Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Artikel 2. Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. 1 Joh, 4 : 9; Joh. 3 : 16.

De vorige keer besloten we ons artikel met te schrijven dat de uitverkorenen door Christus zalig worden en niet door hun verkiezing.

Daarom beginnen de Leerregels terecht met te spreken van de zending van Christus. Zij doen dit door gedeelten van twee teksten uit het Woord Gods samen te voegen. Welk bezwaar heeft collega Duetz tegen artikel 2? Hij had het ten eerste juister geacht wanneer begonnen was met Joh. 3 : 16 en niet met 1 Joh. 4 : 9. Dan had het begin geluid: „Want alzo lief heeft God de wereld gehad". Hij schrijft: In artikel 1 is de verdoemelijkheid uitgesproken van de hele wereld. Wat zou het goed aansluiten als er stond: eze verdoemelijke wereld heeft God alzo liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft. Ik mis in deze formulering van het Evangelie de breedte. Ik heb dus bezwaren tegen een vernauwing van de breedte van het Evangelie in deze verminkte samenstelling van teksten. Hier ligt achter wat in art. 9 staat „de eeuwige liefde Gods tot de uitverkorenen". M.a.w. men beperkt Gods liefde tot de uitverkorenen en men laat ons met de vraag zitten of God Zichzelf ten opzichte van de anderen dan verloochenen kan". Dit zijn de bezwaren tegen dit artikel.

Het doet niet prettig aan dat de bezwaarde spreekt van een verminkte samenstelling van teksten. Men denkt vanzelf aan boos opzet. Met verminkte teksten kan men al weinig beginnen. Ik geloof niet dat de klager zich hier gelukkig uitdrukt. Nu ligt achter het bezwaar, dat de klager inbrengt een exegese van Joh. 3 : 16, die wij eerst eens moeten bekijken. In artikel 1 is uitgesproken, dat alle mensen in Adam verdoemelijk zijn. Nu legt hij Joh. 3 : 16 zo uit, dat alle mensen hoofd voor hoofd door God worden bemind. Hoewel de Leerregels er hier niet over spreken meent hij toch, dat de opstellers gedacht hebben aan Gods liefde tot de uitverkorenen. Staat • er nu in Joh. 3:16 dat God alzo lief iedere wereldling heeft gehad, dat Hij... Collega Duetz schijnt daar zeker van te zijn.

Daarom constateert hij hier een vernauwing, hoewel het artikel zich niet uitlaat in deze richting. Integendeel. 1 Joh. 4 : 9 is „verminkt" om deze tekst „breder" te maken. Er staat immers: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard". Die „ons" dat zijn niet alle mensen. Deze brief is geschreven aan de kinderen Gods, aan de uitverkorenen aan wie de Christus is geopenbaard, die het gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk te weten. In de. grondtekst staat: n ons. Dit kan zowel betekenen: n ons midden, in onze kring als: innen in ons, in ons binnenste. Hierin is de liefde Gods in onze kring en in ons binnenste geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Daar staat niet, dat iedere wereldling door Christus leeft. Maar om het nu zo breed mogelijk te stellen hebben de opstellers dat „jegens ons" weggelaten. Het doet toch vreemd aan als men dan het verwijt te incasseren krijgt, dat men de breedte van het evangelie vernauwt. Nu een andere vraag. Drukt Joh. 3 : , 16 werkelijk uit, dat God alle mensen lief heeft, hoofd, voor hoofd. Wat bedoelt men dan met Gods liefde?

