Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grote Medicijnmeester

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grote Medicijnmeester

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat was het voor Mozes een grote genade en een hoge ere, dat hij bij de Heere op de berg mocht zijn, om daar te luisteren naar wat de Heere hem te zeggen had. O, wat zal Mozes daar klein onder geweest zijn! Met de ootmoedigheid bekleed heeft hij daar gestaan voor het aangezicht des Heeren. En bij het ontvangen van de Wetten leefde in zijn ziel, wat de Psalmist later aldus uitdrukte: , Heere, Gij hebt geboden, dat men Uwe bevelen zeer bewaren zal. Och, dat mijn wegen gericht werden om Uwe inzettingen te bewaren. Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uwe geboden" (Psalm 119:4—6).

Daarboven op de berg, daar was de heerlijkheid. Daar was de reinheid. Daar was de vurige begeerte naar een leven in de dienst des Heeren.

Hoe geheel anders was het onder aan de voet van de berg! Daar danste het volk van Israël om het gouden kalf. Daar riepen zij uit: , , Dit zijn uwe goden, Israël! die u uit Egypteland opgevoerd hebben."

Ach, wat een overgang voor de middelaar des Ouden Testaments! Daar beneden, daar was de zonde. Daar was de ontrouv/. Daar was de verwarring. Daar wachtte hem de strijd en het grote, diepe verdriet over het afvallige, afgodische, goddeloze volk.

In zijn mate maakt ieder, die de Heere vreest, kennis met die tegenstelling: Boven op de berg, in de nabijheid des Heeren. Onder aan de voet, te midden van de zonde en de strijd, de afval en de ellende.

Er komen in het leven van de kinderen van God ogenblikken, waarin zij door de Heere worden gebracht op de berg, om te genieten van Zijn gemeenschap, om te luisteren naar Zijn Woord, om de ziel uit te gieten voor Zijn aangezicht in het gebed. O, die ogenblikken op de berg, ze zijn zo zoet, zo zalig, zo onvergetelijk! Het zijn de hoogtepunten van het geestelijk leven. Dan is er een voorsmaak van de hemel. Daar zouden wij wel met Simon Petrus tabernakelen willen maken, om er te blijven, om er steeds te genieten van Gods verborgen omgang, van Zijn schone en liefelijke dienst.

Doch hier op aarde moeten wij telkens weer van de berg af, omdat wij een plaats hebben ontvangen in dit leven, omdat wij een taak hebben te vervullen op aarde, omdat wij de raad Gods nog niet uitgediend hebben.

En, als wij dan weer van de berg af moeten, om het leven in te gaan met z'n verzoekingen, met z'n ellende, met al z'n strijd, misschien na een ziekbed, waarop het zo goed was, of na een Avondmaalsgang, waar wij in waarheid de dood des Heeren mochten gedenken en zo rijk genieten, of na gebedsgemeenschap in de binnenkamer, of op welke andere wijze dan ook, ach, wat is dan de tegenstelling groot en schrijnend met de verwarring, met de strijd, met de zonde, met de droeve werkelijkheid in de wereld aan de voet van de berg!

Dat er zulk een pijnlijke tegenstelling is tussen wat boven op de berg aanschouwd en genoten mag VN^orden, en tussen wat beneden aan de voet van de berg ontmoet wordt, dat zien wij ook in de geschiedenis van de rondwandeling van de Heere Jezus op aarde. Na de verheerlijking op de berg, waar Mozes en Elia met Plem samenspraken, en waar Petrus, Jacobus en Johannes wel wilden blijven, daalde de Heere Jezus w^eer af naar beneden en daar was de menselijke ellende en smart, de verwarring en de strijd.

Uit de beschrijving van wat daar onder aan de voet van de berg is gebeurd, is de stof van onze overdenking genomen. Het is het laatste gedeelte van Marcus 9:19. Daar lezen wij in Gods Woord: rengt hem tot Mij.

