Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ADVENTSZEGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ADVENTSZEGEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 12:3b.

Het is hier op aarde duidelijk te merken, als wij maar een oog hebben om te zien, dat in vervulling is gegaan dit aangrijpende woord van God, gesproken na de val van Adam en Eva in het Paradijs: .Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van die boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: ij zult daarvan niet eten, zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens, en gij zult het kruid des velds eten. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen. In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren" (Gen. 3 : 17—19).

De werking van deze vloek Gods aanschouwen wij in het leven. Wat al moeite, kommer, teleurstelling, ziekte, dood! Somtijds kan dat zo aangrijpen. Ik ben meermalen thuis gekomen, verslagen over alles, wat ik gehoord en ontmoet had. En wij staan er zo machteloos tegenover.

O, dat dit alles een middel mocht zijn, waardoor mensen leren knielen voor de Heere, om met alles tot Hem te vluchten, om voor Hem in het bijzonder te komen met de oprechte belijdenis van schuld en de vurige bede om genade!

Er is veel ellende op deze aarde, die wij wel een tranendal mogen noemen. Maar er zijn toch ook nog vele zegeningen. Al weder, als wij maar een oog mogen hebben om te zien. Alles, alles hebben wij verbeurd. God zou ons naar Zijn rechtvaardig oordeel alles kunnen ontnemen, nog veel meer ramp over ons kunnen brengen, ons kunnen uitwerpen in de buitenste duisternis, waar is wening en tandengeknars.

En ziet, nu zégent Hij ons nog in zo menig opzicht. Hij geeft ons nog zo veel in dit leven. Hij schenkt nog zo menige uitredding. En het leven zelf, wat is dat niet een kostelijke zegen! Wij mogen ondanks alles toch nog léven, niet alleen voor degenen, die ons lief zijn, maar vooral leven in het heden der genade, in de dag der zaligheid, als wij nog onbekeerd zijn.

En, wij mogen nu weer déze zegen ontvangen, dat wij het Kerstfeest, het feest van des Heilands geboorte, tegemoet gaan. Dat feest, het spreekt ons van de grote zondaarsliefde Gods. Het bepaalt ons bij een zoeken naar verloren zonen en dochteren. Het spreekt ons van zo kostelijke, van geestelijke, van eeuwige zegeningen, die in het Kindeke worden geschonken. En dat „om niet", uit vrije genade, aan arme zondaren. O, dat het ons, onze armoede kennend, daarom te doen moge zijn, en meer en meer te doen moge worden!

Onze tekst spreekt ons van die zegeningen. Gij vindt hem opgetekend in Genesis 12:3b: , En in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden."

De stof voor onze overdenking is genomen uit dat gedeelte van de Heilige Schrift, waarin wij beschreven vinden de roeping van Abraham. Van Godswege klonk het tot Abram, nog zijnde in Ur der Chaldeën, het land zijner geboorte: , , Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal." — Dat was een gewéldige eis, alles te verlaten om Gods wille. Het was alleen mogelijk door de kracht en door de genade van diezelfde God, Die zondaren door Zijn eis wil brengen, als diep afhankelijke bidders, aan de voetbank Zijner voeten, om van de grote Ontfermer af te smeken, wat Hij van ons eist.

Doch de Heere komt tot degenen, die Hij roept, ook altijd met Zijn beloften. Zo klonk het tot Abram uit Gods eigen mond: „En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en wees een zegen!" Dat was al groot en rijk. Maar nog heerlijker wordt het: „En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt." De Heere ziet in gunst op degenen, die Zijn volk hoogachten en liefhebben, en een vriend en metgezel van Zijn volk zijn, maar ook: „wie dat volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan."

En dan vinden de beloften Gods haar hoogtepunt in deze rijke voorzegging van het heil in Christus: „En in U zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden."

Bij het overdenken van dit woord leggen wij de klemtoon achtereenvolgens op 3 plaatsen:

1. En in U zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. 2. En in U zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. 3. En in U zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.

De eerste belofte aangaande de komst van de Messias is reeds in het Paradijs gegeven. Daar heeft God Zelf onmiddellijk na de val voorzegd, dat Hij voort zou komen uit het menselijk geslacht, en wel met deze bekende woorden: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen." Een nadere aanduiding volgde, met het oog op de nakomelingen van Sem, toen Noach, zijn zoon Jafeth zegenende, mocht profeteren, dat hij zou wonen in Sems tenten, en dus zou delen in diens geestelijke zegeningen in de Messias.

