Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

SIMSON

(29)

En het gescheidde toen hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren.

Richteren 16 : 25.

We hebben de vorige keer gezien hoe de Filistijnen een groot feest hebben aangericht ter ere van hun afgod Dagon, daar ze menen, dat deze afgod Simson in hun hand gegeven heeft, zodat deze als een gebroken mens in het gevangenhuis de molen mee moet draaien. Dagon is toch veel sterker gebleken, dan Jehova, de God van Israël en Simson, zo menen ze. En daarom zijn ze samengekomen in de tempel van Dagon om'uiting te geven aan hun vreugde en dankbaarheid. En de Heere, de God van hemel en aarde wordt onteerd en gelasterd. Hij heeft het wel geprobeerd door middel van Simson om Israël uit de macht der Filistijnen te verlossen, maar Hij heeft het niet gekund. Tenminste, dat menen zij! Daar in Dagon's tempel is de bloem van de Filistijnse natie ook bijeen. Uitbundig is de vreugde van het feestvierende volk met zijn vorsten. Hoog bejubelen zij hun afgod, die op deze dag extra dankoffers krijgt.

Ze zullen echter ervaren, dat de Heere niet met zich laat spotten. Ondertussen is het echter de schuld van Simson, dat de naam des Heeren nu zozeer gelasterd wordt. En dat heeft Simson zelf goed ge

voeld. En wanneer hij straks bespot en gehoond wordt door de Filistijnen, dan weet hij best dat het hier niet in de eerste plaats om hem gaat, doch om de Heere, de God van Israël, zijn God door Wie hij geroepen was tot de bijzondere dienst. Hij moest immers een begin maken met de verlossing van Israël.

Hoger en hoger is de feeststemming geklommen in de tempel van Dagon. Ze willen Simson zelf in hun midden hebben, die geketende held met zijn uitgegegraven ogen. En het geschiedde toen hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele... (vers 25a).

Ze willen zich met Simson gaan vermaken. Ze willen een spelletje gaan spelen met die blindeman, voor wie ze vroeger doodsbenauwd waren toen hij zijn geweldige kracht nog bezat, maar die ze nu geheel in hun macht hebben. Ze zijn laf deze Filistijnen. En daarbij zijn ze goddeloos en wreed. Dat moet ook een raadsel geweest zijn voor Simson. O natuurlijk, hij weet van zijn eigen schuld. Hij weet, dat hij de straf verdiend heeft. Maar dat nu die goddeloze Filistijnen de Heere zo maar kunnen lasteren. Dat er nu niets en niemand is, die in deze laster hen tegengaat. Want het gaat niet om Simson:

Hun mond tast zelfs de hemel aan, Gods albestuur schijnt hen een waan;

Dat laten ze ook duidelijk merken. Ze voelen zich zeker van de overwinning. Ze voelen zich veilig onder de bescherming van Dagon. De Heere, de God van Israël is machteloos tegenover hen en hun god. Zo denken ze, zo spreken ze, zo handelen ze. En de vraag moet dan wel opkomen: Kan de Heere dat nu verdragen? En zie dan eens hoe het gaat?

Ziet dezen, hoe godd'loos en wreed, Zijn evenwel bevrijd van leed; De rust volgt hen op al hun paan, En hun vermogen groeit steeds aan.

Simson moet daar in de gevangenis te Gaza veel geleden hebben. Daar is hij als de verloren zoon zeker tot zichzelf gekomen. In de weg" van vernedering en verbrijzeling is hij op zijn plaats gekomen, zoals we verder in dit hoofdstuk duidelijk zien. Maar juist daarom moet hij zich wel afgevraagd hebben of de Heere hem geheel en al verlaten heeft. Nu die Filistijnen zomaar met de Heere zijn God kunnen spotten, moet de vraag wel in hem leven of er voor hem nog wel een weg terug is, of Hij nog wel in genade kan worden aangenomen?

Dan peinst de ziel: is 't waar, zou God Ook weten van mijn droevig lot? Zou d' Allerhoogste van mijn klagen En bitt're rampen kennis dragen?