Ais de Heere Jezus van de berg der verheerlijking is afgedaald, dan vindt Hij daar beneden nog 9 van Zijn discipelen, een grote schare van mensen in verwarring en enige schriftgeleerden met hen twistende. De Heiland vraagt dan aldus naar de oorzaak van dit alles: , , Wat twist gij met dezen? " — Een uit de schare, nl. de vader van een ongelukkige jongen, antwoordde op die vraag, vallende op zijn knieën: , , Heere! ontferm U over mijn zoon, die een stomme geest heeft (die dus van de duivel bezeten was), want hij is in zwaar lijden, en Uw discipelen hebben hem niet kunnen genezen."

De grote Medicijnmeester antwoordde op de smeekbede van deze vader: „O ongelovig en verkeerd geslacht! hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn? hoe lang zal Ik u nog verdragen? " — En na deze ernstige bestraffing voegt Hij er nog aan toe de stof van onze overdenking: , , Brengt hem tot Mij."

Welk een bemoediging, welk een troostrijke toezegging lag er voor deze vader in nood met betrekking tot zijn jongen in zwaar lijden in dit korte en krachtige: , , Brengt hem tot Mij!" — Het is een woord, dat ook ons veel te zeggen heeft. Het is behartigenswaard, want het is een woord van de hoogste Profeet en Leraar. Het is lokkend en nodigend met opzicht tot allen, die in zonde en ellende, in het geweld van de duivel neerliggen. Het bevat een betrouwbare en rijke belofte voor allen, die in en met hun nood tot de Heiland vluchten. Daar mogen wij wel eens van zingen tot verheerlijking van Zijn ontferming:

Hij heelt gebrokenen van harte. En Hij verbindt z' in hunne smarte, Die, in hun zonden en ellenden.

Tot Piem zich ter genezing wenden.

En dus, wij overdenken met elkander het zo uitlokkende woord van de Verlosser: , , Brengt hem tot Mij!"

Tot driemaal toe leggen wij de nadruk op een ander woord:

Ie. hem: Brengt hem tot Mij. 2e. brengt: Brengt hem tot Mij. 3e. tot Mij: Brengt hem tot Mij.

, , Brengt hem tot Mij." Wie is die , hem', die tot de Heere Jezus gebracht moet worden? Wij beginnen natuurlijk ter beantwoording van deze vraag met onze aandacht te schenken aan de jongen, van wie zijn vader vertelde, dat hij menigmaal was in zwaar lijden.

Het is te verstaan, dat de vader, van wie de stof onzer overdenking spreekt,

diep medelijden had met zijn kind, en dat hij de ellende van dat kind voelde als zijn eigen ellende. Dat horen wij in zijn eigen woorden, als hij deze smeking neerwerpt voor de Heere, de grote Medicijnmeester: „Meester! ik bid u, zie toch mijn zoon aan, want hij is mij een eniggeborene". Het was zijn enige kind, zijn enige zoon, voor wie deze vader zich biddend en smekend wendde tot de Heere Jezus. Vaders en moeders onder onze lezers, in het bijzonder vaders en moeders van een enige dochter of van een enige zoon, gij vooral kunt iets verstaan van de nood van deze vader, van zijn benauwdheid en van zijn roepen in de dag der benauwdheid.

En dan legt hij de nood van zijn maanzieke jongen neer voor de grote Redder van ellendigen, naar het lichaam, en naar de ziel, in deze eenvoudige, maar aangrijpende woorden: „Meester! ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stomme geest heeft en waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben hem niet kunnen genezen."

Wat heeft de afval van God en het toevallen van de duivel toch een bittere, vreselijke gevolgen gehad. De nood van dit ongelukkige kind en van deze vader is er maar één voorbeeld van. Een kind, een enig kind, onderworpen aan een verschrikkelijke ziekte, en daarbij in het geweld van de duivel. De Heere Jezus Zelf immers zeide: „gij stomme en dove geest!" — het kind was dus ook doofstom — „Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem."

