Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I artikel 8

De voormelde verkiezing is niet menigerlei, maar een en dezelfde, van al degenen, die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Gemerkt de Schrift ons een énig welbehagen, voornemen en raad van de wil Gods voorstelt, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot de heerlijkheid, tot de zaligheid en tot de weg der zaligheid, dewelke Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden. Efeze 1:4, 5 en 2:10.

Welk bezwaar heeft collega Duetz tegen dit artikel? Zover ik uit zijn bezwaarschrift begrepen heb, heeft hij tegen de bedoeling van dit artikel geen gezwaar. Hij noemt tenminste niets. Onder de bedoeling van dit artikel versta ik, dat de verkiezing niet menigerlei is. Daar is één besluit Gods, dat in geen enkel opzicht door de werken der mensen beïnvloed is of wordt. Om dit grote stuk gaat het in de belijdenis der vaderen. Zij voeren de strijd tegen het synergisme.

Daar is één vraag, die in de strijd om de uitverkiezing telkens naar voren komt. Berkouwer vestigt daar de aandacht op in het tweede hoofdstuk van zijn , , De Verkiezing Gods". Het is de vraag: Waar valt de beslissing over het heil van de mens? Hangt ons heil van Gods beslissing af of van de onze? Men kan b.v. leren, dat God de eerste is, dat God begint, maar dat nu de mens zelf beslissen moet. Dan hangt het weer van de mens af. Wat betekent nu het woord synergisme, dat men in dit verband gebruikt?

Dit woord betekent, dat men niet gaarne wil kiezen tussen goddelijke of menselijke beslissing. De synergisten willen dus de zaligheid des mensen niet alleen van God laten afhangen en ook niet alleen van de mens. Desniettemin doet de mens mee in de beslissing. En wat is daar het gevolg van? Dat de mens voor zijn eigen besef en in werkelijkheid voor een gedeelte het heil aan zichzelf dankt. Dit geeft aan de synergisten een bepaald zelfbesef. Men kan dat, meen ik, aan alle synergisten op de kansel en onder de kansel merken. Zij preken en spreken anders dan zij, voor wie de zaligheid enkel en alleen Gods genadige daad is. De synergisten plegen dan ook nog al eens de spot te drijven met b.v. de woordkeus van de anderen. Neem de dingen nog maar eens eenvoudig voor u. Daar zijn de zondaren. Zij hebben in Adam gezondigd en zijn aan de vloek en aan de eeuwige dood onderworpen. Maar nu heeft God een hemel bereid voor deze helwaardigen. Hij heeft zijn Zoon gegeven. Die zware schuld is verzoend, de Heilige Geest is verworven, doch de zondaren leven nog in hun goddeloosheid. Nu komt de prediking. De mens ligt daar dood in zonden en misdaden. Dat wil niet zeggen, dat hij niets wil of voelt. Hij voelt de lust tot de zonde en hij wil het kwaad. En als hij zich hoort roepen tot bekering, dan kiest hij tegen de bekering. Nu kan men de genade Gods op allerlei wijze verder voorstellen. Men kan zeggen, dat God bij de prediking de werking van de H. Geest voegt en dat voor allen in dezelfde mate. De hoorders moeten nu kiezen. Doch zo is God geheel afhankelijk van de hoorders. En al wat men nu verder zegt over de grootheid van de genade Gods, zolang men de mens de keuze laat, blijft God afhankelijk van de mens. En die mens weet dat. Hij mag de genade Gods nog zo prijzen, hij weet, dat het zijn keuze was, om God te gaan dienen en dat die keuze uit hemzelf opkwam. Alle geschriften van de synergisten zijn doordrongen van deze wetenschap, hoe subtiel soms verborgen. Een remonstrant blijft een remonstrant, hoe mooi hij ook over de genade schrijft. Het lijkt mij niet mogelijk, dat hier ruimte blijft voor de souvereine genade.

