Het rijke deel van Gods kinderen is Hij
(2)
Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde.
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de rotssteen mijns harten, en mijn deel in eeuwigheid.
Ps. 73 : 25, 26.
Welk een wonderlijke verandering was er toch gekomen in het hart, in de gedachten, in de overleggingen, in het spreken van onze Psalmdichter Asaf! Dat is niet van en uit hemzelf. Dat is, als dat met een mens gebeuren mag, een van de wonderen van de Allerhoogste. Dat is het onwederstandelijke, ondoorgrondelijke werk van de Heilige Geest. , , De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; - alzo is het een iegelijk, die uit de Geest geboren is" (Johannes 3:8). Gelukkig hij of zij, die aan zulk een verandering en, na ontvangen genade, aan zulke telkens nodige veranderingen, kennis mag hebben! Dan mogen wij zingen:
Zou God Zijn gena vergeten? Nooit meer van ontferming weten? Heeft Hij Zijn barmhartigheên Door Zijn gramschap afgesneên? 'k Zei daarna: „Dit krenkt mij 't leven; Maar God zal verand'ring geven; D'Allerhoogste maakt het goed: Na het zure geeft Hij 't zoet."
En o, wat heeft de Heere al dikwijls verandering gegeven in het leven van degenen, die Hem vrezen! — Dat is het wonder in het leven van Gods kinderen, geestelijk en lichamelijk, voor de tijd en de eeuwigheid, dat zij menigmaal zich verwonderen moeten vanwege de goedheid, de trouw, het alvermogen van hun God, zodat zij dan op de knieën neerzinken, om Hem aldus groot te maken: Geloofd zij de Heere, dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze zaligheid, die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij de Heere, de Heere zijn uitkomsten tegen de dood" (Psalm 68 : 20 en 21).
Welk een wonderlijke, welk een machtige, welk een genadige verandering bij Asaf! Ach, wat is dat eerste gedeelte van zijn Psalm toch droevig en donker, vol van klachten, vol van opstand, vol van zondige jaloersheid op de goddeloze wereldlingen. Hij heeft gedacht om dit moeilijke raadsel te mogen verstaan. Het was echter moeite in zijn ogen, vergeefse moeite. Het raadsel bleef een raadsel. En gaat het ons, mijn lezer, niet menigmaal zo? Ach, wat kunnen wij murmureren, als de kastijdende hand Gods ons slaat, als wij menen: „mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij." — Als wij op onze plaats zijn, dan zullen wij geen stenen opnemen, om er Asaf mede te treffen, neen! dan komen wij naast hem te staan, dan leren wij hem uitnemender te achten dan onszelf. Immers hij mocht toch zijn Psalm aldus aanvangen:
Ja waarlijk, God is Israël goed Voor hen, die rein zijn van gemoed; Hoe donker ooit Gods weg moog' wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. Maar ach, hoewel mijn ziel dit weet, Mijn voeten waren in mijn leed Schier uitgeweken, en mijn treên Van 't spoor deer godsvrucht afgegleên.
Er is dus een genadige verandering in Asafs hart ingetreden. Hij mocht door Gods Geest in Gods heiligdommen ingaan en merken op het einde der goddelozen. - — Toen, onder de leiding des Geestes, zag hij de zaken weer goed en zuiver liggen. Neen! nu is hij niet meer jaloers op de wereldlingen. Al zou hij de gehele wereld gewinnen, hij zou er geen baat van hebben. Hij schaamt zich zó diep over zijn opstand en murmurering, dat hij het uitschreeuwt: „Ik was een groot beest bij U!"
O, wat ziet hij nu weer een begeerlijkheid in de Heere, in Zijn gemeenschap, in Zijn dienst! Dan is het in zijn hart en op zijn lippen: „Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! Bezwijkt dan mijn vlees en mijn hart, zo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid."
Misschien hebt gij, mijn lezer, ook zulk een ommekeer door Gods genade mogen beleven? Als dit in wedergeboorte, in de waarachtige bekering voor het eerst, en dus beslissend, gebeurt, dan wordt uw leven in twee delen verdeeld: in een donker eertijds, een leven in de grond toch zonder God, en een lichtend heden, een leven door en in de Heere Jezus Christus, de Immanuël, een leven met God, of liever nog: Immanuël - God met ons. Dat is een zalige verandering: getrokken uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht!