Medelijden mag ook ons hart wel vervullen bij het overdenken van deze geschiedenis, bij het in aanraking komen met zo velerlei ellende in de van God afgevallen wereld, die in het boze ligt.

Als wij denken aan deze ongelukkige, enige zoon, die in zwaar lijden was, vooral doordat hij in de macht was van een stomme en dove geest, laten wij dan niet vergeten onze eigen ellende, en die van onze kinderen. Altijd weer moeten wij tot onszelf inkeren. Altijd weer moeten wij vragen: wat heeft dit Schriftgedeelte mij te zeggen? En, om dit recht te zien en ter harte te nemen, hebben wij nodig het licht van Gods Woord en het licht van Gods Geest. Alleen bij dat licht zullen wij niet bij het verhaal blijven staan, maar acht geven, biddend en in onderworpenheid acht geven op wat wij daaruit voor onszelf en voor de onzen te leren hebben.

Onder de toepassende bearbeiding van de Heilige Geest worden wij nu, bij het mediteren over de geschiedenis van een ongelukkige, enige zoon, die in zwaar lijden was, doordat hij was in de macht van een stomme en dove geest, er bij bepaald, dat wij en onze kinderen van nature, zonder wedergeboorte en waarachtige bekering, zonder geloof in de Heere Jezus Christus, zijn in het geweld van de duivel.

Dit blijkt ons wel zonneklaar, als wij de christen in onze Heidelbergse Catechismus horen vertellen uit welk een diepte van ellende hij verlost is. Wij denken hier met elkander aan de zo diep ernstige, aan de zo strikt persoonlijke, eerste vraag van ons Leerboek: „Welke is uw enige troost, beide in het leven en in het sterven? " •— En dan luidt het eerste gedeelte van het ontroerende, uitlokkende en opwekkende antwoord aldus: „Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en in het sterven, niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft."

Hier wordt ons in korte, krachtige trekken getekend de staat der zonde, waarin de mens, uit de staat der rechtheid uitgevallen, van nature verkeert. Onder de last van een schuld van 10.000 talenten, dood door de zonden en misdaden, in het veelomvattende geweld van de duivel, zo ligt de mens, die een zondaar is geworden, ter neer. Zo zijn wij van nature in het alziende oog van de heilige en rechtvaardige God. Zo moeten wij ons ook zelf te zien krijgen in beginsel, nl. zoals God ons ziet. En dit kan alleen geschieden in de weg der ontdekking door de Heilige Geest, de Geest der uitbranding en des oordeels, Die overtuigt van zonde, van gerechtigheid en van oordeel.

En wat is het niet ontzettend, dat wij daar in onze natuurlijke toestand geen erg in hebben. Ja, wij zeggen nog wel in ons hart, zoals de verhoogde Verlosser dat verklaart in Zijn brief aan de gemeente van Laodicea: „Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek. En gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt."

En dan komt de grote Medicijnmeester, Die van zulke ongelukkigen, van zulke ellendigen, zegt: Brengt hem tot Mij", tot hen met deze zo nodige en zo behartigenswaardige raad: Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij bekleed moogt worden, en de schande uwer naaktheid niet gezien worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt" (Openb. 3:17 en 18).

„Brengt hem tot Mij." — O, wat zijn zij toch gelukkig, in het bijzonder de jongeren onder ons, de kinderen, de jongelingen, de jongedochters, die in hun jonge jaren al tot de Heere Jezus zijn gebracht, als aan Zijn voeten, aan Zijn genadetroon neergelegd, opdat Hij ze zou aanraken met de scepter van Zijn genade, opdat Hij hen genezen zou!

De Heiland vraagt zeer in het bijzonder naar de jongeren. „Brengt hem tot Mij." < —' „Mijn zoon, geef Mij uw hart." Ach, dat dan de bidders onder ons, die bidden geleerd hebben, de jongeren niet vergeten! Dat het in de tafelen van hun harten gegrift moge zijn: „Brengt hem tot Mij."

Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De grote Medicijnmeester

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's