Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus' heengaan om plaats te bereiden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus' heengaan om plaats te bereiden

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal ge~ gaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben.

Johannes 14 : 2 en 3.

Het was een groot voorrecht, door de algoede God ons geschonken, dat wij de vorige week, bij het ingaan in de lijdensweken, met elkander mochten overdenken een woord uit de afscheidsredenen van de Heere Jezus, een woord uit de afscheidspredikatie dus van de grote Profeet, uitgesproken in de kring van Zijn discipelen. Dat woord was, zoals wij elkander nu nog weer even herinneren: „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben."

Welk een schat van vertroosting ligt er in dat eenvoudige en toch zo diepe en wonderlijke woord opgesloten. Opgesloten, ja! want die schat behoort tot de verborgen schatten, als wij geen ogen hebben om te zien. Opgesloten, ja! maar tegelijkertijd toch ook weer ontsloten, als de Heilige Geest ons de heerlijkheid er van geeft te zien, en als de Heere spreekt: „Ik zal u geven de schatten in de duisternissen, en de verborgen rijkdommen."

In het bijzonder vonden wij hier zulk een schat van vertroosting in de liefelijke naam, waarmee de hemel hier in Joh. 14 vers 2 wordt genoemd, nl. het huis Mijns Vaders, en door en in Mij ook het huis uws Vaders, o gij, mijn geliefde discipelen, ja verder ook het huis des Vaders voor allen, die om Mijnentwille tot kinderen Gods zijn en worden aangenomen. Het Vaderhuis, waar dus het tehuis is van alle kinderen Gods, wa, ar zij allen eerst zullen komen tot de ware en diepe en eeuwige rust, die overblijft voor het volk van God.

En wat is het, zoals wij met elkander zagen», ik hoop met door Gods Geest geopende ogen bij deze of gene, wat is het bemoedigend, dat door de getrouwe en volkomen Zaligmaker gezegd wordt: „In het huis Mijns Vaders zijn véle woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben." O, wat ligt er in dat kleine woordje „vele" een liefderijke bemoediging voor arme zondaren.

Wij kunnen zo geslingerd worden door de gedachte, door de bestrijding: „zou er voor mij in dat Vaderhuis wel een plaatsje zijn? Mijn zonden zijn toch zo vele, mijn ongeloof is zo sterk, mijn zwakheid is zo groot. En de weg is zo nauw, de poort is zo eng, en weinigen zijn er die dezelve vinden. Zal ik dan wel eens binnen mogen gaan? " — En, ziende op onszelf, is er zeker alle reden om zo te vragen. Gij kent immers het gezegde over drie wonderen van de hemel? Het eerste is: er zullen er niet zijn, die ik er stellig had verwacht; het tweede is: er zullen er wel zijn, van wie ik het niet had gedacht; maar het derde en grootste wonder zal toch wel wezen, als ik er zelf mag zijn.

Doch, nu komt de lijdende Verlosser, Die Zijn afscheidspredikatie houdt, Zijn ontroerde discipelen en alle ontroerde zielen te verzekeren^ „In het huis Mijns Vaders zijn véle woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben." — En als dit woord door de toepassende werking van de Heilige Geest in uw hart mag indalen en inzinken, dan is het tot uw verwondering: „Ja, waarlijk! het staat er, Hij heeft het Zelf gezegd: „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben." Véle woningen, ja, dat geeft de geslingerde ziel hoop en rust. Dan behoef ook ik de moed toch niet op te geven.

En daarbij kan het een bekommerde zondaar zo verkwikken, dat de Heere Jezus zegt: „anderszins zou Ik het u gezegd hebben." Wat is Hij eerlijk en trouw in het behandelen van zielen! Mensen kunnen in allerlei dingen, en zelfs in het geestelijke, zo met elkaar meepraten. Doch, als ze van elkander zijn gegaan, dan zegt misschien de een van de ander, met wie hij toch meegepraat heeft, die hij toch opgebouwd heeft: „ik weet toch niet, of het met hem, of het met haar wel goed staat."

Vest op prinsen geen betrouwen. Waar men nimmer heil bij vindt; Zoudt g' uw hoop op mensen bouwen?

Maar dan mag de Psalmdichter zo Godverheerlijkend, zo zielopbeurend, aldus verder gaan, gelukkig wie er door genade in mee mag komen:

Zalig hij, die in dit leven Jakobs Gods ter hulpe heeft; Hij, die door de nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft. Die zijn hoop, in 't hach'lijkst lot, Vestigt op de Heer', zijn God.

