Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zon, sta stil!

De Persschouwer geeft ditmaal iets door uit De Reformatie:

In het „Hervormd Weekblad De Gereformeerde Kerk", orgaan van de Confessionele Vereniging, publiceert Dr W. J. de Wilde een voor studenten gehouden toespraak over de vraag: Kunnen wij preken over bijvoorbeeld Jozua 10? Een collega had uiting gegeven aan zijn indruk, dat daarin het wonder van het stilstaan van de zon en de maan als gebedsverhoring werd aangetast.

Nu de tekst van de toespraak voor ons ligt, willen wij er het een en ander uit vermelden.

Dr de Wilde begint met de opmerking: dat ik ook een ander gedeelte uit het O.T. had kunnen kiezen. Maar bet stilstaan van zon en maan is een markant onderwerp dat wel zeer

markant is, in verband met de vraag, of het O.T. zich nog wel leent voor de christelijke prediking. Het is een sprekend voorbeeld van die schriftgedeelten, waarmee gemeentelid zowel als predikant en ook de „theoloog" „zit". Wat moet ik met een bijbelgedeelte als dit aanvangen of moet ik er maar niets mee doen en het laten liggen voor wat het is?

Wie de Schrift gelooft, „zit" helemaal niet met deze tekst. Hij „zit" hoogstens met de niet te beantwoorden vraag, hóe de HERE dit wonder het gebeuren. Maar dét het gebeurd is, precies zoals het er staat, dat wordt ons verzekerd door de Geest van Christus. Die daaraan tornt, zal zijn oordeel dragen.

Na een uitweiding vervolgt het betoog:

Wanneer wij met onze kennis der natuur, met ons wereldbeeld, onze physiologie. kosmologie, meteorologie en welke andere logie of logica hier aan het werk gaan, dan zeggen wij doodnuchter: dit kan natuurlijk niet. Afgezien van het vóór-Copernicaanse wereldbeeld, kan dit volgens onze begrippen niet zo gebeurd zijn. Dan zou dus, in onze taal, de aarde een tijdlang moeten hebben stilgestaan en volgens de wetten der natuur zou ze dan in brand gevlogen zijn.

Volgens „de" wetten der natuur... Ja, ja. Alsof God, de Almachtige, niet méér mogelijkheden geschapen heeft dan die, welke wij in onze kleine hersenen hebben kunnen registreren, of... veronderstellen.

Nu lijkt het er eerst op, alsof Dr de Wilde er ook zo over denkt. Hij zegt namelijk:

Alleen maar... het zijn steeds weer onze begrippen, die ons op een dwaalspoor leiden. Onze denk-beelden, waarmee wij denken, zijn westers-griekse producten, die wij op de oosterse markt niet kwijt kunnen. Ons rationalisme vermoordt het bijbels realisme... De hooggeroemde „moderne mens" met zijn wetenschapssuperioriteitswaan, die mens, die zelf voor zichzelf nog een onoplosbaar probleem is, glimlacht een beetje medelijdend bij zulke verhalen of zij zegt heel gewichtig: „wij moeten dit „entmythologiseren"." Wat dit laatste betreft geloof ik, dat wij dat niet meer behoeven te doen. De bijbel, ook ons hoofdstuk, is daar zelf druk mee bezig.

De lezer denkt misschien: gelukkig, hier is iemand aan het woord, die de Schrift eerbiedig handhaaft? We lezen eerst verder:

Alleen... die heidense mythe is nu een Israëlietische mythe geworden. De vorm mag dan grotendeels behouden gebleven zijn, de inhoud is wel geheel anders geworden. En wat de mythe zelf betreft: die moderne mens kan er net zo min buiten als de antieke, omdat de mens zonder het mythologisch denken het eenvoudig niet stellen kan en niet denken kan.

