Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij de Tempel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij de Tempel

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Petrus zeide: ilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: n de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel. En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op. Handel. 3 : 6 en 7a.

Naar de tempel! —-de drijfveren daartoe zijn wel zeer verschillend. Als de mensen opgaan naar Góds huis in hun Zondagse kleed, in alle stemmigheid en uiterlijke ernst, dan is daarop van toepassing het bekende spreekwoord: „Het is alles geen goud, dat er blinkt." Ach, wat is er ook hierin veel sleur, veel uitwendige vroomheid, wat zijn de bijoogmerken, hoe verborgen ook, toch vele.

Het is een groot voorrecht, als wij hieraan ontdekt worden, en in die weg der ontdekking er last van krijgen. O, wat kan het u dan tot een oorzaak van droefheid zijn, dat zelfs uw opgaan naar het huis Gods u schuldig stelt, dat uw beste werken met zonden zijn bevlekt en besmet. Zo wordt het een met jaloersheid zien op hen, die nog wel eens met levendige behoefte op mogen gaan. Het kan uw begeerte zo opwekken, als ge bij een kind des Heeren moogt opmerken dit vurige verlangen van de dichter van Psalm 27: „Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel."

Ja, dat is een aangename, een Gode welgevallige toestand, als wij met een diepe begeerte, met een biddend hart, op mogen gaan, met de verzuchting in de ziel:

Och, mocht ik, in die heilige gebouwen, De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schone dienst aanschouwen! Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog.

Bij de kreupelgeborene was van dat verlangen, dat verlangen der zièl naar de tempel niets te vinden. Als wij hem daar bij de tempel zien zitten, dan merken wij het ook in hem zo duidelijk op, dat ook het kruis, dat wij dragen moeten, ons op zichzelf niet brengt tot God en Zijn dienst. Deze kreupelgeborene had een zeer zwaar kruis te dragen. Als kind kon hij niet meespelen, zijn voeten waren verlamd. Als jongeling kon hij geen vak leren. Als man kon hij geen huisgezin stichten. Zo was hij nu al meer dan 40 jaar oud. En dagelijks moest hij zijn hand ophouden. En dat, terwijl er in Israël geen bedelaar mocht zijn.

Doch blijkbaar heeft dit alles bij deze kreupelgeborene niets uitgewerkt. Zijn schoonste bezigheid was bij de tempel te zitten, de hand op te houden en 's avonds het ontvangene nieuwsgierig te tellen. Ook door hem werd het vergeten, wat de Heiland zegt: „Werkt niet om de spijze, die vergaat, maar om de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal."

En wat wij hier zien in de kreupelgeborene, nl. dat het kruis op zichzelf een mens niet tot bekering, niet tot God brengt, dat kunnen wij dichterbij ook tot onze beschaming en tot onze schande opmerken. Ja, ook hier moeten wij leren de hand in eigen boezem steken. En ziet, zij zal er melaats uitkomen. Hoe vaak gebeurt het niet, dat een mens onder het kruis nog ongevoeliger, nog harder wordt! Ja, zelfs zien wij het gebeuren, dat iemand, die door een diepe en moeilijke weg moet, in plaats van te dragen en biddend tot God te vluchten, opstandig en vloekend zich tegen de Allerhoogste verheft.

Welk een grote genade is het, als een kruisdrager onder het kruis verbroken mag worden, als de Heere het als een middel gebruikt Om hem te brengen aan de voet van het kruis van Christus! Moge dat biddend door u begeerd worden, kruisdragers onder onze lezers.

