Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met heerlijkheid en eer gekroond

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij zien Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond. Hebreën 2 : 9a.

Het was een plechtige en gewichtige ure, de ure, waarin de Heere Jezus voor het laatst met Zijn discipelen tezamen was, gereed om ten hemel om te varen, om met Zijn eigen bloed in te gaan in het hemels heiligdom.

Veertig dagen lang had Hij Zichzelf na Zijn opstanding levend vertoond, met vele gewisse kentekenen, zijnde van hen gezien en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Het zijn onvergetelijke dagen geweest voor de jongeren des Heeren, die veertig dagen tussen de morgen der verrijzenis en de dag van Jezus' hemelvaart. Herhaaldelijk verscheen Hij hen op verrassende wijze, om hun geloof te versterken. Dat hadden zij nodig om met kracht getuigenis te geven van Zijn opstanding.

Nog steeds handelt de Heere zo met zondaren, die Hem aanvankelijk hebben leren kennen als de Levensvorst. Hij kent hun twijfelziek, ongelovig hart, dat gedurig weer vraagt: „maar zou het wel waar zijn? Zou ik mij niet hebben vergist? " — Daarom openbaart Hij Zich telkens opnieuw, - geeft Zijn gevoelige tegenwoordigheid te genieten, om alzo het zwakke geloof te versterken.

Aan deze heerlijke dagen kwam een einde op de hemelvaartsdag van de Heiland. Toen breidde Hij Zijn handen zegenend over Zijn jongeren uit, om zo zegenend ten hemel te varen, nagestaard door de verbaasde discipelen, totdat een wolk Hem wegnam van hun ogen. Zo werd vervuld, wat in de 8ste Psalm reeds was voorzegd. In Hebreën 2 wordt immers verklaard, dat, wat in Psalm 8 van de mens wordt gezegd, eerst ten volle tot waarheid is geworden in de Middelaar Gods en der mensen, de mens Christus Jezus. Hij immers, Die vanwege het lijden des doods een weinig minder geworden is dan de Engelen, is nu uitermate verhoogd.

Het is dan ook een rijk Evangelie voor de Hemelvaartsdag, en alle de dagen daarna tot de voleinding der wereld: > »Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond."

Met heerlijkheid en eer is de Heere Jezus, de volkomen Zaligmaker, gekroond in menigerleid opzicht, want Hij heeft een naam ontvangen, welke boven alle naam is. O, als Gods kind eens ingeleid mag worden door Gods Woord en Geest in de heerlijkheid en de eer van de Verlosser in de staat van Zijn verhoging, dan knielt het in aanbidding neer! Hier in Hebreën 2 worden wij in het bijzonder bepaald bij de heerlijkheid en de eer van Christus Jezus als de barmhartige en getrouwe Hogepriester.

Wij zien Jezus gekroond met heerlijkheid en eer ook als Hogepriester in Zijn heiligdom.

Het was een ontroerende gebeurtenis ieder jaar weer als de hogepriester van het Oude Testament op de grote Verzoendag achter het voorhangsel inging in het heilige der heiligen, om daar het bloed der offerdieren te sprengen op en voor het verzoendeksel.

Ontroerend was wat er op de grote Verzoendag plaats greep, omdat het een schaduwachtige betekenis had. Die hogepriester met het offerbloed was een voorbeeld, een schaduw van de grote Hogepriester, Die op aarde zou komen, niet om vreemd bloed te offeren, maar om met Zijn eigen hartebloed in te gaan in het hemels heiligdom.

Die Oud-Testamentische schaduw had de bedoeling Israël in te prenten de noodzakelijkheid van bloedstorting, want zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. Zij bepaalde er met kracht bij, dat zondaren nodig hebben een barmhartig en getrouw Hogepriester in de dingen, die bij God te doen zijn. En dus moest dat schaduwachtige ingaan van de Oud-Testamentische hogepriester een middel zijn in Gods hand om bij zondaren de heilsverwachting op te wekken.