En op die eerste verandering, die beslissend is, die een staatsverandering is, uit de staat der zonde, in de staat der genade, moeten, helaasf — maar toch ook weer: ode zij dank! — vele veranderingen volgen. Doch deze veranderingen zijn standsveranderingen. Al mag onze staat door Gods genade en trouw goed zijn, al mogen wij Hem in Christus welbehagelijk zijn, daarom is onze stand Hem nog niet altijd welbehagelijk. Ach, wat al afwijkingen, wat al afdwalingen, wat al zonden, wat al ongeloof! Hoe moet de Heere dikwijls klagen over Zijn kinderen, ze met Zijn roede kastijden, ze oproepen tot boete en berouw, tot afkeer van zonde en wereld, tot wederkeer tot Hem! „Keert weder, gij afkerige kinderen! en Ik zal uw afkeringen genezen." — En Hij zorgt er voor, dat zij, als Asaf, dan antwoorden: Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere, onze God!" (Jer. 3 : 22).
Zo mocht ook Asaf wederkeren, ten dode bedroefd over zichzelf en diep beschaamd, maar hemelhoog juichend, verheugd in zijn God: „Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde." — Het eerste is sterk gesproken: niemand nevens mijn God in de hémel. Doch het tweede is niet minder sterk: „Nevens U lust mij ook niets op de aarde." Er zijn er zelfs, die hierin een climax zien, een opklimming. Wij zouden zeggen: van de hemel overgaan op de aarde, dat is een daling. Neen, zeggen zij, die hier een climax vinden, neen, dat
is werkelijk nog sterker dan het eerste, want aan de hemel laat een mens van nature zich in het geheel niets gelegen liggen, en ook na ontvangen genade, maar in een afgezakte toestand, is de hemel zeker niet in het hart en in het oog. De aarde echter, met alles, wat zij ons biedt, daar zitten wij aan vast, daar zoeken wij onze schat en ons genot. Daar ligt natuurlijk een waarheid in. Maar! in Psalm 73 : 25 en 26 spreekt geen onwedergeboren mens, geen kind van God in afgezakte toestand, maar een begenadigde ziel, die pas weer heeft mogen zien de nietigheid, het voorbijgaande van al het aardse, die pas weer met liefdekoorden is teruggetrokken tot zijn God, en die nu door Gods liefde bewogen van zijn wederliefde mag zingen. En het is alles even sterk, wij zullen maar niet gaan meten en wegen, want het is het werk van de Heilige Geest: Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt dan mijn vlees en mijn hart, zo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid." Niets in de hemel nevens God. Niets op de aarde nevens God. Hij is de Rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid. En nu vraagt hij u en mij, om met Psalm 25 : 6 te spreken, als 't ware:
Wie heeft lust de Heer' te vrezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn leidsman wezen. Leren, hoe hij wand'len moet.
O, dat uw en mijn antwoord maar moge zijn of worden: Dat is door genade mijn begeerte geworden. Gij hebt in mijn hart gelegd de onberouwelijke keuze van Ruth: „Uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God." En Ruth verliet er haar vaderland, Moab, voor, haar afgoden, haar vader, haar moeder, haar broers en zusters, alles, alles wat Moab haar bood.
Wij denken hier ook aan Abram, toen hij Ur der Chaldeën moest verlateif naar het bevel des Heeren: Ga uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal" (Gen. 12 : 1). Wij denken wederom aan Abraham, toen er, door God genoemd Abraham, al wederom een bevel Gods tot hem kwam, veel zwaarder nog dan het eerste. God zeide tot hem: Abraham!" En hij z£ide: ie, hier ben ik. En Hij zeide: eem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, die Ik u zeggen zal." En Abraham heeft, omdat het ook bij hem was: Nevens U lust mij ook niets op de aarde", de twee bevelen van zijn God en Heere in het geloof opgevolgd. Alles verlaten, alles overgegeven, omdat hij in wederliefde zijn God mocht liefhebben boven alles. Hij heeft hiervan ontvangen dit getuigenis des Heeren: De Engel des Heeren riep tot hem van de hemel, toen hij met het mes in de hand gereed stond om Izak te offeren: Abraham, Abraham!" — En hij zeide: Zie, hier ben ik. Toen zeide Hij: trek uw hand niet uit aan de jongen, en doe hem niets! want nu weet ik, dat gij Godvrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden" (Gen. 22).