De mythe... Maar de heilige mensen Gods, door de H. Geest gedreven zijnde tot de profetie der Schriften, zijn geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd, toen zij de openbaring Gods getrouw hebben opgeschreven (2 Petr. 1). Het betoog gaat dan als volgt voort:

Maar bovenal moeten wij er wel op letten, dat wij over de slag bij Gibeon een dubbel verhaal voor ons hebben liggen. Een stuk proza, dat vertelt, dat er grote dingen op de aarde gebeuren, waarin Jahwe ingrijpt. En een stukje poëzie, dat vertelt of liever bezingt, op verhoogde toon, hoe dit gebeuren door Jahwe geleid wordt. Twee van elkaar onafhankelijke stukken, waarvan het dichterlijke vooral onze aandacht heeft.

Waar haalt men dat ineens vandaan, dat stukje poëzie? Het lijkt er veel op, dat dit kunststukje wordt gecreëerd ten behoeve van het ongeloof.

In dit stukje poëzie lezen wij (zo zegt Dr de Wilde) van: wat wij zouden noemen „meteorologische en atmosferische storingen". Maar dat zijn steeds weer de typische verschijnselen bij de thëofanie, die altijd weer in psalmen en andere liederen voorkomen. Onweer, hagelbuien, storm, aardbeving, zonsverduistering enz. zijn begeleidende verschijnselen bij het komen Gods in het aardse bestaan. Ook hier grijpt Jahwe zo in, dat er voor Jozua eigenlijk niets anders te doen overblijft dan op te ruimen de brokken, die Jahwe gemaakt heeft. Maar daarbij komt hij in tijdnood, hij kan dat alles niet voor de avond voltooien. Toch slaagt hij daarin, maar deze prestatie moet beschouwd worden als het werk van twee dagen. Het is op zichzelf niet onmogelijk, dat de dichter dit bedoeld heeft met zijn weergave van de dingen... Dichterlijke hyperbolen en metaphoren zijn van alle tijden. Een onzer dichters heeft eens gezegd: Eens heb ik de dalende zonne gevraagd, te wachten, te wachten, te wachten (Ellen, Fred. van Eden), Heel prozaïsch gezegd: vroeger duurden mij de dagen veel te kort, ik kon de levensvreugd niet verwerken, maar nu is het anders geworden. Op deze wijze kan een gedicht en zijn latere, ook dichterlijke, uitwerking, ontstaan zijn.

Verwezen wordt dan naar de parallel in Richteren 5:20 en naar Hab. 3:11, om daarmee de mogelijkheid aan te duiden, dat „stilstaan" zou betekenen: erduisterd worden, ophouden met schijnen.

Een andere verklaring, namelijk die van Böhl, vindt de schrijver ook wel „aantrekkelijk": zon en maan zijn hier nog aanduiding van de zonnegod en de maangodin, die op bevel van Jahwe in hun tempel moesten blijven en niet mochten ingrijpen in de strijd tegen Israël.

Dr de Wilde meent: Wanneer men nu verschillende mogelijkheden met elkaar vergelijkt, dan is het meest eenvoudige aan een objectief wonder te denken en dan vraagt men ook niet verder, want anders probeert men het wonder te „verklaren" .— hetgeen een onmogelijke zaak is.

Maar daarmee is nog geen recht gedaan aan wat de Schrift hier duidelijk zegt: De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag.

Met andere woorden: van een dalen was niets te bespeuren; de zon bleef uur na uur haar licht uitstralen vanaf eenzelfde hoogte aan de hemel.

Hoe dat is toegegaan? Dat is ons evenmin geopenbaard als bij het wonder van de teruglopende schaduw op de zonnewijzer van Hizkia. Maar dit weten wij: onze God heeft ook de baan van de zon en van haar licht in Zijn hand. Of daarbij de aarde heeft „stilgestaan", of dat er iets heel anders gebeurde, wie kan het zeggen? Dit weten wij wat in Jozua 10 wordt beschreven, is volkomen naar waarheid medegedeeld. Opdat wij ook in deze tijd ootmoedig zouden geloven in Hem, Die de zon laat op-en ondergaan over bozen en goeden; opdat wij Hem zouden dienen met eerbied, naar Zijn Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's