DE VROUW IN HET AMBT?

(4)

Bij de behandeling van het rapport de vrouw in het ambt in 1950, heb ik reeds opgemerkt, dat Woord en Geest overeenstemmen.

Dat Woord werkt nooit tegen de Geest in en ook de Geest werkt nooit tegen het Woord in. Petrus schrijft dat eertijds de heilige vrouwen, die op God hoopten, versierd waren met een zachtmoedige en stille geest, die kostelijk is voor God.

Dit is de juiste houding van de begenadigde vrouw. God eist dat zij in stilheid Izal leven, 1 Tim. 2:11, waaruit onvermijdelijk voortvloeit dat zij in de gemeente zal zwijgen, 1 Cor. 14 : 34.

Dus een vrouw die God waarlijk vreest, zwijgt in de gemeente uit eerbied en diep ontzag voor God. En dit werkt de Geest Gods in het hart van elke vrouw, en daar onderwerpt zij zich gaarne aan. Dit is de aard van het ware geloof.

Met een beroep op 1 Petrus 2 : 5 wordt gezegd: o heeft de vrouw niet minder dan de man deel aan het priesterschap der gelovigen en is zij derhalve evenals de man geroepen tot de dienst van God en Zijn gemeente.

Is deze gevolgtrekking juist? Kan men met een beroep op 1 Petrus 2 : 5 de vrouw in het ambt plaatsen? Wanneer we de Algemene brief van de apostel Petrus lezen, dan vermaant de apostel de ge-

lovigen tot een heilige wandel. Hij zegt: gij zijt niet verlost door goud of zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus. In het 2e hoofdstuk gaat hij voort en zegt: Gij zijt levende stenen. Gij wordt gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom.

Daarom richt uw levenswandel in tot Gods eer: zijt de overheid onderdanig: huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig de heren. En in 't derde hoofdstuk: desgelijks gij vrouwen zijt uw eigen mannen onderdanig. Gelijk Sara Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer.

Als we nu zo de brief van de apostel Petrus lezen, dan komen we niet zo gemakkelijk tot een gevolgtrekking als de Synode. Als we zo de brief van de apostel lezen, dan is er niet de minste reden om de ambten voor de vrouw open te stellen.

Dan demonstreert het priesterschap aller gelovigen allerminst, dat de verhoudingen die God in het leven geschapen heeft, opheft; dan demonstreert het priesterschap aller gelovigen allerminst dat het ambt ook bestemd zou zijn voor de vrouw. Dat het ambt opkomt uit de gemeente is in strijd met de ambtsopvatting van onze belijdenis, maar ook met de ambtsopvatting van de Heilige Schrift zelf. En Paulus herinnerde hen in zijn afscheidsrede er aan, dat zij door de Heilige Geest tot opzieners gesteld zijn om de gemeente Gods te weiden, Hand. 20 : 28. Een opziener moet onberispelijk zijn, ener vrouwe man; dat de diakenen ener vrouwe man zijn, 1 Tim. 3 : 2. Voorzover het ouderlingen betreft en 1 Tim. 3:13 voorzover het diakenen betreft. Deze Schriftgedeelten laten aan duidelijkheid niets te wensen over en zeggen overduidelijk dat het ambt aan de man gebonden is.

Mijn bezwaar dat deze zaken in het theologisch vlak getrokken worden is, dat hier grote verwarring gesticht wordt onder het eenvoudige kerkvolk. Die kunnen de bijbel dan niet meer lezen, als nu over datgene wat op zichzelf duidelijk is in de Schrift, door theologen twijfel gezaaid wordt. Wat mag men dan anders verwachten dan dat de uitwerking verwoestend zal zijn voor de Kerk? M.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen