Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

We hebben in een vorig artikel het verschil uiteengezet tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking.

De kwestie komt hier op neer. Door de rechtvaardigmaking verandert er niets in de mens, want deze ontvangt hij alleen door toerekening. Verandert er nu in de heiligmaking ook niets? Deze laatste vraag beantwoorden we ontkennend. De Dordtse Leerregels wijzen met nadruk op een verandering. De Geest „opent het hart dat gesloten is; vermurwt dat hard is... In de wil stort hij nieuwe hoedanigheden uit."

Artikel 24 van de N.G.B. zegt hetzelfde. Het geloof „maakt tot een nieuwe mens en doet hem leven in een nieuw leven". Daar verandert iets in de mens. Men kan er over strijden of er gesproken mag worden van nieuwe „vermogens", doch zelfs Barth zegt van de liefde tot God als een „habitus, door de H. Geest ingestort", dat wij deze uitdrukking niet moeten gebruiken doch: „met deze bedenkelijk wijze van spreken is toch wel het juiste bedoeld".

Nog eens, als het waarachtig geloof Christus aanneemt en al Zijn weldaden en deze mens voor God rechtvaardig is door de toegerekende gerechtigheid, verandert er iets in de mens. Artikel 24 noemt ook de volgende verandering. Zolang het rechtvaardigend geloof niet in de mens gewerkt is, kan hij niets doen uit liefde tot God, maar doet hij alles uit liefde tot zichzelf en uit vrees verdoemd te worden. Doch dit geloof aanwezig zijnde, blijft het niet ledig, maar werkt het door de liefde. Daar is reeds veel kwaad gezegd van de gratia infusa, die de Roomsen lezen. Maar Bavinck schrijft, dat Rome's leer van de „ingestorte genade'' op zichzelf niet onjuist is. Wat is er dan verkeerd aan? „dat zij (Rome) de ingestorte gerechtigheid tot de grond der vergeving maakt en de religie dus bouwt op de grondslag der zedelijkheid. Maar de gelovigen worden de gerechtigheid van Christus wel waarlijk ook door instorting deelachtig".

Ook hierin heeft de vrager een antwoord. Daar kan in zekere zin van een ingestorte gerechtigheid worden gesproken, die iets anders is dan een toegerekende

gerechtigheid. Maar dat wil niet zeggen, dat de mens een zelfstandig bestaan krijgt als heilige. Hij wordt niet een klein baasje, die kan zeggen: dit heb ik van mijzelf en dat heb ik van mijzelf. Hij wordt juist het eigendom van een ander en heeft niets van zichzelf. Hij moet dagelijks leven van genade en van de kracht van de Heilige Geest. Hij moet iedere dag getrokken worden en van de Vader geleerd. De mens is en blijft van nature een verdorven mens, doch God werkt anders in hem in het stuk der heiligmaking als in Jiet stuk der rechtvaardigmaking.

Zo is er dus een inwendige genade, want er is een inwendige bearbeiding door de Geest Gods. De heiligmaking is een genadig werk van de Heilige Geest. God werkt in de mens het willen en het werken. Dat betekent niet. dat de Almachtige de vermogens geeft, waarmee de mens kan werken. Het betekent, dat er een gedurig werken van het willen en het werken is. Alle goede werken zijn van de Heere, alle boze werken van de mens. Dat de genade niet alleen de zondaar iets toerekent, maar ook iets in hem verandert ligt ook opgesloten in de woorden, waarmee de krachtdadige roeping wordt beschreven: een verlichting van het verstand en een overbuigen van de wil. Maar dat inwendige werk wordt nooit een grond voor de zaligheid. Dat zegt artikel 24 duidelijk: „Voorts al is het, dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid daar niet op; want wij kunnen geen. werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden." Dus al is het, dat wij een hele dag zonder zonde waren geweest, dan zou één zonde van de volgende dag alles omver werpen. Dus het verzoenend lijden en sterven van Christus blijft de grond onzer zaligheid. En dan ook dit. De wedergeborene is in zichzelf niet beter dan anderen. Het geloof wordt in hem gewerkt door de Heilige Geest en daarbij dringt de Geest zo diep in het hart des mensen door, dat de hele richting van 's mensen hart en leven verandert. Hij was tevoren gebonden aan zonde, wereld en eigen ik. Door de krachtdadige werking des Geestes wordt hij aan God gebonden. Doch deze gebondenheid vereist de voortdurende werking des Geestes. De vernieuwing des levens geschiedt door het geloof in Christus. De mens levert geen zelfstandig stuk werk, maar door het geloof in Christus leeft hij in de liefde.

