Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sneeuw en ijs in Schriftuurlijk licht!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sneeuw en ijs in Schriftuurlijk licht!

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Reeds het oude volk Israël wist tijdens de woestijnreis van koude en vorst, van ijs en rijm. Want wanneer voor de eerste maal het manna, dat wondere woestijnbrood, uit de hemel neerdaalt, dan lezen wij in Exodus 16, 14, dat het was 'n klein rond ding, klein als rijm, op de aarde.

Ook de spreukendichter, Salomo, heeft méér dan eens zijn beelden aan dit stuk natuurgebeuren ontleend. Zo in Spreuken 26, 1: gelijk de sneeuw in de zomer, en gelijk de regen in de oogst, alzo past de zot de eer niet. Die twee passen dus helemaal niet bij elkaar: zomer en sneeuw, oogst en regen (want dat wordt een mis-gewas!), en ook niet: een dwaas en eerbetoon.» 'n Erasmus van Rotterdam moge de lofder-zotheid bezongen hebben, een Salomo deed dit stellig niet.

In het slot van Spreuken 31, waar de lof toegezwaaid wordt aan de deugdzame huisvrouw, lezen we, dat zij voor haar huis niet vreest vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed (vs. 21). In dit verband noem ik tenslotte nog Spreuken 23, 20, waar de wijze dichter zegt: „die liedekens zingt bij een treurig hart, is gelijk hij, die een kleed aflegt, ten dage der koude, en als edik op salpeter". Zoals azijn 't salpeter (dat is 'n loog, 'n mineraalzout!) ondeugdelijk maakt, zo schrijnt het lied een treurend hart, en doet het afleggen van het opperkleed de oosterling huiveren van de koude (cf. Korte Verkl., Dr. W. H. Gispen, t.p.).

Ook de Psalmdichters mochten een open oog voor Gods majesteit in Zijn schepping ontvangen, en daarin Zijn lof bezingen.

Ik denk met name aan Psalm 147, 15— 18: „Hij, de HEERE, zendt Zijn bevel op aarde; Zijn Woord loopt zeer snel. Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit de rijm als as. Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijne koude? Hij zendt Zijn woord en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien heen!"

Deze zelfde gedachte vinden wij terug in Psalm 148, waar ertoe wordt opgeroepen, de HEERE te loven: van de aarde, gij walvissen en alle afgronden (vs. 7 w.): vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet; (vs. 13) dat zij de Naam des HEEREN loven, want Zijn Naam alleen is hoog verheven, Zijn majesteit is over de aarde en de hemel!

God en de natuur worden in deze beide psalmen dus wel in zeer nauw verband met elkaar genoemd (evenals dat in Psalm 8 het geval is; en niet minder in Psalm 104!).

Met name de hagel heeft de God der natuur meermalen willen gebruiken, om er de vijanden van Zijn volk mee te bestrijden.

Als vanzelf denken we aan de 7e plaag, waarmee de God van Israël het land Egypte bezocht, toen Farao bleef weigeren het volk Israël te laten trekken, 'n Zeer zware hagel, gepaard met donder en bliksemslag, verwoestte de akkers, en doodde mens en dier, die niet naar Mozes' waarschuwing hadden willen horen (Exodus 9, 18 w).

Ook Psalm 78, 47 v. heeft aan deze machtige hagel-slag de herinnering onder Israël levend bewaard. Ze behoorde tot de wonderen en sterkten, die de HEERE (vs. 4) ten behoeve van Zijn volk gedaan had. Evenzo meldt Psalm 105, 32 ervan, hoe regen in zware hagel veranderde; ja, het werd tot „vlammend vuur in hun land"!

Niet minder dan in 't Oude Testament, neemt ook in het Openbaringenboek bij Gods gerichten de aardbeving en hagelslag een belangrijke plaats in. O, vreselijk zal het zijn, wanneer deze gerichten eenmaal losbarsten over de mensheid (vgl. Openb. 8, 7; 11. 19 en 16, 21).

Ezechiëls profetie spreekt in één ademtocht (hfdst. 38, 22) van grote hagelstenen, vuur en zwavel, opdat de volken zullen weten, dat alleen de HEERE Gód is.

In de strijd van Israël tegen de vijf koningen der Amorieten streed de HËERE mée van de hemel. We lezen ervan, in Jozua 10, 11: het geschiedde nu, toen zij voor het aangezocht van Israël vluchtten, zijnde in de afgang van Beth-Horon, zo wierp de HEERE grote stenen op hen van de hemel, tot Azeka toe, dat zij stierven: daar waren er meer, die van de hagelstenen stierven, dan die de kinderen Israëls met het zwaard doodden!

Hier mogen we wel vol diep ontzag belijden:

Hoe gróót, hoe vrees'lijk zijt G' alom, uit Uw verheven heiligdom, aanbidd'lijk Opperwezen! (Ps. 68, 17, ber.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Sneeuw en ijs in Schriftuurlijk licht!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's