Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

GIDEON (19)

En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geef toch enige bollen broods aan het volk dat mijn voetstappen volgt; want zij zijn moede, en ik jaag Zebah en Zalmuna, de koningen der Midianieten achterna.

Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Zalmuna airede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven?

Toen zeide Gideon: Daarom, als de Heere Zebah en Zalmuna in mijn hand geeft, zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn en met distelen.

En hij toog van daar op naar Pnuël, en sprak tot hen desgeijlks; en de lieden van Pnuël antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden. Daarom sprak hij ook tot de lieden van Pnuël, zeggende: ls ik met vrede wederkom, zo zal ik deze toren omverwerpen. Richteren 8:5—8.

Het was een geweldige tijd voor Israël toen Gideon de Midianieten versloeg en zijn volk verloste van deze onderdrukkers. Of beter gezegd: e Heere heeft Israël verlost door middel van Gideon. Met zijn driehonderd helden heeft hij in de kracht Gods grote dingen gedaan. Enkele eeuwen later spreekt de profeet Jesaja er nog van als deze het volk wil bemoedigen vanwege andere onderdrukkers, die het volk dan verdrukken. Ook die onderdrukkers zullen vergaan: ant de Heere der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb... (Jesaja 10 : 26a). Deze overwinning van Gideon op de Midianieten heeft derhalve op Israël wel een diepe indruk gemaakt, zodat Jesaja er eeuwen later nog van spreekt.

En ook aan de inwoners van Sukkoth en Pnuël is dit alles niet voorbijgegaan. Deze steden lagen in het land over de Jordaan, aan de beek de Jabbok, bekende plaatsen uit de heilige historie. We denken aan de aartsvader Jakob, die worstelde met God en die daar de naam kreeg van Israël, Man Gods, omdat hij zich vorstelijk had gedragen met God.

De inwoners van Sukkoth en Pnuël

hadden zelf ook te lijden gehad van de Midianieten. Ze waren door hun gebied getrokken naar het land ten westen van de Jordaan. Straks zouden ze weer terugkeren met rijke buit beladen.

En ze waren teruggekomen, maar anders dan ze verwacht haden, ze waren al vluchtende voortgetrokken. Duizenden waren gesneuveld. En de mensen van Sukkoth en Pnuël hebben met eigen ogen kunnen zien welke grote wonderen de Heere gedaan heeft door Gideon en zijn 300 mannen. Hij had tot verlossing van zijn volk het onmogelijke mogelijk gemaakt en een onoverwinnelijke vijand doen verslaan.

Natuurlijk hebben de inwoners van deze steden gehoord van Gideon. En nu zullen ze deze held nog zien ook. Want hij is met zijn helden de Jordaan overgetrokken om de Midianieten te achtervolgen en zo mogelijk geheel te verslaan. Maar ze zijn moe en hongerig.

En zo komen ze bij Sukkoth. Heel de de stad is uitgelopen om Gideon te zien. Als de overwinnende verlosser is hij een prediker van Gods genade, waardoor hij zijn volk verlost. En de Heere wil deze Gideon gebruiken om zijn volk op te wekken, dat het zal leven bij Zijn Woord. En dan moet het ook vertrouwen, dat de Heere zijn beloften zal vervullen. Heel Israël moet derhalve in het geloof de strijd meestrijden. Neen, ze behoeven niet als soldaten mee te trekken met Gidon. Ze moeten echter wel kiezen voor de zaak des Heeren en ze moeten de helden van Gideon voeden, opdat deze hun honger kunnen stillen en dan verder kunnen trekken om de overgebleven koningen der Midianieten gevangen te nemen en zo aan hun rooftochten op het grondgebied van Israël voor goed een einde te maken. Daarom vraagt Gideon aan de inwoners van Sukkoth broden, ronde broden, opdat zijn mannen kunnen eten. Zij behoeven derhalve niet mee te strijden, ze behoeven niets anders te doen dan brood te geven en daarmee te kiezen voor de zaak des Heeren en daardoor te tonen, dat ze vertrouwen op de God des Verbonds. En hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt; want zij zijn moede, en ik jaag Zebah en Zalmuna, de koningen der Midianieten achterna (vers 5).

Hier is nog een les in te leren voor ieder, die dit leest. Wij worden omringd door verschillende vijanden, die ons van God en zijn dienst aftrekken, die ons verdrukken en gevangen houden en tenslotte de eeuwige gevangenis binnenleiden. De Heere heeft echter een groot en heerlijk Verlosser gegeven, een meerdere Gideon, de Heere Jezus Christus, die de vijanden ook aanvankelijk heeft verslagen. Deze Koning zal eeuwig regeren en Zijn Koninkrijk zal tot in eewigheid bestaan. Zalig allen, die zich aan Hem leren toevertrouwen, die door de Heilige Geest leren geloven in Hem en betrouwen op Hem. Maar dat komt dan ook uit in de keuze van ons leven. Dan zullen we de Heere willen dienen en Hem willen belijden. Maar er zijn veel mensen als de inwoners van Sukkoth. Mensen, die geen geloof en betrouwen hebben op God, die de macht van de wereld en de satan en de zonde zien en die derhalve op twee gedachten blijven hinken. Want zo was het met die inwoners van Sukkoth. Zij willen nog niet kiezen. Zij missen het geloof. En alleen het geloof is een kracht Gods tot zaligheid. Alleen door het geloof kunnen we de heerlijkheid van Christus zien en de heerlijkheid Gods tot Wie we door Christus worden geleid. Alleen door het geloof kunnen we de gemeenschap met God smaken. Daarom moeten we leren smeken om de Heilige Geest, die dat geloof en vertrouwen in onze harten werkt. Anders blijven we toch eigenlijk de Heere Jezus verwerpen, dan buigen we ons niet voor Hem met de bede: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?

