Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX

Artikel 6. Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. „Want alle zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend" (Hand. 15:18) en „Hij werkt alle dingen naar de raad zijns willens" (Efeze 1:11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degene die niet zijn verkoren naar zijn rechtvaardig

oordeel, in hunne boosheid en hardigheid laat, enz.

We hel ben de vorige keren gezien hoe collega Duetz een schijntegenstelling tracht te formeren tussen artikel 5 en artikel 6. Artikel 4 stelt dat er mensen zijn, die niet geloven. Artikel 5 stelt dat de oorzaak of schuld van dat ongeloof in de mens ligt. Voorts belijdt artikel 5, dat het geloof een genadige gave Gods is. Met dit alles heeft onze bezwaarde collega zich volkomen één verklaard.

Nu komt in artikel 6 de vraag aan de orde wie met dit geloof begiftigd wordt. Antwoord: sommige wel en sommige niet. Welke maatstaf wordt er gebruikt? Is het de maatstaf der werken of van het bidden of van iets anders, dat de mens doet? Daar wordt in geen enkel opzicht naar de mens gekeken, zegt artikel 6. Is het dan willekeur bij God? Wordt er om geloot? Ik spreek naar de mens. Neen, ook dat niet, er is een besluit Gods. Eerst neemt God een besluit en volgens dat besluit werkt Hij. Van dat besluit nu weet collega Duetz geen kwaad genoeg te zeggen. Waarom toch? Had hij liever willekeur als maatstaf gehad of loterij of meent hij, dat God zich richt naar de werken of gebeden van de mens, zodat God het geloof schenkt aan hen, die een menselijk besluit hebben gemaakt om het geloof te willen hebben? Op die vraag moest hij eens een keer een positief antwoord geven, hoe hij het zich denkt.

Voor ons spreekt de Schrift hierin duidelijke taal, en artikel 6 geeft daar twee voorbeelden van. Gods Raad en Besluit staan vast van voor de grondlegging der wereld. God voert zijn eigen besluit uit. Hangen wij nu van een besluit af? Weineen, want dat besluit is niet een zelfstandig iets. Dat bestaat niet naast God of buiten Hem als-een macht, die over Hem heerst. Gods Raad en Besluit is Godzelf. Het is de besluitende God, die alles doet naar de Raad van Zijn wil. Van Hem hangen wij af, maar niet van onze werken of gebeden of wat ook. Voorzover die er zijn. bestaan zij ook als een gave Gods, in overeenstemming met Zijn eeuwig besluit gegeven.

Nu komt collega Duetz met een andere vraag: elke plaats neemt Christus in in dit besluit? M.i. had hij met deze vraag moeten wachten tot het volgend artikel. Daar wordt uitvoerig over Christus en de uitverkiezing gesproken, uitvoeriger dan collega Duetz in zijn bezwaarschrift tegen artikel 6 doet blijken. Hij schrijft immers: Wij stellen vast, dat hoewel er verwezen wordt naar het Woord Gods, onze vaderen geen enkel woord uit de Schrift aanhalen, waaruit blijkt, dat Gods eeuwig besluit de wegen der mensen uiteen doet gaan in gelovigen en ongelovigen." Ik meen te mogen zeggen, dat dit een pertinente onwaarheid is. Vast staat dat God sommigen met het geloof begiftigt en anderen niet begiftigt. Collega Duetz sprak dit nog niet tegen en hij betuigde zijn instemming met de vorige artikelen, waar duidelijk geleerd wordt, dat de begiftiging met het geloof door God geschiedt. Hij schreef zelf: eloof is... gave van God. Twee teksten haalt nu artikel 6 aan. waaruit blijkt dat Gods eeuwig besluit bepaalde, d.w.z. dat God voor de grondlegging der wereld wist en bepaalde wie dat geloof zou ontvangen en wie niet. Daarenboven lezen we in de „verwerping der dwalingen" een beroep op nog drie teksten, waaronder ook: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven" (Hand. 13 : 48). Wat wil collega Duetz nu eigenlijk? Is vijf in zijn ogen gelijk aan nul? Mag men schrijven, dat de vaderen „geen enkel woord uit de Schrift aanhalen", als zij er vijf aanhalen? Al zou men stellen, dat geen van deze vijf doeltreffend is, dan moet men toch opmerken, dat de vaderen tenminste die vijf teksten hebben aangehaald. Collega Duetz bespreekt echter geen van deze vijf teksten en zegt toch dat de vaderen geen woord uit de Schrift aanhaalden. Hiermee stelt hij mij voor een raadsel.

