Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BEDE BIJ DE JAARWISSELING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BEDE BIJ DE JAARWISSELING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Psalm 90 : 12.

Onze dagen tellen, dat is een noodzakelijk en zeer gewichtig werk, waar aan biddende aandacht geschonken moet worden door een sterfelijk mens. Het is daarbij niet genoeg, dat gij acht geeft op het onzekere en geringe aantal, maar het is ook nodig, dat gij overdenkt de grote betekenis van iedere dag. Elke dag kan immers de laatste zijn. Wij rekenen wel op een ziekbed, maar wij weten niet, of wij het zullen krijgen. De laatste dag van uw leven zoudt ge toch zeker wel, als gij wist dat het de laatste zou zijn, voor zeer gewichtig houden? Welnu, indien gij dat toestemt en zegt: „ja, dat zou voor mij een zeer ernstige dag zijn", waarom zijt gij dan zo lichtzinnig, zo dwaas, dat gij zovele dagen doorbrengt in allerlei ijdele dingen, daar gij toch weet, dat iedere dag de laatste kan zijn, dat gij geen ogenblik zeker zijt van uw leven, dat er maar als één schrede is tussen u en de dood?

En al is die dag niet de laatste, hij is toch een gedeelte van ons korte leven, van de dagen, die wij leren tellen moeten en als zodanig van grote betekenis. Elke dag opnieuw is een gave van Gods goedertierenheid, een blijk van Zijn lankmoedigheid. Daarom juist is iedere dag van zo uitnemend gewicht. Iedere dag is een bevestiging van de eedzwering Gods: „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? " Elke dag is een deel van de tijd der genade, die u naar 's Heeren onpeilbare liefde nog wordt geschonken. Elke dag is een talent, dat u door de Heere wordt toevertrouwd, waarmede gij hebt te woekeren voor de eeuwigheid, dat gij niet in een zweetdoek in de grond moogt begraven.

Bij dit tellen van onze dagen hebben wij er immers ook acht op te geven, tot welk doel onze dagen ons worden gegeven.

Is het, opdat wij aan niets anders zouden denken dan aan genieten: aan eten en drinken en vrolijk zijn? Zou 't waar zijn, dat wij ons daartoe ons korte leven zoveel mogelijk moeten te nutte maken? Gij weet wel beter: juist door dat jagen naar allerlei zingenot misbruikt de mens zijn kostelijke dagen zo menigmaal.

Zou dan het doel zijn van ons leven om te lijden en te strijden? Het uitnemendste van onze jaren is toch moeite en verdriet. De aarde is een jammerdal en een tranendal. Ook dat was echter geenszins het doel, waartoe de Heere de mens op de aarde plaatste. Het doel was, opdat hij met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen. Dit moet het doel van ons leven zijn, zoals de apostel Paulus het uitdrukt: „Hetzij dan, dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het alles ter ere Gods." Hoe echter zal 't tot zulk een leven tot ere van God komen, zonder wederbarende genade? Zo is dan ons leven een voorbereiding voor de eeuwigheid.

Zo moeten wij onze dagen tellen, dat daarbij de gedachte in ons hart leeft: zij zijn mij geschonken, opdat ik in het heden der genade, in de dag der zaligheid, naar de Heere zou leren vragen. Dat bindt ook de Heere Jezus ons op het hart, als Hij op waarschuwende, ernstige toon, onder tranen, het Zijn tijdgenoten, en het ook ons nog tot op deze tijd, toeroept: „Och, of gij ook bekendet ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient!" Wat is het toch erg, als Hij met betrekking tot zovelen, misschien ook tot ons, er aan toe moet voegen: „Maar nu is het verborgen voor uw ogen."

Het tellen van onze dagen moet dus plaats hebben, opdat daardoor onze gedachten, onze begeerten, overgaan van de tijd op de eeuwigheid, opdat gij waarlijk, meer en meer, te doen krijgt met de levens-en stervensvraag: „Ben ik bereid? Heb ik de Heere Jezus leren kennen als mijn Zaligmaker? Ben ik door Zijn zoenen kruisverdiensten reeds verzoend met de enige en drieënige God? Is het mijn begeerte Gode te leven? "

Hieruit mag echter niet worden afgeleid, dat het tellen van onze dagen alleen een werk is voor onvernieuwden van hart, voor onbekeerden, voor wandelaars op de brede weg, die naar het verderf voert. Zeker, zij moeten komen tot de dringende, vurige bede: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." Moge het zijn in de loop van dit jaar. Wat zou dat groot zijn, mijn lezer, die nog voor eigen rekening staat! Voor u is het misschien wel te groot. Voor de Heere gewisselijk niet. Mocht ge maar veel denken aan, biddend werkzaam zijn met de verzekering van de engel Gabriël in 's Heeren naam aan Maria gegeven: „Geen ding zal bij God onmogelijk zijn."