En de praktijk der prediking bewijst dan ook, dat die ruimte er ook praktisch niet blijft. Ergens heeft de synergist zelf gekozen en dat feit komt uit in zijn prediking en gesprek, op catechisatie en aan de ziekbedden. Het merkwaardige is echter, dat de mannen van deze leer het altijd opnieuw willen voorstellen alsof zij wel de souvereine genade Gods erkennen. Men wil gaarne remonstrant zijn, doch men wil het niet gaarne heten. Tegen dit synergisme nu heeft de Dordtse Synode met grote kracht de strijd aangebonden. De D.L. wijzen elke mogelijkheid, dat de menselijke factor een beslissende invloed heeft, af. Is dan de mens een stok en een blok? Volstrekt niet. Hij kiest met vurige liefde voor het kwaad. Hij is uitermate werkzaam. Hij doet alles om zalig te worden, hetzij door veel films te zien, hetzij door veel naar de kerk te gaan. De natuurlijke mens kan een buitengewoon felle atheïst zijn, hij kan ook paus of dominee of voorzitter van een hervormde of gereformeerde synode zijn. Hij is niet een stok of een blok. Maar hij zoekt in alles zichzelf. Hij is, zou Luther zeggen: incurvatus-in-se. Hij is op zichzelf gericht. Hij wil God en Zijn wet niet. Daarom is het nodig, dat God zelf de wil des mensen ombuigt met een onwederstandelijke kracht. Dan richt de energie en de wil des mensen zich op het goede. Dan kan dit een mens worden als de apostel Paulus, die alles schade en drek kon achten om Christus te mogen kennen en dienen. Doch dat is de vrucht van een voort-

durende inwerking Gods, die het willen en het werken werkt. Van nature echter werkt ieder tegen God in. Daar is niet de minste samenwerking van God en mens. Aan wie schenkt God deze onwederstandelijke genade? Aan hen, die hij daartoe van eeuwigheid heeft uitverkoren. Waar gaat het om in de uitdrukking „van eeuwigheid"? Is dat een kwestie van tijd of van filosofie? Neen, dat is een kwestie van waarachtige religie. Met dit woord wordt uitgedrukt, dat God alléén de bron der zaligheid is. Het menselijk zelfbesef, de hoogmoed van het paradijs, waar de mens als God wilde zijn, wordt hier tot in de wortel gebroken. Bij de synergisten wordt er alleen een tak van afgebroken.

Om dit stuk gaat het in artikel 8. Merkwaardigerwijze betuigt collega Duetz op geen enkele wijze hier zijn instemming mee. Hij weet alleen maar van bezwaren tegen de woordkeus om te beginnen.

„Terstond valt hier weer op, dat men sprekende over de verkiezing negeert het: verkoren zijn in Hem (Christus)", terwijl men in de verdere woordkeus en ook door de verwijzing naar Efeze 1 : 4, 5 toch laat blijken zuiver weer te willen geven wat daar staat. Dat ik hier niet bezig ben spijkers op laag water te zoeken, moge duidelijk zijn als u even in het volgende artikel (9) leest, waar Efeze 1 : 4 blijkens de cursief gedrukte tekst, letterlijk wil geciteerd zijn en waar notabene het „in Hem" (Christus) wordt weggelaten."

Het spijt me voor collega Duetz, want ik zou graag met hem meevoelen, maar dat zijn nog niet eens spijkers, die hij zoekt, het zijn m.i. speldeknoppen op laag water gezocht. In mijn „Verklaring van uitdrukkingen" wordt dit gezegde zo verklaard: „vitten, ongegronde aanmerkingen maken; ook uitvluchten zoeken. In werkelijke zin werden bij laag water aan de scheepstimmerwerven wel spijkers, die bij het timmeren gevallen waren, opgezocht; vandaar bij overdracht: naar kleinigheden zoeken, die bijna niet te vinden zijn en ook niet de moeite waard zijn."