Zo verwerpen ook de mannen van Sukkoth de van God gegeven verlosser Gideon en daarmee verwerpen ze de Heere zelf. Ze behoeven er niet lang over na te denken wanneer Gideon om brood vraagt. Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Zalmuna airede in uw hand, dat wij aan uw héir brood zouden geven? (vers 6).

Die mannen willen daarmee zeggen: Kunt ge ons door de afgehouwen handen van Zebah en.Zalmuna te tonen, bewijzen dat gij de overwinning hebt behaald. Wanneer ge ons die kunt tonen, dan zullen we uw zijde kiezen en u brood geven.

De inwoners van Sukkoth durven geen partij te kiezen. De vijand is nog dichtbij en ze weten dat die vijand machtig is. Zeven lange jaren hebben ze gezucht onder de vreselijke druk. En ze missen het vertrouwen op God. Wat kan deze Gideon met zijn driehonderd mannen beginnen tegen die duizenden Midianieten?

Zo versmaden ze de Heere en zijn verlossing. Ze houden zich liever buiten de strijd, opdat ze geen last krijgen van de vijanden Gods. En zo denken ze de vrede te kunnen bewaren, rustig te kunnen blijven leven en geen enkel risico te lopen. En dat is niet alleen het geval bij de mannen van Sukkoth, maar ook als Gideon langs Pnuël komt ondervindt hij hetzelfde: En hij toog van daar op naar Pnuël, en sprak tot hen desgelijks; en de lieden van Pnuël antwoordden hem gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden. (vers 8).

Die mannen van Pnuël zijn vergeten hoe de Heere hier geworsteld heeft met Jakob en vader Jakob met de Heere. Vader Jakob heeft de naam aan hun woonplaats gegven. De naam Pniël, want hij had God gezien en hij was gered geweest. Maar de bewoners van die stad zagen nu niet meer op de Heere en vertrouwden niet meer op de God des heils. Ze vertrouwden veel meer op hun sterke toren. Daarin zouden ze veilig zijn. Maar dat ze voor God de Heere en voor Zijn Woord moesten vrezen, dat kwam niet bij hen op. Hoe komt in dit alles het diepe verval van Israël toch duidelijk openbaar. Hoe gemakkelijk wordt de Heere toch vergeten door een volk dat zoveel zegeningen uit Gods hand heeft ontvangen. Dat zien we immers ook aan ons eigen volk. Hoe nodig is toch de rechte prediking en het rechte onderwijs opdat het volk bewaard blijve bij de kennis van Gods Naam en opdat het volk in 's Heeren wegen mag wandelen.

De mannen van Sukkoth en Pnuël verwerpen hier niet Gideon, maar ze verwerpen de Heere. En zo verwerpen wij van nature diezelfde God en zijn gezalfde Koning. Misschien niet openlijk, maar zoals die mannen van Sukkoth en Pnuël ook deden: uit vrees voor de vijanden van de Heere en zijn volk durven ze Hem niet te belijden. En wij kiezen zo menigmaal voor de dienst der wereld, voor de dienst van de vijanden Gods, omdat we menen dat we daar gelukkiger mee kunnen worden dan met de Heere. Maar we vergissen ons. De satan bedriegt ons. Dat loopt altijd uit op het oordeel, op de eeuwige nacht, wanneer wij niet willen buigen voor de Heere en zijn dienst.

Het loopt ook voor de mannen van Sukkoth en Pnuël uit op het oordeel. Wanneer we op twee gedachten blijven hinken dan verliezen we tenslotte alles. Daarom zegt Gideon ook tot die mannen van Sukkoth: Daarom, als de Heere Zebah en Zalmuna in mijn hand geeft, zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn en met distelen (vers 7). Zij hebben in de grond der zaak het werk des Heeren gehoond en zij zullen daarvoor een strenge maar welverdiende straf ontvangen. Wanneer hij straks als overwinnaar terugkomt dan zal hij de inwoners van Sukkoth kastijden op hun blote huid met doornen der woestijn en met distelen, de hardste en scherpste stekelplanten.

En tegenover de inwoners van Pnuël klinkt het: Als ik met vrede wederkom, zal ik .deze toren omverwerpen, (vers 9) Hij zal die toren, die niet alleen hun sterkte, maar ook de trots van de inwoners van Pnuël uitmaakt, met de grond gelijk maken, zodat ze niet meer kunnen vertrouwen op die uitwendige toren. De Heere moet hen worden tot een sterke toren.

Wanneer wij niet luisteren naar het Woord Gods, wanneer wij de Verlosser, de Heere Jezus Christus versmaden, dan kan de kastijding niet uitblijven. Dan zal de Heere ons in de weg der kastijding nog terugroepen. Maar wanneer we ons blijven verharden, dan zal er niets anders voor ons overblijven dan een eeuwige dood, een eeuwige nacht waar wening zal zijn en knersing der tanden. Daarom hebben we te luisteren naar de roepstem des Heeren, en daarom hebben we af te zien van onze eigen kracht en van de kracht der vijanden, we hebben op te zien tot de Heere en tot de Gezalfde des Heeren, opdat al onze verwachting van Hem zij. We moeten smeken om geloof, opdat we als een Gideon, zwak en klein in onszelf, toch in de kracht des Heeren voortgaan en in die kracht de overwinning behalen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's