De kreupelgeborene bij de tempel is dus een toonbeeld van uitwendige, lichamelijke, en van inwendige, geestelijke ellende. Onmachtig naar het lichaam en dood door de zonden en de misdaden naar de ziel, onmachtig en onwillig. Dagelijks zat deze man daar aan de deur des tempels, genaamd de Schone. Ja, wel mag die deur zo genoemd worden, omdat zij toegang geeft tot het huis des Heeren. Wat was deze kreupelgeborene dicht bij het brandofferaltaar, bij het koperen wasvat, bij de tafel der toonbroden, bij het voorhangsel en bij de arke des verbonds, met het verzoendeksel, alles één heerlijke prediking van zonde en van genade. En toch geen oog voor zijn zonde, en al evenmin voor Gods genade. Ongelukkige stakkerd! Bij de tempel, dichtbij, dat is niet genoeg. Dat zal ons niet redden. Zomin als bij de ark heeft kunnen redden. Zij moesten er veilig in zijn, dank zij het: „En de Heere sloot achter hen toe."

Ook wij zijn van jongsaf aan zo dicht bij de instellingen des Heeren. Gods Woord hebben wij in ons huis. Iedere Zondag wordt Gods huis ontsloten. Jezus Christus en Die gekruist, wordt ons rustdag op rustdag verkondigd. Doop en Avondmaal worden in ons midden bediend. Niet verre van het Koninkrijk Gods. Kinderen des Koninkrijks. En wat werkt het nu uit? Velen geven geen acht op zulke kostelijke zaken. Geen verlangen er naar. O, hoe zullen wij ontvlieden, als wij op zo grote zaligheid geen acht geven? Wat zal er van ons worden, als wij alleen maar de hand ophouden, om stoffelijke gaven in ontvangst te nemen? Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade aan zijn ziel? !

De kreupele bij de tempel is een waarschuwend voorbeeld voor ons.

Petrus en Johannes zijn intussen, terwij wij aan de kreupelgeborene aandacht schonken, ook bij de tempel gekomen. Direct is de kreupele er bij om zijn hand uit te strekken, Petrus en Johannes ziende, als zij in de tempel zouden ingaan, bad hij, dat hij een aanmoes mocht ontvangen. Petrus en Johannes doen niet, zoals zo velen, aan de ongelukkige voorbijgaan zonder notitie van hem te nemen. Neen, met een bewogen gemoed staan zij stil. En Petrus, sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: „Zie op ons." De kreupelgeborene is verblijd. Vol verwachting hield hij de ogen op hen, verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. Dan gaat Petrus verder. Johannes zegt niets, hoewel hij in dat alles sterk meeleefde, meebad en meearbeidde, Petrus is de woordvoerder: „Zilver en goud heb ik

niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel."

Allereerst: „Zie op ons." — Welk een geloof mochten Petrus en Johannes nu oefenen. Zij ontvingen het geloof, dat de kracht om te genezen daar was. „Zie op ons", het is niet de bedoeling aldus ere voor zichzelf te zoeken. Neen! als straks na de genezing, het volk samenstroomde, vervuld met verbaasdheid en ontzetting over hetgeen er geschied was, dan waarschuwt Petrus: „Gij Israëlietische mannen, wat verwondert gij u over dit? Of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid deze hadden doen wandelen? " — En later, gevangen genomen en gerechtelijk onderzocht door het Sanhedrin over de weldaad aan een krank mens geschied, zegt dezelfde Petrus, die voor een dienstmaagd zijn Meester verloochende, nu tot Annas, de Hogepriester, en Kajafas, en Johannes en Alexander, en zovelen, als daar van het hogepriesterlijk geslacht waren, en tot de ganse Joodse Raad: „Zo zij u allen kennelijk, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die gij gekruisigd hebt, Welke God uit de doden opgewekt heeft, door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond. Deze is de steen, die van u, de bouwlieden, veracht is, dewelke tot een hoofd des hoeks geworden is. En de zaligheid is in geen ander, want er is ook onder de hemel geen andere Naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden." — Welk een vrijmoedigheid nu bij Petrus door de kracht van de Heilige Geest, om voor de Heere Jezus uit te komen. Dat is groot, mijn lezer, niet zichzelf te verheerlijken, maar al de eer te brengen, waar zij behoort, met alles wat gij te vertellen moogt hebben, te eindigen in de Heere!

