Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

GIDEON (21)

Toen nu Gideon, de zoon van Joas, van de strijd wederkwam, vóór de opgang der zon, zo ving hij een jongen van de lieden te Sukkoth, en ondervroeg hem: ie schreef hem op de oversten van Sukkoth en hun oudsten, zeven en zeventig mannen. Toen kwam hij tot de lieden van Sukkoth en zeide: iedaar Zebah en Zalmuna, van welke gij mij smadelijk verweten hebt, zeggende: s de handpalm van Zebah en Zalmuna alrede in uw hand, dat wij aan uw mannen, die moede zijn, brood zouden geven? En hij nam de oudsten dier stad en doornen der woestijn en distelen, en deed het de lieden van Sukkoth door deze verstaan. En de toren van Pnuël wierp hij omver, en doodde de lieden der stad. Richt. 8:13—17.

Gideon is terruggekeerd als overwinnaar uit de strijd.

Het leger van de Midianieten is geheel verslagen.

Toen de Heere hem riep heeft hij gezegd: Och waarmee zal ik Israël verlossen? Zie mijn duizend is de armste in Manasse, en ik ben de jongste in mijns vaders huis.

De Heere heeft echter tot Gideon gezegd: Omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan als een enig man.

En de Heere heeft deze belofte gehouden, zoals Hij alle beloften houdt. Wij twijfelen dikwijls aan het woord des Heeren. En ook voor Gideon is de weg des geloofs een moeilijke weg geweest, vooral toen hij duizenden soldaten naar huis moest zenden om tenslotte over te blijven met driehonderd mannen.

Maar ook toen heeft de Heere Gideon door een belofte bemoedigd: Door deze driehonderd mannen zal Ik u verlossen en de Midianieten in uw hand beven.

En op de terugweg moet Gideon dit alles toch wel hebben overdacht. Wat zal het gezongen hebben in zijn hart. Welk een dankbare blijdschap zal daar geleefd hebben tot eer des Heeren.

Maar hij heeft nog een moeilijke taak te vervullen. Voordat hij terugkeert naar zijn eigen stamgebied aan de westzijde van de Jordaan, moet hij de steden Sukkoth en Pnuël nog straffen. Hij moet immers zijn dreigende woorden gestand doen. De oversten van die steden hebben Gideon niet bespot, maar de Heere, die Gideon geroepen had om deze taak te vervullen en Israël te verlossen van de vijanden en onderdrukkers. Hij heeft nu Zebah en Zalmuna bij zich en zo kan hij terugkeren naar die steden, die niet eens brood hebben willen geven aan zijn mannen en die daardoor betoond hebben niet te willen kiezen voor de Heere en zijn dienst.

De straf over de steden zal echter op een waardige wijze worden voltrokken. Er is geen sprake van een plundering van Sukkoth en Pnuël, zoals in oorlogstijden maar al te dikwijls gebeurde bij wijze van

afstraffing. Maar dan zouden de onschuldigen met de schuldigen getroffen zijn. En daar wil Gideon niets van weten. Alles moet geschieden in de weg van het recht. Daaruit blijkt een grote eerbied voor de inzettingen des Heeren.

Zo keert dus Gideon terug van de strijd met de Midianieten. Dan staat er een eigenaardige uitdrukking: Toen nu Gideon de zoon van Joas, van de strijd wederkwam, vóór de opgang der zon... (vers 13). De woorden die hi er de oorspronkelijke taal gebruikt worden zijn niet gemakkelijk weer te geven. Onze Statenvertalers hebben er ook mee gezeten. De Kanttekening vermeldt dan ook verschillende vertalingen, die hier gebruikt-zouden kunnen worden o.a. langs de pas van Cheres. Deze vertaling wordt tegenwoordig door verschillende geleerden gevolgd. Deze woorden zouden dan betekenen, dat Gideon langs een andere weg teruggekeerd is dan hij eerst is gekomen. Nu is hij gegaan door of langs de pas van Cheres. Zo is het ook te verklaren, dat hij eerst bij Sukkoth kwam. Hij is deze plaats genaderd van 'n zijde, vanwaar men hem niet verwachtte n.1. over de pas of bergweg van Cheres, die vermoedelijk ten zuiden van Sukkoth moest worden gezocht. Gideon wil bij verrassing de stad binnen trekken. Het recht om de stad te straffen kwam ongetwijfeld aan Gideon toe. Hij was immers de van God geroepen richter over Israël. Maar bij die bestraffing matigt Gideon zich zeer, zoals we hierboven reeds hebben opgemerkt. Hij is zo gelukkig om een jongen uit die streek op te vangen, een verstandige knaap, die schrijven kon en die op de hoogte was van de toestanden in de stad. Hij weet immers precies de namen te noemen van de oversten en van de oudsten van Sukkoth met wie Gideon op zijn veldtocht heeft gesproken toen hij ten strijde trok tegen de Midianieten en om brood vroeg voor zijn mannen. Zo stelde hij een lijst op met 77 namen. En met deze lijst gewapend trekt Gideon onverwachts de stad binnen en hij toont de burgers de door hem gevangen genomen vorsten der Midianieten waarmee ze hem bespot hebben. Toen kwam hij tot de lieden van Sukkoth, en zeide: Ziedaar Zebah en Zalmuna van welke gij mij smadelijk verweten hebt, zeggende: Is de handpalm van Zebah en Zalmuna airede in uw hand, dat wij aan uw mannen, die moede zijn, brood zouden geven? (vers 15)