Nu gaat de grote Profeet verder in Zijn afscheidspredikatie, en Hij bepaalt Zijn jongeren met nadruk bij de scheiding, die zal plaats hebben, maar ook bij het vertroostende doel er van. De Heiland neemt geen afscheid, om de Zijnen te verlaten, en misschien ook goeddeels te vergeten. Neen! Hij neemt wel afscheid, doch, naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest, blijft Hij bij de Zijnen. Hij verzekert ze immers in hun pijnlijke ontroering: „Ik ga heen, om u plaats , te bereiden."

„Ik, Ik ga heen." - Wie is die „Ik", die met zoveel macht en gezag spreekt? Die „Ik", Die hier spreekt als Machthebbende, is Jezus Christus, Gods Zoon. Hij is het, Die uit de hemel is nedergedaald, Die op de aarde is gekomen om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was. Hij is het, Die al in de raad des vredes Zichzelf heeft aangeboden als Borg en Middelaar, zeggende: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God." Dat „zie, Ik kom", dat stond voor het oog des geloofs te lezen op de kribbe van Bethlehem. Het zou als met bloed geschreven staan op het kruis van Golgotha. En Hij, Die in algehele overgave had gezegd in de eeuwigheid, door de Profeten, in de volheid des tijds: „Zie, Ik kom" — Hij kon nu zeggen: „Ik ga heen." Hij kón heengaan, omdat Zijn werk ten einde liep. Door dit „Ik" van de Zoon worden wij bepaald bij de gadeloze ontferming van de Vader:

„Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Gelijk de Wijzen uit het Oosten zijn gekomen na de geboorte van de Koning der Joden om Hem te aailbidden, zo mogen wij nu wel komen om neder te knielen in aanbidding voor Hem, Die zulk een machtig werk heeft verricht en nu spreekt: „Ik ga heen." O, dat Goddelijke „Ik", het doet ons met eerbied en ontzag denken aan deze woorden:

Hij, de Vorst der aard', Is die hulde waard.

„Ik ga heen." — Dat spreekt ons van een heengaan in de weg van strijden en lijden en sterven. „Ik ga heen" — naar de Paaszaal, waar Ik bij de tekenen van brood en wijn zal denken aan de verbreking van mijn lichaam en aan het vergieten van mijn bloed; de Paaszaal, waar Ik met diepe smart zal hebben te voorzeggen: „Voorwaar Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden."

„Ik ga heen" — naar de hof van Gethsémané, waar Ik zal moeten klagen: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe", waar Ik zal hebben te bidden: „Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. Doch niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede"; waar Ik zó geperst zal worden, dat Mijn zweet zal worden gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde aflopen.

„Ik ga heen" — naar de rechtszaal van Kajafas, waar deze in gehuichelde droefheid-'en rouw zijn kleed zal scheuren en op zijn: „Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord. Wat dunkt ulieden? " van het Sanhedrin, de Joodse raad, dit antwoord zal ontvangen: „Hij is des doods schuldig." O, welk een lijden! Hij is tot het Zijne gekomen en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.

„Ik ga heen" — naar het rechthuis van

Pilatus, naar het, paleis van Herodes weer terug naar Pilatus, om ten slotte, daar het Joodse volk Mijn dood zal eisen, roepende: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen" en schreeuwende: „Neem weg, neem weg, kruis hem, kruis hem", om ook door de Romeinse stadhouder overgegeven te worden om gekruisigd te worden. < — Ach, welk een smaad, bij de keuze „Barabbas of Jezus" werd Barabbas vrijgelaten en Jezus' dood geëist!

„Ik ga heen" — naar de kruisheuvel Golgotha, om daar aan het kruishout genageld te worden in het midden van twee moordenaren; met de misdadigen gerekend! - — om daar op de gruwelijkste wijze bespot te worden, om tot zonde en tot een vloek te worden, om daar een van God vervloekte dood te sterven. O, dat is te sterven een smadelijke, een smartelijke, een van God vervloekte dood!

„Ik ga heen" — om ter helle neder te dalen. Dat is het zielelijden van Gethsémané en van Golgotha. In het bijzonder, toen Hij temidden van die drie-urige dikke duisternis, temidden van helse angsten en kwalen uit moest roepen: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? " — „Hij", zo mag de Kerk des Heeren hier stamelen, „Hij van God verlaten, opdat wij tot God genomen, en nimmermeer van Hem verlaten zouden worden." — O, welk een gedachte: „De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden!"

„Ik ga heen" — ook om in een graf gelegd te worden. De weg van plaatsbekleding moest tot in de diepste vernedering, tot het bittere einde toe, afgelegd worden. Maar zo is dan ook de grafrust van Gods kinderen geheiligd. In het graf rusten zij, dank zij de graflegging van de Verlosser, op hun slaapsteden.