De hogepriester uit het geslacht van Aaron ging niet achter het voorhangsel in bekleed met zijn prachtige kleding. Neen, zijn hogepriesterlijke diadeem met de gouden plaat, waarop het „heiligheid des Heeren", zijn borstlap met de 12 edelgesteenten, en al zijn andere sieradiën moest hij achterlaten, om door het voorhof, door het heilige, in het heilige der heiligen in te gaan in het eenvoudige linnen kleed der boetvaardigheid.

Maar wij zien de ware Hogepriester, wij zien Jezus op de Hemelvaartsdag ingaan in het hemels heiligdom, gekroond met heerlijkheid en eer. Hij en Zijn werk zijn niet van schaduwachtige betekenis. Hij is de vervulling van alle schaduwen. Nu is het bloed gestort, dat waarlijk reinigt van alle zonden. Nu is de toorn Gods gestild voor al de Zijnen. Nu is er een volkomen verzoening, een eeuwige gerechtigheid aangebracht. En dus nu geen hogepriester, die zelf verzoening nodig heeft, die alleen maar een afschaduwing kan zijn, die ingaat in het linnen der boetvaardigheid, maar nu een Hogepriester, op Wiens offer is gezet het stempel der Goddelijke goedkeuring, en Die daarom is gekroond met heerlijkheid en eer.

O, welk een Hogepriester heeft toch het geestelijk Israël! Hij is ingegaan met Zijn eigen bloed in het binnenst heiligdom. Hij heeft niet maar offerdieren geslacht, Hij heeft Zichzelf ten offer gebracht. En nu mag van Hem met innerlijke blijdschap worden getuigd: „Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt." Hij draagt de Zijnen met al hun noden, met al hun strijd, met al hun zorgen en met al hun zonden op Zijn hogepriesterlijk hart. Hij leeft altijd om voor hen te bidden, en daarom kan Hij ze ook volkomenlijk zaligmaken.

Welk een gedachte, als zij er eens bij bepaald worden, voor een van en uit zichzelf zo biddeloos en behoefteloos volk! Als het van óns bidden moest komen, dan was het een hopeloos geval. Zelfs als het moest komen van ons bidden na ontvangen genade. Ook dat bidden is met zo vele zonden bevlekt en besmet, de zonde van vormelijkheid, de zonde van verstrooidheid, de zonde van ongevoeligheid, de zonde van hoogmoed, de zonde van ongeloof. En ware er nu niet zulk een wakende en biddende Hogepriester in de hemel, wat dan?

Maar nu heeft Hij geen borstlap nodig met edelgesteenten, waarin namen zijn ge

graveerd, Hij vergeet de boop Zijner cllendigen niet. Hij gedenkt ze. Hij weet, waar zij wonen. Hij is het, van Wie Zijn duurgekochte gemeente mag getuigen: „En indien wij gezondigd hebben, wij hebben een voorspraak bij de Vader, namelijk Jezus Christus, de Rechtvaardige." In Zijn voorbede, daarin is rust te vinden voor een verontruste ziel, daarin ligt troost voor alle treurigen Sions.

„Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond." Van Hem zingen wij op de Hemelvaartsdag:

Gij voert ten hemel op, vol eer; De kerker werd Uw buit, o Heer'; Gij zaagt Uw strijd bekronen Met gaven, tot der mensen troost. Opdat zelfs 't wederhorig kroost Altijd bij U zou wonen.

