Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BEDE BIJ DE JAA|RWISSELING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BEDE BIJ DE JAA|RWISSELING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Psalm 90 : 12.

„Leer óns, leer mij". — Die bede, die zo verscheidene malen in de Heilige Schrift voorkomt, die zo menigmaal in de loop der eeuwen door de kinderen Gods is gebeden, en die alleen recht geleerd wordt op de School van de Geest der genade en der gebeden, die bede wordt veel bestreden. Het onderwijs van de school des gebeds wordt van vele zijden verdacht gemaakt en tegengewerkt.

De duivel houdt niet van biddende mensen. Ge moogt wel bidden voor de vórm. Ge moogt wel bidden staande op de hoeken van de straten. Ge moogt wel bidden als de Farizeër, staande in de tempel, en aldus roemend in zichzelf en in zijn goede werken: „O God! Ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit." Ge moogt wel roepen: „Heilige Maria, bid voor ons!" — O, er zijn zoveel gebeden, waar de vorst der duisternis geen enkel bezwaar tegen heeft!

Maar de duivel kan niet uitstaan een bidder als de tollenaar, die, van verre staande, ook zelfs de ogen niet wilde opheffen naar de hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: „O God! wees mij zondaar genadig." - — Hij tracht u de weg te versperren, als gij tot de Heere Jezus, de grote Bidder en Voorbidder wilt gaan, om Hem dringend te vragen, als de discipelen: „Heere! leer ons bidden." De ware bidders tracht hij wijs te maken: „Denkt gij, dat God naar ü zal horen, naar een zo verdorven schepsel met zulke onreine lippen? " En tot een ander komt hij weer om hem te zeggen: „wat zult gij bidden? gij hebt er geen gedachten en zelfs geen woorden voor, gij weet niet te bidden, gelijk het behoort." En weer tot een ander komt de satan, om hem wijs te maken: „wat hebt gij toch móói gebeden, wat hebt ge een gaven om in huis, op vergaderingen, om op gezelschappen voor te gaan!"

De wereld is er ook steeds op uit, om oudere, maar vooral ook jonge mensen af te houden van het: „Leer ons, leer mij!" Zij wijst er op, dat er, staande voor of in het volle leven, nog wel wat anders te leren is, dat voor ons tijdelijk, maatschappelijk leven veel nodiger en profijtelijker is. Zij zoekt u vooral ook af te trekken van de troon der genade door u er op te wijzen, dat er nog zoveel te geniéten is, dat gij vreugde, en dan natuurlijk in wereldse zin, moet scheppen in het leven. O, de gevaren voor het leven des gebeds, het leven met het: „Leer ons, leer mij!" zijn zovele bij het trekken over de ijdelheidskermis van de wereld. Christen en Getrouw ondervinden het dagelijks. Zij hebben gedurig te bidden en zij het in 1957 ook veel onze bede:

Wend, wend mijn oog van d' ijdelheden af; Verlevendig mijn hart door Uwe wegen; Dat mij 't betreen dier paden vreugd' verschaff'. Bevestig toch aan Uwe knecht de zegen, Waartoe Uw Woord hem blijde hope gaf; Hij is oprecht tot Uwe vrees genegen."

En de gevaarlijkste bestrijder van het onderwijs op de School des gebeds is ons eigen diepe en hoogmoedige hart, ons eigen vlees. Knielen is een zwaar werk. „Arglistig is ons hart meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen? " Wij willen geen bedelaar worden. Wij menen het zo goed zelf te weten en te kunnen. Wij zijn van nature vijanden van het: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." En de oude mens, die wel vróóm wil worden, maar geen dwaas in eigen oog, geen arme bédelaar, blijft een zo gevaarlijke, zo geduchte vijand, van binnen voor het Israël Gods.

Maar gelukkig, de Geest der genade en der gebeden is sterker dan al deze vijanden tezamen! Hij werkt onwederstandelijk, en weet zo alle tegenstand buiten u en binnen u te breken. Vraag dan maar veel:

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest! Mocht Die mij op mijn paan ten Leidsman strekken.