Waarom heeft het weinig of geen betekenis, dat de D.L. hier „in Christus" weglaten? Waarom mag men niet uit deze weglating afleiden, dat zij de betekenis van Christus voor de uitverkiezing en zaligheid negéren? Wel, over de betekenis van de Heere Jezus voor de uitverkorenen is in het vorige artikel breed gesproken. Tweemaal is daar woordelijk genoemd: uitverkoren in Christus. Als men nu deze artikelen achtereen leest, heeft het dan zin om telkens de herhaling van een zelfde uitdrukking te eisen, als het in het verband niet nodig is? Deze vraag klemt te meer, omdat er in de leer der vaderen geen zaligheid kan wezen zonder het lijden en sterven van Christus en evenmin zonder zijn opstanding en hemelvaart. De Borg en Middelaar is daar alles. Zonder de vleeswording des Zoons en zonder zijn lijden en sterven heeft de uitverkiezing geen kracht. In veler prediking is de Christus een boodschapper van goede tijding. Daar zou desnoods een engel de boodschap hebben kunnen brengen. Daar zou de uitverkiezing zonder Christus toch de zaligheid kunnen brengen. Maar men behoeft Hoofdstuk II der Leerregels maar te lezen, om te weten, dat de verkiezing Gods zonder Christus niet gedacht kan worden. Daarom is het mij een raadsel waarom collega Duetz deze opmerking maakt. In geen enkele belijdenis betekent de Heere Jezus zoveel voor de zaligheid als in de reformatorische leer, die zulk een nadruk legt op de verkiezing. Het is m.i. ongeoorloofd de schijn te willen wekken dat de D.L. de gans enige waarde van de Borg en Middelaar niet zouden erkennen. Leert niet de ervaring: hoe minder verkiezing, hoe meer mensverheerlijking en hoe minder noodzakelijkheid der verzoening. Dikwijls verwerpen de bestrijders der uitverkiezing ook de plaatsvervanging. Om deze redenen wijzen wij het bezwaar van de opponent ten volle af.

Doch dan volgt er een tweede: „Wanneer in artikel 8 dan de verkiezing genoemd wordt: niet menigerlei, maar een en dezelfde van al degenen die zalig worden, enz., dan leg ik hier de vinger nogmaals bij het feit, dat weer de uitverkorenen met hun zaligheid en de weg der zaligheid in het middelpunt staan en onder het gezichtspunt der verkiezing worden geplaatst, terwijl in de gehele Heilige Schrift de verkiezing nooit in direct verband met de zaligheid wordt gesteld."

Dat is nog al stout gesproken, zou ik zeggen. Net als u, dacht ik direct aan Psalm 65: „Welzalig, die Gij hebt verkoren." De onberijmde psalm zegt: „Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest." Directer kan de zaligheid toch niet met de uitverkiezing worden verbonden. En voorts vraagt men zich af, waar de uitverkiezing dan wel mee in verband wordt gebracht? Want wat is de zaligheid? Daar kan men meer dan één ding van zeggen. Doch alles wat men zegt, zal cirkelen om dit ene: de zaligheid is in de gemeenschap met God. De psalmist zegt: „Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen." Christus is gekomen om ons tot God terug te brengen. Het zal weinig tegenspraak ontmoeten als ik zeg, dat de zaligheid bestaat in vergeving van zonden, een nieuw hart en recht op het eeuwige leven. Wordt de uitverkiezing niet met deze dingen in verband gebracht? In Efeze 1 lezen we, dat God de gemeente heeft uitverkoren, „opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn voor Hem in de liefde". Is dit niet het nieuwe hart? En bestaat daarin niet de zaligheid? Verder lezen we: „Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen." Is dit niet de vergeving van zonden? En bestaat daarin niet de zaligheid? *

Ook spreekt Efeze 1 van een geordineerd zijn tot wijsheid der heerlijkheid Gods. Is dat niet de zaligheid, dat wij God weer mogen verheerlijken? En is dat niet het doel der verkiezing? De gevallen mens is van God weggedreven. De uitverkiezing betekent, dat de uitverkorene wordt verordineerd om tot God weder te keren. Dat kan alleen als de zonden worden weggedaan en de mens herschapen. Doch dat is juist het doel der verkiezing. Romeinen 8 schrijft, dat God zijn volk heeft verordineerd om hen te rechtvaardigen en te verheerlijken. Bestaat daarin niet de zaligheid?