Hij is dus niet alleen de Zichzelf ten offer brengende Hogepriester, niet slechts de wakende en voorbiddende Hogepriester, Hij is, als vrucht daarvan, ook de zégenende Hogepriester. Zegenend breidde Hij Zijn doorboorde handen uit over Zijn discipelen, toen Hij van de Olijfberg ten hemel voer. En nu is Hij alle eeuwen door bezig met dat heerlijke genadewerk.vloekwaardigen te zegenen. Er zijn uit die geopende hemel al wat een zegeningen, goede gaven en volmaakte giften, nedergedaald. Elke zegen is van boven, elke zegen voor dit leven, elke zegen voor de ziel en voor de eeuwigheid. Van de zegenende Hogepriester komen de gróte zegeningen, waarin mochten delen een Abraham, een Elia, een Jesaja, een Johannes, een Petrus, een Paulus, een Augustinus, een Luther, een Calvijn. Van Hem komen ook de kléine zegeningen, maar die toch weer niet klein zijn. Ten slotte is alles, wat van Hem komt, uit die doorboorde handen, zo onbegrijpelijk groot. Kruimpjes van het genadebrood, ze zijn zo groot voor een hongerige ziel. O, als gij dat moogt zien: ik heb niets dan vloek verdiend, en nu wil die barmhartige Hogepriester mij toch nog zegenen met Zijn tijdelijke en met Zijn eeuwige zegeningen, dan wordt ge daar zo klein onder, dan vertedert en verbreekt dat uw harte zo, dat gij met een Petrus uitroept: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens!"

Ja, een zondig mens! — onrein van het hoofd tot de voeten. Maar het is ook alles genade, genade voor genade uit de volheid van die zegenende Hogepriester. Dat is de ervaring, dat is de levens en stervensgeschiedenis van dat arme en ellendige volk, dat op Zijn naam vertrouwt.

„Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond." — Hij is altijd bezig ten nutte van de Zijnen. Hij is heengegaan naar het huis des Vaders met zijn vele woningen om daar voor hen plaats te bereiden. En als Hij hun plaats zal bereid hebben, dan komt Hij weder, om te vervullen Zijn tere belofte: „en Ik zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben." — Zo ligt in de Hemelvaart van Christus de troostrijke verzekering voor al de Zijnen van hun hemelvaart. Hij is voor hen nedergedaald. Hij is voor hen opgevaren.

Hij heeft voor hen de hemelpoort geopend. En nu gaan zij. als hun tijd daar is, achter Hem aan binnen, om daar een toebereide plaats te vinden voor een toebereid volk. Als het aardse huis huns tabernakels verbroken wordt, dan hebben zij een gebouw van God, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

Ja, als door Woord en Geest het oog der ziel wordt geopend en verlicht, dan is er zo veel te zien in de met heerlijkheid en eer gekroonde Jezus. Dan wordt ook hier het oog niet verzadigd van zien. Steeds nieuwe heerlijkheden worden opgemerkt onder het onderwijs .van de Heilige Geest. Zo wordt de begeerte opgewekt om Hem de eer der aanbidding toe te brengen, om Zijn lof te vertellen. In zulke tijden is het gebed geen lippentaal, maar taal des harten. Dan is uw zingen niet alleen een uiten van klanken, waarbij ge in alles om u nog erg hebt, neen, het meest innerlijke in u zingt mee, en gij ziet maar die Ene, naar Wie uw ziel uitgaat, nl. Jezus met heerlijkheid en ere gekroond. Dan is ook uw spreken niet een spreken tot eigen eer, maar een spreken met warmte, met teerheid, met liefde over Hem. en over wat gij in Hem moogt zien en vinden. Het zijn zalige ogenblikken, als het mag zijn: „Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond."

„Wij zién Jezus met heerlijkheid en eer gekroond." Moge dat zien met het oog des geloofs op de verheerlijkte Zaligmaker ons deel zijn of worden. Hebt gij reeds in beginsel kennis aan dat zien? , aan dat . zien met het oog der ziel, aan dat zien op de Man van smarten en op de Heere der heerlijkheid?

Voor Hem, voor Zijn genade, voor Zijn werk moeten wij een oog krijgen, want als wij Hem voorbijzien, dan kunnen wij nooit een welgevallen trekken van de Heere.