Nu weer verder zijn bezwaar. „Ten tweede, dat in dit artikel, bij het besluit van Verkiezing en Verwerping Christus niet wordt genoemd. In artikel 7 wordt er wel wat gewag gemaakt van „uitverkoren in Christus", maar dat doet des te meer de vraag rijzen, welke plaats Christus heeft in dat eeuwig besluit. Komt Hij achteraf om dit besluit uit te voeren? In dit geval is Christus niet de grond onzer verkiezing, maar de uitvoerder van een besluit Gods tot verkiezing. Dan is Christus niet: het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid" (de afdruk zijns wezens) Hebr. 1 : 3."

Zoals ik reeds schreef staat er in artikel 7 veel meer over Christus en de verkiezing. Daarom vind ik dit bezwaar tegen artikel 6 niet billijk.

Doch de opgeworpen vraag is niet van belang ontbloot. Gelijk de Leerregels uit Efeze 1 : 4 aanhalen is de gemeente uitverkoren in Christus. Wat betekent dit? Barth heeft hier uitvoerig over geschreven en wij stellen ons voor bij artikel 7 op deze vraag in te gaan.

Het komt ons echter nu reeds voor, dat Christus moeilijk de grond onzer verkiezing kan wezen, want de Schrift noemt Gods vrije raad en eeuwig welbehagen als de grond.

We kunnen echter dit onderwerp beter afzonderlijk behandelen.

Daarom stellen we een volgend bezwaar aan de orde. Zoals artikel 6 het zegt wordt „ook de persoonlijke verhouding, die God, toen Hij de mens schiep, in het aanzien riep, veronzijdigd. De mens komt te staan tegenover een eeuwig besluit. Het zal wel aan mij liggen, doch ik kan geen enkele aanleiding voor dit bezwaar vinden. Volgens collega Duetz is dus het eeuwige besluit de handelende factor in artikel 6. De mens komt tegenover dit besluit te staan. Ik zou wel eens willen weten: hoe, waar en wanneer?

Waar ontmoet de mens een eeuwig besluit? In Gods Woord niet, want wat God besloten heeft behoort tot de verborgene dingen, waarvan in Deut. 29 : 29 wordt gesproken. Wij weten alleen, dat God een Besluit, een Raad, een Welbehagen heeft, dat Hij uitvoert. Maar wat er in staat weten wij van te voren nooit. Wij komen tegenover Gods geopenbaarde wil te staan in de Schrift en tegenover Zijn geopenbaard Wezen.

Maar nu even iets over die persoonlijke verhouding, welke God in het aanzijn riep toen Hij de mens schiep. Formeel is er in de sprake van artikel 6 aan die persoonlijke verhouding niets veranderd. Het hele artikel spreekt er van dat God begiftigt of niet begiftigt, dat God vermurwt of niet vermurwt. Nergens ontmoet'de mens een besluit. Hij ontmoet God. Wat wil collega Duetz nog meer? Ja maar, dat Besluit dan? Dat is de besluitende God zelf. Het gaat de Dordtse Vaderen niet om bespiegelingen over de grond der dingen. Het gaat hen om de belijdenis van de vrije genade Gods tegenover allen, die de mens prediken en de mens belijden. De remonstranten van alle tijden willen de mens God maken, al is het maar een klein beetje God. Het werk van de mens of een deugd van de mens moet de doorslag geven. God mag nog wel een Raad of een Wil hebben, doch dan moet daarin rekening gehouden zijn met een voorgezien geloof of een voorgeziene deugd enz. De mens mag onderscheid maken, doch God mag geen onderscheid maken. Zo is immers de leer der remonstranten! Daartegen nu hebben onze gereformeerde vaderen positie gekozen op grond van de Schrift. Neen hebben zij gezegd. Niet uit de mens, opdat niemand roeme. Gods besluit, d.i. de besluitende God, wijst aan wie er zullen geloven en wie niet, d.w.z. wie met het geloof begiftigd zullen worden.