In de Bijbel staat: „Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb ik u getrokken". Heeft God ieder mens op de wereld lief met een eeuwige liefde? De

Apostel Paulus vraagt: ie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus? Is dat de liefde, die in Joh. 3:16 bedoeld wordt? Zal .niemand gescheiden worden van die 'liefde Gods? Maar Jezus heeft gezegd dat velen zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen. Die behoorden toch ook tot de wereld. Konden zij dan wel gescheiden worden van de liefde Gods? Collega Duetz heeft het erover dat God Zichzelf niet kan verloochenen, dus dat Hij ieder mens liefheeft hoofd voor hoofd. Is dit niet een lichtvaardige en oppervlakkige exegese van 2 Tim. 2 : 13: Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelve niet verloochenen". Dit woord is geschreven aan Timotheüs. Van die „wij" leren we in vers 11, dat zij met Christus gestorven zijn. Dit zijn klaarblijkelijk de uitverkorenen uit Romeinen 8, die niet te scheiden zijn van de liefde Gods. Maar die „wij" zijn niet alle 2300 millioen inwoners van de wereld. Over degenen die niet met Christus gestorven zijn wordt door de Apostel niet gesproken. Van die „wij" staat in vers 19: venwel het vaste fundament Gods staat hebbende dit zegel: e Heere kent degenen, die de Zijnen zijn".

De Leerregels spreken zich in artikel 2 niet uit over een beperking van Gods liefde. Voorzover de gebruikte tekst er aanleiding toe geeft om alleen aan d.e uitverkorenen te denken, hebben zij juist die tekst „verbreed". Maar nu nog het kernstuk. Wat staat er eigenlijk in Joh. 3 : 16. Daar staat in, wat de toestand van het menselijk geslacht betreft, dat zij allen onder het vonnis van het eeuwig verderf liggen. Alle mensen zullen verderven in de hel. Zij zullen de eeuwige dood, dus de eeuwige smart hebben, tenzij Christus tussen beide komt. Calvijn schrijft: , De Zoon is daarom de mensen gegeven, opdat zij niet verloren zullen gaan. Waaruit volgt, dat zij al tezamen de eeuwige verdoemenisse toegeëigend zullen zijn, ter tijd toe dat Christus hen verwaardigt de verlorenen zijn hulp te bewijzen". Dus allen liggen onder de toorn Gods. Maar nu geeft God uit liefde Zijn Zoon aan de wereld. Mogen wij dit nu zo uitleggen dat God de zondaren als zondaren liefheeft? En zou het dan kunnen dat God een zondaar liefheeft en dat die zondaar toch verloren gaat? Maar wie zal kunnen scheiden van de liefde Gods? Staat er verder ergens in de Schrift dat God de zondaren als zondaren liefheeft? Ja, las ik ergens. „De liefde Gods is immers liefde voor zondaren.

Rom. 5 : 8. Men zou kunnen vragen: at bezielt God toch, dat Hij naar zulke lieden nog omziet. Die vraag krijgt geen antwoord. De zondaar staat voor een wonder, dat hij niet vatten kan. Maar dat wonder is werkelijkheid... God heeft de goddelozen lief. Zijn liefde is liefde voor zijn vijanden. Daarom kon zij de vijand geen vijand laten blijven, maar is zij uit op zijn verzoening en maakt zij Van hem een kind van God! „Dit alles is alleen waar voor de uitverkoren zondaar, die in Christus is. God heeft niet alle goddelozen lief, want dan zou er niet één goddeloze en zondaar kunnen omkomen. De goddelozen, * die God liefheeft kan niemand van die liefde scheiden. Want de uitverkorenen ziet God van eeuwigheid aan in Christus en zo — in Christus — heeft Hij hen lief. Voorzover zij echter realiter buiten Christus nog leven ligt de toorn Gods op hen. Hij heeft niet een goddeloze als goddeloze lief. Dat staat nergens. Er staat in Rom. 4 : 5 wel, dat God de goddeloze rechtvaardigt. Doch ook dat is in Christus.