Gideon legt hierbij de nadruk op het smadelijke van die door hen gestelde vraag. En het was geen smaad geweest voor Gideon, maar voor de Heere, de God ook van Sukkoth, de God der vaderen, die in het verleden ook zulke grote wonderen had verricht.

En dan wordt de straf volbracht waarmee ze bedreigd waren: de oversten en oudsten worden werkelijk geslagen door de doornen en de distelen der woestijn, harde en scherpe stokken: En hij nam de oudsten dier stad en doornen en distelen, en deed het de lieden van Sukkoth door deze verstaan, (vers 16)

De oversten en oudsten worden derhalve wel op pijnlijke wijze met die doornen en distelen gegeseld, maar ze worden niet gedood. Ze krijgen een les. opdat ze zullen leren. Ze krijgen een heden der genade, waarin ze zich kunnen bekeren. We kunhet Woord Gods niet straffeloos bespotten.

Dat moeten ook wij weten. Dat moet dikwijls in een pijnlijke weg worden geleerd. Soms moet de Heere ons zwaar komen tuchtigen, willen we wederkeren tot de Heere. In Pnuël is het echter nog erger. Daar is het bericht doorgedrongen dat Gideon teruggekeerd is en Sukkoth heeft bestraft. Ze vernederen zich echter niet voor de Heere en ze doen geen belijdenis van hun zonde, dat ze de zaak des Heeren hebben tegengestaan. Dat moeten we tenminste wel opmaken uit het feit, dat Pnuël zoveel zwaarder gestraft wordt dan Sukkoth. Want hier worden immers de mannen van de stad gedood. Ze zullen zich echter verzet hebben tegen Gideon. Ze hebben zich waarschijnlijk in hun toren verschanst, waar ze zoveel vertrouwen op stelden. Maar Gideon is de richter des Heeren. Hun verzet baat niet: En de toren van Pnuël wierp hij omver, en doodde de lieden der stad (vers 17).

In Pnuël heeft men nog niet geleerd om te rekenen met de Heere en zijn Woord. Ze verharden zich tot het uiterste, maar dan wordt hun vesting verwoest en de inwoners der stad worden gedood.

Ze hebben van Gods volk niet willen zijn. Nu worden ze aan het verderf prijsgegeven, nu is de tijd der genade voorbij. Wie zijn leven zal willen behouden, wie het niet wil geven aan de Heere en zijn dienst, die zal het verliezen.

Voor geheel Israël was de dag van de overwinning op de Midianieten een blijde dag. Ze mogen zich verheugen in de goedertierenheden des Heeren, die gehoor gegeven heeft aan hun smeekbeden en die in genade op hen heeft neergezien.

Het was echter een vreselijke dag voor de inwoners van Pnuël. die zich verhard hebben tegen de Heere en zijn dienst.

Maar zo zal er een scheur lopen door de mensheid en door elk volk op aarde. Want wanneer we niet letten op de roepstemmen Gods, wanneer we ons blijven verharden tegen de Heere en zijn dienst, dan kan het oordeel niet uitblijven. Wanneer we de lessen, die de Heere ons geeft, niet ter harte nemen, dan kan het niet anders of het oordeel Gods moet vreselijk wezen.

Laten we daarbij goed bedenken, dat de satan ons hele leven op ons zal aanvallen en het ongeloof en de twijfel in ons hart zal zaaien. Vrees echter niet, klein kuddeke, want niemand zal u kunnen rukken uit de hand van de goede Herder. En daar alleen zijn we veilig. De vijanden van Christus wanen zich wel veilig en leven wel in valse gerustheid voort, toch zal de dag des oordeels en de dag der afrekening komen. En de vreesachtigen, die hinken op twee gedachten, mogen dan menen, dat ze door hun afzijdigheid en neutraliteit wel gered kunnen worden. Het baat niet. Wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, zo heeft de Christus gezegd. Het oordeel, het verschrikkelijke oordeel, zal ook voor u vreselijk wezen.

Maar die de goede keuze hebben leren doen, die alles eraan gewaagd hebben, die hun zonde en schuld beleden hebben, die het recht Gods hebben leren toevallen, die zullen ervaren, dat de Heere genadig is en barmhartig en de zonde vergeeft. Die zullen het ondervinden, dat er hier op aarde slechts één veilige plaats is: schuilen bij "de Heere Jezus, schuilen onder de schaduw zijner vleugelen. Want zijn schapen zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's