Maar de bede: „Leer ons alzo oaze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen" — blijft een bede ook voor allen, die een eertijds hebben leren kennen, voor allen, die een Borg en Middelaar nodig hebben gekregen, voor allen ook, die mogen weten het eigendom van Jezus Christus te zijn, Die met Zijn dierbaar bloed voor al hun zonden volkomenlijk heeft betaald en hen uit alle geweld des duivels verlost heeft, voor allen zelfs, die mogen weten, dat zij met de enige en drieenige God verzoend zijn, die deelgenoot mogen zijn, in meerdere of mindere mate, van de genade van de Heere Jezus Christus, van de liefde Gods, en van de gemeenschap des Heiligen Géestes.

Het doel van hun leven moet immers zijn, wat ook in beginsel de begeerte is geworden van hun hart, de keuze van hun leven: de ere en de verheerlijking Gods, het: „Ere zij God in de hoogste hemelen!" Dus hebben zij nauwlettend acht te geven op hun dagen, ze te tellen, om te zien, hoe het daarmede stond in het verleden, hoe gij het er afbrengt in het heden. Zo zal er in hun hart bij het tellen hunner dagen bij het licht van Gods Woord en Geest droefheid zijn, omdat hun dagen, van God ontvangen, door Hem verlengd, zo ernstig tegen hen getuigen. Zo worden wij gebracht tot dat hartelijke leedwezen, dat wij God door

onze zonden vertoornd hebben, tot dat haten en vlieden van de zonde, tot het zoeken van moed en krachten bij de Heere, tot de strijd tegen de duivel, de wereld en het eigen vlees, opdat de levensdagen, die nog resten. Hem gewijd mogen zijn.

Zullen wij zó onze dagen tellen, dan hebben wij daarbij nodig het onmisbaar onderricht des Heeren. dan moet het biddende gebeuren. En die bede wordt ons gegeven in Psalm 90 : 12: Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." Die bede moet de onze zijn en meer en meer worden al de dagen van ons leven, maar toch inzonderheid wel bij de jaarwisseling, bij het nieuwe begin. Mogen wij zo het nieuwe jaar, het jaar 1957, ingaan, biddende, of de Heere Zelf door Zijn Woord en Geest ons wil leren onze dagen te tellen, en wel zó te tellen, dat wij een wijs hart bekomen.

Leer óns, leer mij." — Dat komt telkens weer voor in de Heilige Schrift. De Bijbelheiligen waren er diep van doordrongen, dat zij dat Goddelijk onderricht met het oog op allerlei levensomstandigheden niet konden missen. Laten wij met elkander enkele voorbeelden van die bede: Leer óns, leer mij", in onze herinnering oproepen. Ik denk dan aan Psalm 25 : 4, waar David, benauwd door de vervolging zijner vijanden, tot God zijn toevlucht neemt en bidt: Heere! maak mij Uwe wegen bekend, leer mij Uwe paden. Leid mij in Uw waarheid en leer mij." Gij herinnert mij aan het zo schone, zo dikwijls nagebeden gebed, ook van David: Leer mij, Heere! uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze van Uw naam" (Psalm 86:11). Misschien was het wel de tekst van uw belijdenis in het midden der gemeente?

En wel achtmaal komt in Psalm 119 de bede voor: „Leer mij Uwe inzettingen". En hoe gaarne zingen wij in de kerk, en ik hoop ook in ons huis (het is toch droevig als in de gezinnen de Psalmen zo zelden meer gezongen worden) Psalm 119 vers 17:

Leer mij, o Heer', de weg door U bepaald; Dan zal ik die ten einde toe bewaren; Geef mij verstand, met Godd'lijk licht bestraald; Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren; Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt; Dan zal zich 't hart met mijne daden paren.

En als wij begeerlijkheid en heerlijkheid mogen zien in het dienen van God in ons leven, als het verlangen naar een leven in Zijn dienst ons hart zo diep vervult en bekoort, dan zingen wij wel eens met innig en sterk verlangen:

Leer mij, o God van zaligheden. Mijn leven in Uw dienst besteden.