En dan is er ook nog de hulp van die grote Bidder en Voorbidder, onze Heere Jezus Christus, Die acht geeft op het geroep dergenen, die niet bidden kunnen, die toch in beginsel arm zijn gemaakt, en die nu komen met een ledige hand en met een ledig hart, om ootmoedig te vragen: Heere! leer ons bidden." O, dat Hij ons lere te bidden in Zijn naam. En bovenal, dat Hij ons trooste telkens weer in het nieuwe jaar met Zijn machtige, met Zijn getrouwe, met Zijn liefdevolle voorbidding! Hij is het, Die het Zijn leerjongens, Zijn discipelen heeft verzekerd, en altijd nog verzekert: Simon, Simon! ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uwe broederen" (Lucas 22 : 31, 32).

Zij het, in diepe afhankelijkheid, als een leergierig leerling, op de School van de Geest der genade en der gebeden in het nieuwe jaar telkens weer in ons hart en op onze lippen: „Leer ons alzo onze tellen, dat wij een wijs hart bekomen." ~ Dat is een behoeftig, een arm leven, maar tevens ook zulk een rijk leven. Dat weet toch een ieder, die door Gods verkiezende, trekkende, wederbarende en bekerende liefde en genade, mag behoren tot het arme en ellendige volk, dat de grote Ontferm er Zich heeft overgehouden, en dat op Zijn naam vertrouwt.

„Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." Een wijs hart, ja, dat is het, wat wij zo nodig hebben, omdat de mens, sinds de val van Adam in het Paradijs, zo'n dwaas hart heeft. En dus moeten wij leren alzo onze dagen te tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Een wijs hóófd is wel goed, maar een wijs hart gaat veel verder, veel dieper. Een wijs hoofd is voor dit leven goed, als het tenminste niet is een eigenwijs hoofd. Mensen met een verstandig beleid, met een goed, helder inzicht in allerlei zaken, toestanden en vooral met veel mensenkennis, practische psychologen, in en door het leven gevormd, zijn van grote waarde voor het gezin, voor de

maatschappij, voor de school, voor de staat en voor de kerk, voor alle levensterreinen. Wij mogen het gezonde oordeel, de natuurlijke wijsheid, die ook van God is, niet klein achten. Maar van veel hoger waarde is een wijs hart. Dat is van de allergrootste waarde voor dit leven, voor uw eigen persoon, voor uw gezin en voor alle levensterreinen. De mensen met een wijs hart, de grote familie van de wijze maagden, die niet alleen mooie lampen hebben, maar ook olie, de olie des Geestes, in hun vaten, in hun hart. en die met brandende lampen de Heere Jezus tegemoet gaan, als het geroep weerklinkt: „Zie. de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet", — die mensen, met het van God ontvangen wijze hart, zijn het licht der wereld, zij zijn het zout der aarde, zij zijn, zoals wel eens gezegd wordt, de kurken, waarop alles drijft, en ook te midden van veel afval nog drijvende blijft. Als er nog tien rechtvaardigen in Sodom en Gomorra waren geweest, dan zou God die steden niet omgekeerd hebben. Zijn belofte was: „Ik zal haar niet verderven om der tienen wil."

Laten wij de Heere toch vragen met ernst en met aandrang: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen."

De Heere geve ons bij het licht van Zijn Woord en van Zijn Geest te zien, waar wij bij behoren, bij de wijze óf bij de dwaze maagden. De dwaze maagden hebben de haar geschonken dagen niet gebruikt. Zij hebben die dagen misbruikt, verbeuzeld, niet uitgekocht. Zij hadden wel lampen, misschien wel heel mooie, misschien nog mooier dan de lampen van de wijze maagden, maar zij hadden geen olie. Zij hadden haar tijd wel besteed aan de tijdelijke dingen, ook aan de uitwendige vormen van godsdienst en vroomheid. Doch zij hadden de zo nodige olie vergeten, verwaarloosd. Zij waren niet bereid, toen de Bruidegom kwam. Zij moesten het zelf getuigen: „geef ons van uwe olie, want ónze lampen gaan uit." Doch de wijze maagden konden niet helpen. Zij hadden slechts olie genoeg voor haarzelf.

De wijze maagden hadden olie in haar vaten met haar lampen. Ook zij werden sluimerig en vielen in slaap, toen de Bruidegom vertoefde te komen. Ach, wat ontbreekt het waken, het verwachten, het uitzien toch dikwijls bij Gods volk! Zij zijn wel van hun dwaasheid in beginsel verlost en hebben in Christus Jezus de opperste Wijsheid gevonden, maar zij hebben zulk een dwaalziek hart, dat zij telkens weer aldus gewaarschuwd moeten worden: maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren" (Psalm 85:9).

