Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEBORA (11)

Hoort gij koningen, neemt ter ore gij vorsten! Ik, de Heere zal ik zingen, ik zal de Heere, de God Israëls, psalmzingen.

Heere, toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.

De bergen vervloten van het aangezicht des Heeren, zelfs Sinai van het aangezicht van de Heere, de God Israëls... Richt. 5:3-5.

Looft de Heere! Daar was Debora haar loflied mee begonnen na de overwinning op Jabin, de koning der Kanaanieten en Sisera, zijn generaal, die een groot aandeel had gehad in de verdrukking van Israël. Het is de Heere, die de overwinning gegeven heeft. Het is de Heere, Die de leidslieden van het volk moed gegeven heeft om te strijden en Die het volk gewillig gemaakt heeft om achter de leidslieden van het volk aan te trekken. En dat was geen overmoed geweest van Israël om tegen zo'n geweldige krijgsmacht te gaan strijden als die van Sisera, maar het was een geloofsdaad geweest, gehoorzaamheid aan de oproep des Heeren, die door de profetes Debora tot het volk gekomen was.

En nu w-il Debora de lof des Heeren bekend maken ook onder de heidenen. Want zij kan niet vergeten, dat Israël bestemd is om een licht tot verlichting der heidenen te wezen. Het heil des Heeren was immers niet voor Israël alleen. Wel was Israël het uitverkoren volk om de boodschap te bewaren en uit te dragen. Daarom moeten ook de heidenen horen van het heil des Heeren. Daarom moeten ook de heidenen weten, dat er een God in Israël is, de enige waarachtige en eeuwige God, voor Wie alle volkeren der aarde zich moeten buigen en door Wie alle volkeren gezegend zullen worden in het zenden van de Zoon in de volheid des tijds, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe.

Debora kent de wereld der heidenen, zoals de psalmist haar tekent in psalm 2: „De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten beraadslagen tezamen tegen de Heere en zijn Gezalfde, zeggende: laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen." Maar daarom roept Debora die volkeren en haar koningen en vorsten op om te luisteren naar de lof des Heeren. zij looft voor het oor van die heidenen haar God om de wonderen die Hij gedaan heeft te prijzen. Zijzelf zal ook de Heere psalmzingen. Ze roept niet alleen anderen op om te loven, maar zijzelf heeft de wondere uitredding van Israël zo van nabij meegemaakt, daarom zal zij de Heere prijzen: Hoort gij koningen, neemt ter ore gij vorsten! Ik, de Heere zal ik zingen, ik zal de Heere de God Israëls psalmzingen (vers 3).

Wat is het heerlijk wanneer de lof des Heeren in ons hart ontwaakt, wanneer we persoonlijk gedrongen worden om de Heere te loven, om Hem te prijzen vanwege de machtige verlossingen en de grote uitreddingen.

En waarvan gaat Debora nu zingen?

Ze gaat eerst de grootheid Gods bezingen. Voordat ze de daden des Heeren bezingt, roemt ze in de Heere zelf. Het is die God, Die met zijn volk een verbond sloot, Die ook in het verleden een verlossend God is geweest, een God vol majesteit en heerlijkheid. Daarom herinnert Debora in dit lied aan de openbaring Gods aan zijn volk in de woestijn bij de berg Sinai. Toen kwam Israël uit Egypte. En in een dichterlijke beschrijving herinnert Debora nu aan die ontmoeting van de Heere met zijn volk. Zij tekent de Heere in zijn komst van de andere kant, van de

kant van Edom, van Seir, daar Israël van de kant van Egypte kwam. Heere, toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom... (vers 4a).

Toen de Heere daar tot zijn volk kwam toen beefde onder de voetstappen Gods de aarde. Dat herinnert aan de aardbeving, die toen plaats had, zoals het volgende herinnert aan de onweders met regen gepaard, waarin God zijn majesteit en heerlijkheid openbaarde: Heere, toen Gij voorttoogt, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water (vers 4b).

Ja toen de God Israëls naderde beefden zelfs de bergen, de zo onbeweeglijk vaststaande bergen, waardoor met name de Sinai, als de machtige bergtop der wetgeving bijzonder door Debora naar voren wordt geschoven. Zelfs die Sinai is niet bestand tegen de majesteit des Heeren: De bergen vervloten van het aangezicht des Heeren, zelfs Sinai van het aangezicht van de Heere, de God Israëls... (vers 5).

En Debora tekent deze majesteit Gods daarom in deze bewoordingen, opdat duidelijk zou zijn aan alle koningen en vorsten der wereld, dat niemand en niets bestand is tegen de kracht des Heeren, wanneer Hij komt om zijn volk te verlossen.

Alleen kan de vraag hier rijzen hoe dan dat volk Gods zal kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren. Want ook Israël was een zondig volk en de Heere is een heilig God, Die de zonde niet zien kan, Hij is een verterend vuur, een eeuwige gloed voor de zondaar.

Maar nu was Mozes de middelaar tussen God en zijn volk. Wie de berg zou naderen zou gedood worden. Maar Mozes klom als middelaar tot God op en daalde weer tot Israël neer, om in de naam des Heeren een verbond der genade tussen de Heere en het volk op te richten. En Mozes bouwde een altaar, waarop offers geslacht werden. Met het bloed der offerande werd eerst het altaar ten teken van schuldverzoening overgoten, en de andere helft werd op het volk gesprenkeld met de veelzeggende woorden: Ziet dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. — Maar eerst had Mozes het volk voor de keuze gesteld wie ze dienen zouden? En het antwoord van het volk was: Al wat de Heere gesproken heeft zullen wij doen en gehoorzamen.

En wanneer het volk overtreden had was er weer het bloed der verzoening. Maar dat bloed riep toch om het bloed des Lams, dat op Golgotha geslacht zou worden. Hij is de Borg en Middelaar tussen God en een schuldig volk, dat tot de Heere de toevlucht neemt. Hij is de Plaatsbekleder van zijn volk, die om hun overtredingen verwond en om hun ongerechtigheden verbrijzeld werd. Die God van majesteit en heerlijkheid is tegelijk een God van genade en barmhartigheid. Hij redt en verlost zijn volk. Daarom heeft dat volk Hem te loven en te prijzen voor de wonderen zijner hand.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's