Wij denken hier ook, als een heerlijk en opwekkend voorbeeld van het liefhebben van God boven alles, van het: „Nevens U lust mij ook niets op de aarde, aan Mozes, van wie wij immers lezen in Hebreën 11: „Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genaamd te worden; verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; achtende de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte; want hij zag op de vergelding des loons" (vs. 24—26).
Kunnen, mogen ook wij wel eens instemmen met dat vreugdevolle: „Nevens U lust mij ook niets op de aarde"?
De Psalmdichter, Asaf, wilde hiermee niet zeggen, dat de aarde en haar goederen voor hem geen waarde hadden. Dat mag zelfs niet. En zovelen, die de mónd vol hebben met het zo vaak luchtig daarheen geworpen: „Het is alles maar aards slijk", hebben een hart, dat heel sterk uitgaat naar dat zogenaamde „aardse slijk", die er van binnen afgoderij mee bedrijven.
God geeft ons op deze aarde zoveel, spijs en drank, kleding en huisvesting, familie en vrienden. Te veel om op te noemen. Een voorrecht is het, als wij er ons hart niet op zetten, als wij er de grote Gever dank voor brengen. Doch, als het, wanneeer het er op aankomt, mag wezen in het hart en op de lippen: „Nevens U lust mij ook niets op de aarde", Hij uiteindelijk, met waardering van al het ontvangene, het allerhoogste en eeuwig goed.
„Nevens U lust mij ook niets op de aarde". Dat kan niet altijd worden gezegd, zelfs niet door de meest begenadigde van Gods kinderen. Ook Asaf had wel heel andere tijden en toestanden. Zo ver kon hij afzakken, dat hij de goddelozen benijdde om hun voorspoed, om hun rijkdom, om hun eer, om hun niet in moeite zijn, terwijl zijn bestraffing er alle morgen was. Zover kan het gaan. zegt Asaf, met Gods volk, dat het in hun hart is: „Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste? Ziet, dezen zijn goddeloos, nochtans hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het vermogen. Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd en mijn handen in onschuld gewassen" (vers 11—43).
Wie van Gods kinderen gaat hier vrij uit? Wie durft hier de eerste steen op te nemen? Als wij staan mogen onder de ontdekkende, zaligmakende bearbeiding van de Heilige Geest, dan weten wij maar al te goed, dat wij volstrekt niet los zijn van al wat hier beneden is. Onze afgoden zijn zo vele. En bij hun aanbidding vergeten wij de enige en waarachtige God. De wereld, met al wat zij heeft en aanbiedt, kan zulk een invloed hebben op het hart van Gods kind, dat er geen bekoorlijkheid wordt gezien in de dienst des Heeren. Hoofd en hart zijn dan zo vervuld van het aardse, van het vergankelijke, dat er geen dorsten is naar de levende God en naar de fonteinen des heils.
Doch nu laat de Heere op allerlei wijze wel eens iets zien van de nietigheid, van de tijdelijkheid van wat de aarde biedt en tevens van Zijn heerlijkheid, van Zijn beminnelijkheid, van Zijn heiligheid en van Zijn genade door en in Christus. Dan komen de zaken geheel anders te staan. In verheuging des harten wordt het dan: „Nevens U lust mij ook niets op de aar-
Weg wereld, weg schatten! Gij kunt niet bevatten Hoe rijk ik wel ben. 'k Heb alles verloren. Maar Jezus verkoren. Wiens eigen ik ben."
Er is wel veel reden, mijn lezer, om op zulke Asafs jaloers te zijn!
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1957
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1957
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's