De Heere zal echter niet laten varen het werk Zijner handen. En toen te middernacht het geroep geschiedde: „Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet" — toen konden de wijze maagden haar lampen bereiden en dus met brandende lampen de Bruidegom tegemoet gaan. En zij, die gereed waren, gingen in tot de bruiloft. En de deur werd gesloten.

Daarna kwamen ook de dwaze maagden, zeggende: „Heere, Heere, doe ons open!" «— En Hij, antwoordende, zeide: „Voorwaar zeg Ik u. Ik ken u niet."

Is er dan niet alle reden om, bij het voortsnellen van de tijd, bij het: „wij vliegen daarheen", bij het ingaan van het nieuwe jaar, te bidden: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen"?

Een wijs hart, dat is een hart, dat God de Heilige Geest in de weg van wedergeboorte en bekering aan zondaren schenkt, die in Adam in deze dwaasheid zijn gevallen, dat zij God, de Springader des levenden waters, hebben verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, de bakken van zonde, van werelddienst en van afgoderij, en van zoveel meer, alle gebróken bakken, die geen water houden, en dus onze dorst niet kunnen lessen. Dat is wel de grootste dwaasheid, de oerdwaasheid, die als een ontzettende erfenis tot ons allen komt, die echter niemand verwerpt, die wij allen met dwaze gretigheid aanvaarden. God, de Springader des levens verlaten, om met een rampzalige dorst te gaan zitten bij de gebroken bakken, die wij onszelf hebben uitgehouwen, dat is toch de wwaasheid ten top! Is het niet dwaas, om tot het maaksel van zijn eigen hand te gaan zeggen: „gij zijt mijn God"?

Wat is het dan toch een grote genade van God te ontvangen een nieuw hart, een wijs hart! Zulk een hart heeft een diep, een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben en dezelve hoe langer hoe meer haten en vlieden.

Een wijs hart, dat is een hart dat als de tollenaar verlangt naar en bidt om Gods genade, erkennend: naar recht zou de heilige en rechtvaardige God mij voor eeuwig kunnen verdoemen. Ik heb al Zijn geboden overtreden en geen derzelve gehouden. Ik heb de Heere onze God niet liefgehad met geheel mijn hart, met geheel mijn ziel en met geheel mijn verstand. Ik heb overtreden iedere dag weer Zijn gebod: „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf." Ik moet dus met de christen uit de Catechismus op de vraag: „Kunt gij dit alles volkomenlijk houden? " antwoorden: „Neen ik: want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten."

Een wijs hart is dus een hart, dat te zien krijgt: „Ik heb vergeving nodig." Ik moet een antwoord ontvangen op mijn bange, door mij niet te beantwoorden vraag: „Is er geen balsem in Gilead? is er geen Heelmeester aldaar? Is er enig middel, waardoor ik de tijdelijke en eeuwige straf, die wij verdiend hebben, zou kunnen ontgaan en wederom tot genade ko-

Zulk een wijs hart kan dus ook niet buiten de hulo, de leiding, de vertroosting van de Heilige Geest. O, wat wordt er dan bij tijden en ogenblikken gesmeekt: „Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt!" Zulk een wijs hart heeft de Heilige Geest nodig om zijn zonde en ellende recht te leren kennen, om de stramme knieën te kunnen buigen en te roepen om genade en geen recht, om te leren geloven in de Heere Jezus Christus, Die van God is gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven is: „Die roemt, roeme in de Heere."

Een wijs hart begeert de gebroken bakken, van zonde en wereld, van de dienst der afgoden, van eigengerechtigheid en eigen vroomheid, te verlaten en weder te keren tot de enige, waarachtige God, de Springader des levenden waters. Dan is het:

Ja, mijn ziel dorst naar de Heer'; God des levens, ach, wanneer Zal ik naad'ren voor Uw ogen, In Uw huis Uw naam verhogen?

Zalig degene, die Gods antwoord in Christus Jezus, in de Immanuël, mag ontvangen op dat heerlijke gebed van Mozes, dieper nog, van de Geest der genade en der gebeden: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." — Een wijs hart verlustigt zich in de verzoening met de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. - — Ach, dat zij niet weder tot dwaasheid keren! Een dwaas hart zoekt het bij vele gebroken bakken en sterft van dorst de eeuwige dood.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EEN BEDE BIJ DE JAA|RWISSELING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's