Er is in ons zien zoveel zonde. Er is in ons zien zoveel ijdelheid. En dat zondige, dat ijdele zien, dat zegt, waarnaar ons hart uitgaat, want het oog is de spiegel der ziel.

Wat moet het niet zijri, zo voort te blijven leven, al maar de Heere Jezus voorbijziend, al maar het oog gericht op de wereld, op de zonde, op de dingen die beneden zijn, om dan eens met de rijke man, nadat de ogen in de dood zijn gesloten, de ogen in de hel op te heffen, zijnde in de pijn, en te zien Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot!

O, mijn lezer, vraag toch om met uw staat en toestand bekend gemaakt te worden! Dan krijgt gij te zien, dat uw klederen gescheurd zijn en uw naaktheid niet kunnen dekken, dat uw gerechtigheden zelfs zijn als een wegwerpelijk kleed. Dan wordt uw oog er voor geopend, dat gij geheel melaats zijt, en de heilige en rechtvaardige God u naar recht zou kunnen verwerpen.

In die weg krijgt gij de Heere Jezus nodig, leert gij roepen: „Gij, Zone Davids, ontferm U mijner!" — En als gij dan iets te zien krijgt, bij het licht van Gods Woord en Geest, van Zijn onmisbaarheid, van Zijn heerlijkheid, dan is het u zo begeerlijk Hem te leren kennen en voor Zijn rekening te liggen. Dan wordt uw leven in beginsel een biddend leven.

„Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond."

Ja, mijn treurende lezer, die klaagt: „Ik ben bekommerd over mijn zonde" — dat is het, wat gij nodig hebt, op Hem te leren zien. Een van de dingen die u in de weg staan, om tot de blijdschap des geloofs te komen, is, dat gij maar al te veel blijft zien op uzelf, op uw toestanden. Gij zoekt het nog zo vaak in uw bidden, in uw ijveren, in uw liefde, in uw gevoeligheid. En omdat er aan dat alles zo veel ontbreekt, daarom kunt gij niet geloven.

Het oog moet van uzelf worden afgericht, om op Jezus te zien, gekroond met heerlijkheid en eer, in Wie er zulk een volheid van genade en ere is. Hij alleen, Die Zich zo diep heeft vernederd, maar Die ook zo uitermate is verhoogd, Hij alleen kan u redden, kan u vrede geven, kan volkomen zalig maken. O, smeek dan zonder ophouden om dat oog des geloofs, waarmede gij op Hem moogt zien, Wiens komst het alleen is, die uw heil volmaken kan.

„Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond."

Als Hij het geloofsoog tot Zich trekt, en zo bekoort en boeit, dan is het: „en hun ogen opheffende, zagen zij niemand dan Jezus alleen." Dat is het grote voorrecht van alle degenen, Die in de ruimte zijn gesteld. In Hem ziet gij dan zoveel. In Hem ziet gij dan alles, wat uw ziele nodig heeft. In Hem ziet gij zelfs de weg tot de Vader, Die gij niet meer missen kunt. En dat zien in het geloof op Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, dat geeft rust en vrede.

Maar, wat is het dan toch droevig, dat gij daarna weer zo kunt afwijken, dat gij dit alles weer zo kunt vergeten! Hoe menigmaal is het ook bij u nog weer dat zondige, dat ijdele zien!

Moge het u door de invloeden des Geestes maar veel tot smart zijn, en dat het dan door uw tranen heen maar zij: „Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond." Ja, hier is het zo vaak een zien met ogen, die met tranen zijn gevuld, tranen vanwege uw zonde en ontrouw. Eens echter zal het zijn een zien zonder nevelen, een zien zonder tranen, omdat God alle tranen van de ogen zal afwissen. Dan zal het eeuwig zijn in reine, hemelse vreugde: „Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond." Welk een blij vooruitzicht, vrucht van 's Heilands hemelvaart!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's