En nu wordt in Genesis 12:3 onder de nakomelingen van Sem Abram weer aangewezen als de stamvader van de Messias. De kring wordt al enger getrokken. De openbaring wordt al duidelijker. Met het oog op de komende Messias wordt hier tot Abram gezegd: En in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden."

Deze belofte is van zó groot gewicht, dat zij wel tot driemaal toe, bij drie verschillende gelegenheden, aan Arbaham wordt gegeven.

De eerste maal komt God met deze belofte hier bij de roeping van Abraham, toen deze alles moest verlaten. Alles verliezen dus, om alles te gewinnen, om Christus te gewinnen.

De tweede maal ontving Abraham dezelfde belofte, toen de Heere kwam, om aan Sodom en Gomorra het oordeel te

voltrekken. Maar, als God komt ten gerichte, dan gedenkt Hij in de toorn des ontfermens, en Hij bepaalt Abraham bij Zijn vrije gunst in de komende Christus door hem te verzekeren, dat alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden (Genesis 18:18).

Welk een onuitsprekelijk groot voorrecht is het dan toch voor een van God afgevallen zondaar, die een kind des duivels is geworden, alzo te mogen worden, nl. door en in Christus, een kind van Abraham, de vader van alle gelovigen, ja zelfs een kind van God! < — Dan zult gij door het geloof in Christus in Hem voor God rechtvaardig, aan het gewis verderf ontkomen en uw ziel als een buit uitdragen, hersteld in de gunste Gods.

De derde maal wordt deze zelfde belofte aan Abraham herhaald, nadat hij door het geloof zijn zoon Izaak geofferd had, en God hem in de plaats van Izaak de ram, het plaatsvervangend offer, had gegeven. Toen werd naar de Christus heengewezen door de belofte: „In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde." Ja, in het zaad van Abraham, dat is in de diepste grond, in Jezus Christus, Die Zichzelf ten offer bracht in Zijn borgtochtelijk lijden en sterven. Die Zich gaf in de plaats van zondaren, in die Christus zullen vloekwaardigen gezegend worden. O, hoe gelukkig is hij of zij, die zulk een Plaatsvervanger leert kennen, die door Zijn offer verzoening vindt met de heilige en rechtvaardige God;

Tot driemaal toe dezelfde belofte. Later ook herhaald aan Izaak te Gerar (Gen. 26) in het land der Filistijnen, aan Jacob te Bethel (Gen. 28:14). Dan is deze belofte toch wel van uitnemend belang en van grote zekerheid, in Christus ja en amen.

Hebt gij zulk een gewichtig Godswoord nog altijd ongebruikt laten liggen? Hebt gij er over heen gelezen? O, doe het toch niet langer! Het spreekt van de zegen in Christus, die gij niet missen kunt. Als gij dat eens moogt zien, dat gij deze zegen nodig hebt, dan zult gij bij het naderen van het Kerstfeest de Heere te voet vallen, om te pleiten op de belofte aan Abraham, Izaak en Jacob gegeven: „En in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." - — Dan zal het uw vurige en uw gedurige bede zijn: „O Gij, Die uit stenen Abraham kinderen kunt verwekken, maak ook mij door en in Christus, zijn zaad, een kind van Abraham, de vader der gelovigen, een kind van U, de Vader van de Heere Jezus Christus, de Vader, Die in de hemelen zijt. Neem door Uw Heilige Geest het stenen hart uit mijn binnenste weg, en geef mij een vlesen hart."

„In u", of, zoals er in Gen. 22 staat, „in uw zaad, zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." Dat zaad, dat zijn natuurlijk in eerste instantie, Izaak, Jakob. het volk van Israël, met name de ware Israëlieten onder hen. Zij zouden, als dragers van de Goddelijke openbaring, als kinderen des Verbonds, een licht zijn in deze. donkere wereld. Zij d zouden in de middellijke weg een Rachab, een Ruth, een Naaman en anderen trekken tot de Heere en Zijn dienst.