In 1 Petrus 2 lezen we, dat de gemeente is een uitverkoren geslacht, „opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht, " Deze deugden zullen de niet-uitverkorenen nooit verkondigen. En bestaat hierin niet de zaligheid? Wat lezen we in Lucas 12:32? „Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven." Behoort dat koninkrijk niet tot de zaligheid? Zou nu collega Duetz zeggen, dat op deze wijze de zaligheid niet direct met de uitverkiezing is verbonden? Hoe kan het dan nog directer. Is het ingaan in het Koninkrijk niet de zaligheid? In 2 Tim. 1 : 9 lezen we, dat God de gemeente heeft zalig gemaakt naar zijn eigen voornemen. Zaligheid en voornemen zijn hier verbonden, direct verbonden. Voorts zegt de H. Schrift in Hand. 13:48, dat Gods kinderen verordineerd zijn tot het eeuwige leven. In Rom. 9 : 23 staat, dat de vaten der barmhartigheid bereid zijn tot de heerlijkheid. Is de heerlijkheid iets anders dan de zaligheid? In 2 Thess. 2:13 staat geschreven, dat God de broeders van den beginne verkoren heeft tot zaligheid. Wij komen hier D.V. uitvoeriger op terug, doch hoe men deze tekst ook uitlegt: erkiezing en zaligheid blijven verbonden.

Is er nog meer nodig? Dat de oude ethischen dit in hun tijd ontkenden en alleen maar wilden weten van een uitverkiezing tot dienst aan de mensen, hoeft voor ons geen reden te zijn om niet naar de duidelijke uitspraken de H. Schrift te luisteren. De uitverkiezing staat wel degelijk in direct verband tot de zaligheid. Dat was in Israël zo en dat is in de Christelijke Kerk zo. In Israël ging het om twee dingen, nl. dat dit volk Gods.eigendom zou zijn en die God dienen. De dienst aan mensen ligt weer iets verder op. Dit is het eerste, waar het in de uitverkiezing om gaat: De mens wordt tot God teruggebracht om Gods eigendom te zijn en God te dienen. Daarin ligt ook de zaligheid. Om zondaren tot deze zaligheid te brengen heeft God ook mensen uitverkoren om de blijde boodschap te brengen en Gods gezanten te zijn en voorts tot allerlei werk in de kerk. Alle predikanten, ouderlingen, diakenen, kerkvoogden, kosters, organisten e.a. dienaren der kerk worden niet zalig. Maar zij doen wel dienst in de kerk en zo ook een weinig voor het Koninkrijk Gods. Men leert echter iets, dat volkomen in strijd is met Gods Woord, als men zegt dat die uitverkiezing tot zaligheid niet het eerste en directe doel der verkiezing is. Die God heeft uitverkoren heeft Hij ook verheerlijkt. De gulden keten der zaligheid bevat geen woord over de uitverkiezing tot dienst aan de mensen, die collega Duetz als het voornaamste schijnt te beschouwen. Staat nu de uitverkorene in het middelpunt? Ik heb daar reeds meer over geschreven. Bij allen, die enigszins synergistisch leren staat de mens in het

middelpunt. Bij hem ligt de beslissing. In de D.L. staat God in het middelpunt. „Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen." De mens wordt alleen genoemd als voorwerp van zijn verkiezing. Maar die mens heeft niets geen stof tot roem. De uitverkiezing is echter wel direct tot zaligheid. Niemand zou zalig kunnen worden als de Heere niet zelf tot de zaligheid en tot de weg der zaligheid had verkoren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's