Gods besluit, dat rust op goede, wijze en rechtvaardige en goedertierene gronden en redenen, is de enige grond van de zaligheid des mensen. Maar wat is hier voor onpersoonlijks bij? Doch het is waar ook, ik wilde dit nog zeggen. Collega Duetz redeneert zo gezellig van de schepping uit, alsof er geen val geweest is. Het komt mij hoe langer hoe meer voor, dat heel zijn gravamen voortkomt uit een practische ontkenning van de diepte van de val des mensen. Weliswaar heeft deze val de persoonlijke verhouding formeel niet aangetast. Wij staan nog altijd tegenover een persoonlijke God. Maar nu aarzel ik toch even. Staat de vloek Gods niet tussen ons en God in? Staat niet de brandende toorn Gods tussen ons en God in? Staat er niet een berg van zonde tussen ons en God in?

Ik krijg uit het gravamen van collega Duetz niet de indruk, dat hij zich bewust is van de verschrikkelijke toorn Gods en van de diepte van onze val. Wij zijn van nature geen kinderen Gods, maar wel kinderen des toorns. Wij zijn onder de vloek. De persoonlijke verhouding, die God bij de schepping in het aanzijn riep is materieel toch wel enorm gewijzigd. Daar zijn heel wat vreselijke dingen tussen God en ons ingekomen. Maar het is niet de leer

der Leerregels, dat het besluit tussen ons en God in staat. Tussen God en ons staat de val en de vloek, de schuld en de toorn. Doch inderdaad, deze geweldig vreselijke werkelijkheden zijn geen onzijdige dingen los van God. Het is Gods toorn en Gods vloek, waar wij onder liggen. , , Door Uwe toorn, vergaat ons kwijnend leven". Zo is het ook Gods besluit, dat bepaald heeft, wie Hij met het geloof zal begiftigen. Het gaat niet naar onze werken, wil, gebed of waardigheid. „Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt." Zalig worden heeft maar één oorzaak en deze oorzaak is een besluit van de ontfermende God, Van deze God staat geschreven: , , Hij ontfermt zich diens Hij wil en Hij verhardt, dien Hij wil". Dit is geen redenering van wie ook, maar dit zijn de eigen woorden Gods. Het is te hopen, dat ieder van ons leren mag om voor God te bukken, en om Hem niet te bedillen.

In alles wat collega Duetz over dat besluit Gods schrijft zit deze verkeerde zaak, dat hij het besluit zelfstandig laat handelen. In artikel 6 is sprake van een besluit dat God genomen heeft en dat God uitvoert. Maar in zijn bezwaar tegen dit artikel komt deze zin voor: „Dit zijn alle gevolgen van het feit, dat men het geloof niet formuleert in verband met een levende betrekking tot een levende God, zoals Hij zich in Christus heeft geopenbaard, maar het voort laat komen uit een eeuwig besluit, dat eenvoudig vaststelde, voordat er nog een mens was geboren: die en die zullen, als ze geboren zijn, worden begiftigd met geloofd en gene niet." Het moet mij toch eens van het hart, dat collega Duetz hier in strijd komt met het negende gebod en een valse voorstelling van zaken geeft. God stelt vast en God handelt naar Zijn besluit. Dat is de bijbelse leer, die de gereformeerde vaderen aanhingen en ik ook. Maar collega Duetz schrijft zonder blikken of blozen —• tenminste dat kun je op het papier niet zien aan een aarzeling in zijn woorden < — dat er een eeuwig besluit is, dat eenvoudig vaststelde. Nee, collega, u bedoelt het goed, dat wil ik wel geloven, maar u zult toch artikel 6 nog eens moeten lezen. Daar is geen sprake van een besluit, dat zelf iets vaststelt, doch hier is sprake van God. die nog voordat er een mens was geboren vaststelde, wie er met het geloof zou worden begiftigd. Dit besluit voerde Hij persoonlijk uit in de tijd en voert Hij nog uit. Ik meen dat er zelfs een gezang is of was, waar het in geschreven staat. In elk geval staat dit in de Bijbel.

God heeft een Besluit gemaakt, een Raad, een Voornemen vóór de grondlegging der wereld. En dat besluit voert Hij uit. En er komt geen invloed van de mens bij te pas. Dit besluit is even vast als Godzelve is, van wie staat: „Ik de Heere wordt niet veranderd". Daarom wordt Gods Besluit ook niet veranderd.

Maar artikel 6 weet niet van een Besluit dat zichzelf vaststelt en waaraan God gebonden is! De Heere onze God is alleen gebonden aan Zichzelf. Ik hoop dat collega Duetz dit zelf zal inzien en deze zin uit zijn gravamen met de waarheid in overstemming brengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's