„In u, in uw zaad, zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." Dat zien wij, als wij denken aan de zegen, die door Gods genade in. de loop, der eeuwen tot op dit ogenblik toe, zo menigmaal en zo kennelijk is uitgegaan van Abraham, van Izaak, van Jakob, als toonbeelden van Gods genade, van een Mozes, een David, een Salomo, een Hizkia, een Elia, een Eliza, een Daniël, een Johannes, een Petrus, een Paulus en vele anderen.

Maar in de diepste zin van het woord is de Heere Jezus het ware zaad Abrahams. In Hem wordt onze tekst eerst volkomen vervuld. Wij lezen in Galaten 3 : 8: En de Schrift, te voren ziende, dat God de héidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: n u zullen al de volken gezegend worden." En dan verder in vers 16: Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken: ij zegt niet: n de zaden als van velen; maar als van een: n uwen zade, hetwelk is Christus."

In Christus zijn de zegeningen Gods. Hij Zelf is de grote zegen Gods. Dat is Hij geworden in de weg van armoede, van ontlediging, van vernedering, in de weg van het worden tot een vloek. Zo kon de Vader een welbehagen hebben in de Borg, Die aan Zijn recht genoeg deed en in Hem in vloekwaardige zondaren. Zo, ziende op Christus, wordt het: „En in U zullen al de geslachten des aardrijks gezegend worden." Wij zingen er van in Psalm 72:

Hun zal een schat van zegeningen In Hem ten erfdeel zijn.

En het Kerstevangelie van Paulus verklaart Genesis 12 : 3 zo schoon: Gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden" (2 Cor. 8:9).

Ja, als gij daarin wordt ingeleid, in de zegen die in Christus en in Hem alleen geschonken is, dan wordt uw begeerte opgewekt en het is uw vurige bede in adventstijd, adventstijd ook voor eigen ziel: „Heere, leer mij in Hem geloven, opdat ik gemeenschap hebbe aan Christus en aan al Zijn schatten en gaven."

Ia, in Hem, in dat ware zaad van Abraham, van Izaak en van Jakob, is een volheid van genade. En uit die volheid worden bediend zondaren, die hun ledigheid hebben leren kennen. Wat is dat groot! Zo wordt gij, die daarin delen moogt, in uw ledigheid vol, in uw armoede rijk, in uw dwaasheid wijs, door uw droefheid heen blijde, door de hel heen voor de hemel toebereid, door de vierschaar Gods heen gerechtvaardigd. Dan, als wij daar iets van mogen leren kennen, dan mogen wij instemmen met de apostel der liefde: Uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade" 1 : 16). (Joh.

Doch, mijn lezer, wij mogen bij het naeren van het Kerstfeest, in de adventsdagen, ook niet vergeten, dat de oude Simeon tot Maria in de tempel heeft gezegd, met het Kindeke Jezus in zijn armen: „Zie, Deze wordt gezet tot een val en tot een opstanding veler in Israël, en tot een teken, dat wedersproken zal worden." Wat zou dat niet vreselijk zijn, als de Zaligmaker voor ons persoonlijk niet zou zijn tot een opstanding, maar tot een val! Als wij onbekeerd voortleven, en straks ook onbekeerd sterven, dan zal de Heere Jezus Christus, o, ontzaglijke gedachte!, voor ons blijven tot een teken, dat wedersproken zal worden. En dan zullen wij ons op die Rots der eeuwen. Man van smart, te pletter lopen. Wat zal dat niet zijn!

Leer dan de knieën te buigen, om zo te bedelen om genade. Nog is het niet te laat. Nog is het de dag der zaligheid. Zij het dan ook uw vurige, uw gedurige bede: „Heere, leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." Een wijs hart, dat is een hart, dat de zegen en de zaligheid zoekt alléén in Christus, in het ware zaad van Abraham. Een wijs hart ervaart voor het eerst en telkens opnieuw: „En in U zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden."

Z.

S. v. D.

P.S. Daar de uitgever heeft meegedeeld dat mijn gedachtenispreek „Ik schaam mij des Evangelies van Christus niet" uitverkocht is, wil ik gaarne meedelen, dat er bij mij nog een klein aantal ligt. Na ontvangst van postwissel of giro-overschrijving van ƒ I, '— zend ik die gaarne aan onze vrienden toe. Mijn gironummer is 12071.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 december 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ADVENTSZEGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 december 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's