Ik kan dus ook niet inzien, dat in Joh. 3 : 16 van alle mensen hoofd voor hoofd wordt gezegd, dat God hen liefheeft. Maar het is m.i. zo, dat hier de gevallen mensheid als één geheel wordt genomen. Naar deze gevallen mensheid strekt God de handen in liefde uit. Hij geeft aan deze wereld zijn Zoon, opdat de gelovigen behouden zullen worden. Dat staat toch wel met klare woorden in dit vers. Wordt ieder behouden? Zeer zeker niet. De Zoon is ook niet gegeven, opdat ieder behouden zou worden. De Christus is gegeven, opdat de gelovigen behouden zouden worden. Dat staat er toch met zoveel woorden: een iegelijk, die in Hem gelooft". Nu kan men natuurlijk twee kanten uit. Men kan zeggen, dat het nu van de mens afhangt or hij geloven wil. Wanneer collega Duetz deze kant uit wil, laat ik hem alleen gaan. Ik verzeker hem op grond van Gods Woord, dat hij voor geen halfje geloof ooit uit zichzelf zal voortbrengen noch een van zijn gemeenteleden. Zou er door hem of hen toch van geloof gesproken worden, dan zou het een ingebeeld geloof zijn, als

het eigen maaksel was.

Het geloof is een gave . Gods. Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn dan door de Heilige Geest. De Schrift zegt, dat er zovelen geloven als er geordineerd zijn tot het eeuwige leven. Dus nu blijft alleen het tweede over, dat er zovelen geloven als God wil. God opent alleen de uitverkorenen de ogen. Hun wordt het gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te kennen. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat de gelovigen het eeuwige leven hebben. Kan men hier nu spreken van een eeuwige liefde Gods, waar niemand ons van zal kunnen scheiden, voor alle mensen? En als dat niet kan welke liefde bedoelt collega Duetz, die voor alle mensen hoofd voor hoofd is? Duidelijk voor ieder? God heeft de uitverkoren zondaren in Christus lief. Eerst met een verborgen liefde. Hij ziet hen in Christus. Nadat zij door een waar geloof in Christus zijn ingelijfd, wordt hen deze liefde openbaar.

Ik ben benieuwd wat daar op grond van Gods Woord tegen in te brengen zou zijn.

Calvijn schrijft: „Wij moeten in gedachtenis houden, hetgeen ik te voren vermaand heb, dat de verborgen liefde met dewelke ons de hemelsie Vader bij zichzelf omhelsd heeft, dewijl zij uit zijn eeuwig voornemen spruit, alle andere oorzakën voorgaat: maar dat de genade der zaligheid... begint van de verzoening, die door Christus verkregen is. Want nadien hij noodzakelijk de zonde moet haten, hoe zullen wij ons verzekerd houden, dat wij van Hem bemind worden, voordat onze zonden geboet zijn. om des welker wil Hij met recht tegen ons vergramd is".

Grosheide merkt bij deze tekst op: ij lezen nergens in de Schrift dat God de zondaren als zondaren liefheeft, wel dat Hij de goddeloze rechtvaardigt. Rom. 4 : 5.

Dat is in de grond dezelfde gedachte, als Jezus hier uitdrukt. Gods liefde tot de wereld leidt tot „geloof van sommigen, vgl. 17 : 6. 9, 23 enz. Daarin openbaart zich Gods liefde tot de hele wereld, vgl. vers 17."

Wie het hele hoofdstuk en het hele evangelie aandachtig leest, zal terstond zien, dat wereld niet een andere naam is voor alle mensen. „Die niet gelooft is alrede veroordeeld". Zijn dat er veel? De mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Wanneer wij dit alles overwegen, zullen wij zeker niet kunnen volhouden, dat artikel 2 het Evangelie vernauwt. En dat was tenslotte het bezwaar van collega Duetz. Hij zal dit nu wel intrekken. Maar misschien wil iemand zeggen, dat een heel gewoon zondaar, die niets van zijn verkiezing weet, nu niets aan deze mooie tekst heeft. Mijn medereiziger naar de eeuwigheid, die Christus wordt u aangeboden om niet. En wie Hem hebben wil kan Hem krijgen. Maar weet u hoe het is! Ieder is van God afgevallen en de duivel toegevallen en nu wil niemand deze Christus hebben tenzij God een wonder aan u doet. Begrepen? De mensen hebben de dood lief, allemaal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's