moeten verbreken. Het is gescheurd van boven tot beneden.

Er is dus een weg, o, gij dolende en zoekende. Er is een weg, waarlangs God komt tot de diepgevallen zondaar. Er is tegelijkertijd een weg in Christus Jezus, waarlangs de ontdekte zondaar komt tot God.

„Ik ben de weg." Die rijke openbaring in de Heere Jezus Christus spreekt ons van Gods vrije genade. Zij herinnert ons aan de nacht van Jezus' geboorte, toen de engelen zongen in de velden van Efratha: „Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen." In dat welbehagen te mogen eindigen, dat is een eindigen in een eeuwig wonder van God, maar ook een tot rust komen van uw onrustige hart. De belijdenis van Augustinus was immers: „Mijn hart is onrustig in mij, totdat het rust vindt in U, o God."

Hebt gij de Zaligmaker reeds leren kennen als de weg ook voor u, mijn lezer? Elke andere weg, de weg der goddelozen, maar ook de weg der vromen in zichzelf, de weg der ongerechtigen, maar ook de weg der eigengerechtigen, de weg der vrijzinnigen, maar ook die der rechtzinnigen, eindigt, zonder wedergeboorte en bekering, in het eeuwig verderf.

O, dat gij als een schuldige verdwaalde een genadige ontmoeting mocht hebben met Hem, Die spreekt: „Ik ben de weg, de waarheid, en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij!"

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE WEG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's