„Zie op ons", dat is dus geen zelfverheerlijking, maar een opwekken tot het geloof.

En dan gaat Petrus voort: „Zilver en goud heb ik niet." — De dienstknechten des Heeren zijn er niet, om zilver en goud uit te delen. Dat moet gij niet bij hen zoeken. Waar alles, als in de kerk van Rome, van goud en zilver en edelstenen schittert, daar kan het rechte erfgoed van Petrus en de rechte apostolische stoel niet zijn. De ware kerk is een kruiskerk. Meestal moet zij zeggen: „Zilver en goud heb ik niet."

Maar dan mag volgen: „Maar hetgeen ik heb, dat geef ik, — o, welk een bereidwilligheid, welk een medelijden, welk een liefde! — in de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel." Ja, in de naam van Jezus Christus ligt grote kracht. Die naam is Hijzelf. Die naam doet wonderen. Het is een naam, door velen veracht en gehaat. Het is een naam, die wij dikwijls niet durven te noemen bij wereldlingen. Wij schamen ons voor die naam. Maar het is deze naam, welke boven alle naam is, Hem door de Vader gegeven, opdat in de naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods des Vaders.

Kent gij die naam? — Hij is hier een kracht tot genezing: „in de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel." — En hem grijpende bij de rechterhand richtte hij hem op; en terstond werden zijn voeten en enkelen vast. En hij opspringende stond en wandelde.

Welk een wonder! — Maar de naam van de Heiland is ook „Wonderlijk". Dat wordt vooral ook ervaren in geestelijk opzicht. Wij zijn van nature kreupelgeborenen. Wij kunnen in geestelijk opzicht niet staan en niet gaan. Wij kunnen niet wandelen in de wegen des Heeren. Daar moeten wij aan ontdekt worden en kennis aan krijgen. Dan leert gij vragen: hoe zal ik nog ooit kunnen gaan, kunnen gaan tot God, en gaan in Zijn wegen? Dan moogt gij wel eens in waarheid en met uw ganse hart zingen:

Heer', ai, maak mij Uwe wegen Door Uw Woord en Geest bekend.

Doch, als het dan van Christuswege doorklinkt tot in uw ziel: „In de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel", dan gaat voor u persoonlijk in vervulling het woord: „Alsdan zal de kreupele springen als een hert." Dit wonder is nog veel groter dan de genezing van de kreupelgeborene.

O, zalig hij of zij, die geen been heeft om op te staan, en die dan ontvangen mag de voet des geloofs, om de wereld en de zonde te ontvlieden, om te vluchten tot de enige en volkomen Zaligmaker, de Heere Jezus Christus! Die voet des geloofs geeft Hij u, als Hij als Machthebbende, Die alles met Zich meebrengt, zo strikt persoonlijk tot u zegt: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven."

Dan staat zulk een vermoeide en belaste, die moet zuchten: „ik ben uitgewerkt en afgetobd, ik kan niet meer", dan staat zulk een op, en wandelt door de kracht des Heeren. Hij wandelt naar de uitgebreide armen van Hem, Die dit wonder heeft verricht, met de hartelijke begeerte, om door de Heere Jezus tot God teruggeleid te worden, met God verzoend te worden.

Wat zijn de wonderen des Heeren toch groot! Heerlijk is het zich daarin te mogen verdiepen, en het wonder al groter te zien worden: Zo wordt het ervaren door kreupelgeborenen, door doden door de zonden en de misdaden, dat er een Verlosser is. Die naar waarheid kan zeggen 1 : „Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij." Welk een zegen is het zo te mogen delen in de genade en in de wondermacht van de Zaligmaker van zondaren! Mogen wij reeds aan deze genade kennis hebben? zo vragen wij ook nu elkander en onszelf. Rust toch niet, voordat gij daarop een goed antwoord hebt ontvangen.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bij de Tempel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's