En nu kunnen wij met de zo rijke stof van het: „Leer mij, leer óns", niet door blijven gaan. Ik moet het verder aan uw persoonlijke overdenking overlaten. Wel wens ik u toe als mijn wens voor onze lezers en voor onze schrijvers in het nieuwe jaar, dat deze bede: „Leer mij, leer ons' maar veel, en bij alles, voor het tijdelijke leven en voor de eeuwige dingen.

in ons hart mogen zijn. Leerjongens van Christus, de gro.te Profeet en Leraar, dat is een begeerlijk iets. Een beter Leermeester is er niet.

Doch nu wij aan Hem en aan Zijn leerjongens. Zijn discipelen denken, nu moeten wij toch nog één voorbeeld van het: Leer ons" noemen. Gij zoudt het niet kunnen begrijpen, als ik daar niet aan herinnerde. Uw kinderen, met wie gij het Gereformeerd Weekblad misschien wel eens leest, begrijpen het al, zij zeggen: at is de bede van de discipelen: Heere, leer ons bidden." — Ja, zo is het. En het is een grote zegen, als wij die bede jong leren bidden. Dan zullen wij later, misschien in onze grijze ouderdom, de Heere er nog aldus voor mogen danken: .O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan"; of zoals wij het zingen in Psalm 71 : 12:

Gij hebt mij van mijn kindse dagen Geleid en onderricht; Nog blijf ik naar mijn plicht Van Uwe wond'ren blij gewagen; O God, wil mij bewaren Bij 't klimmen mijner jaren.

Een van die schone, opwekkende voorbeelden van het: Leer óns, leer mij", is nu ook de stof van onze overdenking Psalm 90:12, die behartigenswaardige en navolgenswaardige bede: Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." Dat is een bede voor jongen van jaren, voor vaders en moeders in de kracht van hun leven, voor zwakken en zieken bij hun vaak moeilijk te dragen kruis, voor ouden van dagen bij het naderend levenseinde. Dat is de bede voor kinderen der wereld en kinderen Gods, mensen in allerlei levensomstandigheden, voor dagen van voorspoed en van tegenspoed, voor dagen van geestelijke duisternis en strijd en voor dagen van geestelijke blijdschap en genot. Dat is een bede voor iédere dag. Altijd maar weer moet het zijn: Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen."

Dat is een persoonlijke bede: „Leer mij": In het tijdelijke, met betrekking tot het aardse, zijn wij misschien voortreffelijke rekenmeesters, maar van nature wordt steeds, en na ontvangen genade maar al te veel, verzuimd onze dagen alzo te tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Welk een zorgeloosheid! Welk een dwaasheid! En al willen wij wel onze dagen tellen, en al zijn wij er ook druk mee bezig, wij tellen van onszelf altijd verkeerd. Wij tellen zo, dat wij een dwaas hart bekomen al meer en meer. Jongere* tellen alzo, dat zij tot de slotsom komen: , , ik ben nog zo jong, ik heb nog een heel leven voor mij." En een ernstige ziekte brengt ze jong naar het kerkhof. Een vreselijk verkeersongeluk snijdt plotseling hun levensdraad af. Ouderen hopen nu eens te genieten van de vrucht van hun arbeid, van het verkregen pensioen. En God zegt: „Gij dwaas! in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen, en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? "

Wij moeten het tellen van onze dagen leren op de school van de H. Geest. Daar is een van de eerste lessen in deze: , .Haast u. behoud u derwaarts!" Alleen in het Zoar des behouds, alleen in Christus, de vrijstad, zijt gij veilig voor de toorn en de gerechtigheid Gods." Als wij die les enigszins mogen kennen, die weg der ontdekking, die weg der zaligheid, dan wordt het: „Leer mij."

En wie dit gebed: „Leer mij" op de school des Geestes recht leert bidden, die zal niet altijd alleen om zichzelf denken, die zal ook denken om anderen, om vrouw of man, om kinderen of vader en moeder, om broers of zusters, en om nog menig ander, die leert het „óns" spellen: Leer óns alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Zij het zo persoonlijk èn gemeenschappelijk, maar veel in 1957!

Z.

S. v. D.

P.S. Ook mijn preken: „Ik schaam mij des Evangelies van Christus niet", zijn alle weg. Met hartelijke dank zal ik het bedrag van hen, die ik niet helpen kan en die mij zo reeds schreven, aan de G.Z.B. overmaken. De andere teleurgestelden zal ik hun bedrag retourneren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EEN BEDE BIJ DE JAARWISSELING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's