En ieder kind van God leert in de weg van oordeel en gericht van deze dingen. De Heere moet ons immers wel tegenkomen, wanneer we van Hem zijn afgeweken, wanneer we door onze zonden de naam des Heeren smaadheid hebben aangedaan. Dan voelen we wel dat het verdiend is, dat wij verworpen worden. Maar ach, dat die goddelozen zich nu verheugen en dat die wrede vijanden nu vrijuit de naam des Heeren kunnen lasteren en toch voorspoed hebben. Dat is de vraag waar we mee worstelen, waar we niet uit kunnen komen, waar Simson ook eerst niet uit kon komen, tot de Heere hem weer gebed gaf en kracht om de wrekende gerechtigheid Gods aan die verwaten Filistijnen te oefenen.

Maar eerst moet het er met Simson nog diep doorheen. Ze willen een spelletje met Simson spelen. Hij moet in hun midden zijn, ze moeten zich met hem vermaken. En we hebben de vorige keer al gezien hoe ze een versje gemaakt hadden om Simson en zijn God te honen, dat vrij vertaald aldus kan worden weergegeven:

Onze god heeft gegeven in onze hand onze vijand

de verwoester van ons land, die velen onzer deed bijten in het zand.

Daar moet Simson naar luisteren als hij uit de gevangenis is overgebracht naar de tempel van Dagon. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren (vers 25b).

Dat hij tussen de pilaren staat, wordt meegedeeld om wat er straks volgt beter te kunnen verstaan. Daar staat hij dan de geroepene Gods, de held van Israël, door de zonde nu een wrak geworden. De hallelujah's ter ere van Dagon dreunen hem in de oren. O hoe moet dit nu ook branden in zijn ziel. Hoe moet het hem verscheuren van pijn en leed. Hier worden stromen van hoon en smaad uitgegoten over zijn God. Over de God van Israël. En dat om hem. Door zijn schuld. Hij was immers Nazireër van die God. Dat wil zeggen, dat door zijn leven en arbeid de glorie, de macht en de n^ajesteit en de heerlijkheid van zijn God moest blinken in de ogen der Filistijnen. In zijn machtige verlossingsdaden moesten de Filistijnen, als in een verblindend licht zien, hoe groot en heerlijk Jehovah is, de God van Israël en nu wordt om hem, de Nazireër Gods, de naam des Heeren gesmaad, gehoond en met verachting overladen.

We hebben er zoëven reeds op gewezen, dat dit hem ook in de gevangenis al aangegrepen moet hebben. Hij moet dat daar al zo pijnlijk gevoeld hebben nu de begeerlijkheid der ogen hem in zijn lichtloze nacht niet meer verlokken kon tot de zonde. Nu hij in de eenzaamheid van de levende dood kon inkeren tot zichzelf. En nu hij zijn zonde levensgroot voor zich ziet. Want niet alleen, dat hij zichzelf in de grootste ellende gestort heeft, maar hij heeft ook zijn God onteerd.

Maar nu stijgt de nood toch wel tot het hoogste, nu hij spelen moet voor de Filistijnen tot bespotting van zichzelf, van zijn volk en van... zijn God.

Dat we toch waken en bidden, want we zijn gemakkelijk tot de zonde verleid en ons vlees begeert tegen de Geest, maar de ellende waarin we onszelf brengen is zo groot. En de Heere heeft soms lang geduld met ons en dan denken we, dat we gemakkelijk op de weg der zonde kunnen voortgaan, dat de straf wel uit zal blijven, doch onverwacht komt de slaande hand Gods op ons neer. Hij is immers teer op Zijn eer. De zonde kan dan ook niet ongestraft blijven. Dat we daarom wederkeren van de boze en verkeerde wegen waarop we zijn gaan wandelen. Dat we ons bekeren voordat het te laat is. Dat we onze toevlucht zoeken bij de Heere, bij het kruis van de Heere Jezus Christus om in deze weg te ervaren, dat Hij genadiglijk vergeeft allen die hun zonden belijden en om genade smeken.

Dan zal het ook de begeerte van ons hart worden om weer goed te maken wat wij bedorven hebben, om de Heere te eren in het midden van het volk ook al moet ons dat ons eigen leven kosten. Zo is het immers gegaan met Simson. Hij heeft zijn eigen leven geofferd voor de ere Gods. Maar dat is in volkomenheid openbaar gekomen in die groter Richter, de Heere Jezus Christus die onder de bange worstelstrijd van de hof Gethsemané toch zeide: Niet Mijn wil maar Uw wil geschiede, o Vader! En die in dit alles gehoorzaam geworden is tot in de dood.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's