Naar onze mening is het moeilijk tegen te spreken, dat er een begin van heiligmaking door de wedergeboorte in de mens, die in Christus is, wordt gewrocht door de Heilige Geest. Dat is geen toerekening, maar werkelijke verandering. Is er nu ook een voortgang in die heiligmaking? Zondag 44 spreekt van een meer en meer. Artikel 24 spreekt van een geloof, dat de mens beweegt om zich te oefenen in de werken, die God in Zijn Woord geboden heeft.

Het is Kohlbrugge, die nog al fel tegen de gedachte van een voortgaande heiligmaking gekant schijnt te zijn. Hij wil alleen zien op de „grote" heiligmaking. Ea voorwaar, daar is aan de ene kant van het leven van een christen dit te zeggen, dat 't eerst in het stuk der rechtvaardigmaking en dan in het stuk der heiligmaking er buiten gezet moet worden. Christus is de heiligheid van zijn volk. Daarmee kan e» moet men alle wettische werkheiligheid te lijf gaan. Kohlbrugge schreef: dat de wet voor de gelovige een lijk is, dat hij rechtmatig heeft begraven. Hij voegt er aan toe: „dat wij der wet ook een lijk geworden zijn, aangezien zij ons ter dood geworden is; dat wij niets meer met dezelve uit te staan hebben of te doen hebben, nadat wij van Christus geworden zijn." Maar Kohlbrugge had daar toch wel in hoofdzaak de wettische werkheiligheid mee op het oog. Want niemand zal tegenspreken, dat de Schrift alle aanleiding geeft om vaa een voortgaande heiligmaking te spreken. Doch waarin bestaat zij in de eerste plaats? In een toenemen in de kennis van en in de gemeenschap met Christus. De Apostel Paulus had maar één verlangen: „dat ik Hem kenne". En hij jaagde deswege naar 'n volmaakte gemeenschap met de Borg en Middelaar. Hoe meer gemeenschap met Christus, hoe meer het vlees dood is. „Die in Mij blijft en opwast, die draagt veel vrucht". Hoe de voortgang in de heiligmaking is kunnen we helder getekend vinden in Zondag 44. Daar zijn vier punten. 1. Het meer en meer leren kennen van onze zondige aard; 2. het begeren van de vergeving en het zoeken van de gerechtigheid van Christus; 3. gebed om hoe langer hoe meer naar Gods even-

beeld te worden vernieuwd; 4. hoop op de volkomenheid.

Dit is geen voortgang in de heiligmaking, die de mens op een troon zet, maar toch is het een voortdurende verandering in de mens. Roomse geleerden hebben op hun wijze wel eens beschreven hoe zij die reformatorische leer verstaan. Daar is een grote boef, schrijven zij. die zit achter een gordijn. Op dat gordijn staat een afbeelding van Christus. Als God Zijn blik op deze boef richt valt ze niet op hem, maar op het beeld van Christus. De boef blijft de schurk, die hij was. Maar God spreekt hem toch rechtvaardig, omdat voor Zijn oog dat beeld van Christus staat.

Met dit voorbeeld voor ogen begrijpen wij duidelijk, dat weliswaar de gerechtigheid van Christus, toegerekend aan de zondaar, zijn gerechtigheid voor God is, doch dat er desniettemin een geweldige verandering in de „boef" plaats heeft. Een verandering, die heel het leven doorgaat. Dan is het niet een verandering, waardoor de mens zich al maar vromer en rechtvaardiger ziet worden. Het is eer omgekeerd. Minder zonde doen, doch meer zonde zien. Afgezonderder van de wereld leven en meer last hebben van de wereld in ons. Meer begeren om heilig te zijn en duidelijker de grote onheiligheid zien.

Het is een toenemen. Doch dan geen toenemen in eigen gerechtigheid, doch een opwassen in de genade. Het is meer ontvangen uit de volheid van Christus, en daardoor dichter bij de Heere leven. Een wettische heiligheid betekent dat de mens bij zijn eigen strijd en inspanning leeft.

Doch een evangelische heiligmaking betekent dat de gelovige dichter bij Christus en dichter bij God leeft. De mensen zien de heiligheid misschien als een toenemen in liefde tot de naaste en tot Gods wet. Maar hij zelf ziet deze heiligheid niet. Hij ziet veel meer, hoeveel er nog aan ontbreekt. Doch wat hij wel ziet. meer en meer ziet, is de genade van Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest. Deze heiligmaking is geen toerekening, maar werkelijke verandering. Zij is er van begin tot eind door het geloof. De zonde wordt meer en meer gedood, doch de mens draagt daar geen roem van weg, want het is zijn werk niet. De enige grond der zaligheid blijft het volbrachte werk van Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1955

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1955

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's