„Ik ga heen" — zo verzekert de grote Profeet en Leraar in Zijn afscheidsrede. Het is een heengaan om de zaligheid voor al Zijn volk te verdienen, als de Man van smarten. Het is niet minder een heengaan, om de verdiende zaligheid toe te passen en te schenken, als de Heere der heerlijkheid. Het is een heengaan, om in de weg van opstanding en hemelvaart, weder te keren tot de Vader, aan Wiens recht volkomen genoeg is gedaan, Wiens toorn is gestild.

Wat is dit afscheid toch uiteindelijk een blij, een veelbelovend afscheid! Met het oor des geloofs luisterend naar het: „Ik ga heen" van de volkomen Zaligmaker, onze Heere Jezus Christus, mag het oog des geloofs verre, diepe, schone perspectieven zien van eeuwig leven, van ongestoorde zaligheid, van een geopende hemel, van een Vaderhuis met vele woningen. Hier mag worden gezongen:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt), Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen.

Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Doch laat ons na deze zangpauze nu weer verder gaan 'met ons mediteren, want ons wacht voor ditmaal nog, in verband met het voorafgaande, een allerbelangrijkste toezegging. De Plaatsbekleder openbaart Zich hier ook als de Plaatsbereider: Ik ga heen om u plaats te bereiden." Het is een afscheid, een heengaan ten nutte van Zijn strijdende Kerk. Hij zegt het Zelf verder in Zijn afscheidspredikatie aldus: Doch Ik zeg u de waarheid, het is u nut, dat Ik wegga, want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik henenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel. Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven. En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader henenga, en gij zult Mij niet meer zien. En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is" (Joh. 16:7—11).

„Ik ga heen, om u plaats te bereiden." Ja, van groot nut is het heengaan van de Zaligmaker. Zonder dit Zijn werk zou er geen plaats in de hemel zijn, voor geen enkele zondaar. Zonder de nederdaling ter helle, zonder de hemelvaart van Christus zou er een plaats voor ons allen en voor het ganse menselijke geslacht zijn in de poel, die brandt van vuur en van sulfer, maar geen woning in het huis des Vaders. Doch nu, nu gaat de Plaatsbekleder als Plaatsbereider een plaats bereiden, een woning gereed maken in het huis des Vaders voor een schare, die niemand tellen kan. Véle woningen worden daar gereed gemaakt.

„Ik ga heen om u plaats te bereiden." Welk een taak! Het is een werk van Goddelijke liefde en van louter genade. Tot dit plaats bereiden behoort het kopen van die plaats tot de dure prijs van Zijn dierbaar bloed op Golgotha, daarna het ontsluiten van de hemel met de sleutel van Zijn verdiensten. En bij het plaats bereiden denken wij verder aan het betalen van de duurgekochte plaats door de Plaatsbekleder en Plaatsbereider, Jezus Christus, Die daartoe met Zijn eigen bloed is ingegaan in het binnenst heiligdom, om er mee voor God de Vader te verschijnen. En bij het: „Ik ga heen om u plaats te bereiden" mogen wij vooral niet vergeten Zijn hogepriesterlijk gebed aan 's Vaders rechterhand: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt."

Welk een heengaan van die zo gepaste en dierbare Borg en Plaatsbekleder en Plaatsbereider. O gij, die Hem als zodanig enigermate hebt leren kennen, vertrouw uw zaak geheel aan Hem toe, en dat het u maar veel gegeven moge worden, om op dat heengaan naar de diepte en over de hoogte te zien, zoals de apostel het schrijft aan de Hebreën: „ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God." Uit liefde tot Zijn volk, uit liefde tot de Vader, is Hij heengegaan over het kruis, door de schande en door de vloek, tot het opvaren ten hemel en het gezeten zijn aan de rechterhand des troons van God.

Als gij hierin eens moogt worden ingeleid door Gods Woord en Geest, dan wordt het een wegzinken, een zwemmen in de genadestroom, in de heilige wateren, die Ezechiël zag vloeien uit de nieuwe tempel, van onder de dorpel des huizes, van het Zuiden des altaars. De wateren van de genadestroom zijn wateren eerst tot aan de enkelen, dan tot aan de knieën, vervolgens tot aan de lendenen en ten slotte worden het hoge wateren, een beek, waar men niet kan doorgaan, waar men door zwemmen moet. O, gelukkig degene, die, ziende op Jezus, op de Plaatsbereider, Die is heengegaan in zulk een wonderlijke weg, hiervan iets kennen mag, al is het maar van de genadewateren tot de enkelen. Vraag er de Heere maar om in stilte. De Plaatsbekleder en Plaatsbereider, heengegaan om de Zijnen plaats te bereiden, openbare Zich al meer aan u!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Christus' heengaan om plaats te bereiden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's