Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE WIJZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE WIJZEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden. Spreuken 13 : 20.

„Zeg mij, wie uw vrienden zijn, en ik zal u zeggen, wie gij zelf zijt." Of, nog korter en kernachtiger, zoals de oude Romeinen het al zeiden: „Noscitur ex socio", d.i. „men wordt gekend uit zijn metgezel."

Het is niet zo best met ons gesteld, als wij onze vrienden zoeken onder de lieden, die van de wereld zijn, als wij in ernstige, godsdienstige gesprekken geen smaak hebben, die niet zoeken, doch liever afbreken, indien wij pas op dreef komen, als het over allerlei aardse en wereldse zaken gaat, of zelfs in allerlei gekkernijen en dubbelzinnigheden eindigt.

Wij allen, maar vooral onze predikanten mogen wel nauwlettend toezien op de keuze van hun vrienden. Een herder der schapen mag geen enkele woning voorbijgaan, ook niet al wonen er wereldse mensen, zelfs vijanden van de waarheid of spotters. Neen, aangrijpen moet ge juist elke gelegenheid, om ook in zulk een huis uw boodschap te brengen naar uw lastbrief. Maar uw vrienden, waarmee gij meer intiem omgaat, moet ge daar niet zoeken, ook niet al zijn ze rijker, of voornamer dan uw trouwe kerkgangers.

Een groot voorrecht is het voor een herder en leraar, maar ook voor ieder ander, zijn vrienden te hebben onder degenen, die de Heere vrezen. Als uit ons hart gegrepen zijn deze bekende psalmregels:

Ik ben een vriend, ik ben een metgezel Van allen, die Uw Naam ootmoedig [vrezen,

En leven naar Uw Goddelijk bevel.

Maar nog veel heerlijker is het in verband hiermede uw blijdschap te vinden in de ontmoeting en in de kennismaking met de Heere Jezus, Die is „een vriend van tollenaren en zondaren", en Die de Zijnen verzekert: „Ik heet u niet meer dienstknechten: want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb & u bekend gemaakt." - — Dat is al groot en wonderlijk, maar het wonder wordt nog groter als wij bedenken, dat Hij Zijn léven gezet heeft voor Zijn vrienden.

Al deze zaken liggen ook in het woord, dat wij nu met elkander gaan overdenken, nl. Spreuken 13 : 20: Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden."

De Psalmen van David en anderen zijn onder ons een zeer geliefd gedeelte van Gods Woord. In menige huisbijbel is dit gedeelte het eerst stukgelezen. En daar is reden voor, want Luther heeft naar waarheid gezegd: „In de Psalmen ziet men de heiligen in het hart." En wij mogen er wel direct aan toevoegen: „In de Psalmen ziet men Gód in het hart, God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Waar zullen wij toch ooit een liederenboek voor de Kerk des Heeren vandaan halen, dat ook maar van verre is te vergelijken met ons Psalmboek? — Onze vaderen hebben het al zo heerlijk beleden in onze Geloofsbelijdenis (Art. VII): „Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij ook geweest zijn, gelijk stellen met de Goddelijke Schriften".

Ook de boeken van Salomo, Spreuken, Prediker, Hooglied, echter mogen wel wat meer onze aandacht trekken dan dit gemeenlijk het geval is, in het bijzonder het boek der Spreuken. Het waarschuwt ons zo ernstig voor allerlei zonden. Het wekt ons zo krachtig op tot een leven in de vreze des Heeren. Het is een boek van iemand, die het leven, die de mensen, die zichzelf, en vooral, die God door en in Christus kende. Het is een boek vol van het getuigenis van de Heilige Geest. Ik las bij een uitlegger deze treffende regels: Ach! hij, nl. de schrijver van de Spreuken, viel zelf in de zonden, waarvoor hij anderen zo ernstig gewaarschuwd had, en toont dus, dat anderen te prediken nog niet hetzelfde is, als zijn eigen ziel te bewaren. Zo komen dan de Spreuken tot ons met de pijnlijke ervaring van een gevallen man, naar de ernstige vermaning: n gij, zo gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uwe broederen (Luc. 22:32)."

Er is dus wel alle reden, om met aandacht en eerbied, met een biddend hart, te luisteren naar de welmenende waarschuwing van zulk een man, met veel levenservaring niet alleen, maar ook geïnspireerd door de Heilige Geest.

Overdenken wij dan thans uit dit boek Spreuken 13 : 20: Die met de wijzen omgaat zal wijs worden, maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden."

Naar aanleiding van deze wijze raad van koning Salomo overdenken wij met elkander drie vragen:

le. Wie zijn de wijzen?

2e. Wat betekent het met de wijzen om te gaan?

3e. Wat is de vrucht van deze omgang?

Als wij met elkander bezig zijn met de vraag: „Wie zijn de wijzen? " •— dan komen allerlei antwoorden in ons op. Allereerst zou ik, om enige leiding te geven aan uw gedachten, dit willen opmerken: De wijzen zijn zeker niet degenen, die zichzelf zo wijs vinden, en daardoor voor raad onvatbaar zijn. Een kenmerk van een wijs mens is, dat hij zo dikwijls raad nodig heeft in het natuurlijke èn in het geestelijke.

Een wijs mens is ook niet een mens, die veel kennis heeft vergaderd, die veel ervaring heeft opgedaan, en die daarop, heimelijk of meer in het openbaar, zich verheft, zoals b.v. de Farizeën, de Schriftgeleerden, die zeiden: Deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt" (Joh. 7 : 49). Van dezulken zegt Gods Woord: De wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid; en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid; een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom. Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde" (Jer. 24 : 23 en 24).

Hoort gij het, wijzen en verstandigen in eigen oog? Gij moet van uw hoge zetel af. De Spreukendichter, de wijze koning Sa-

lomo, zegt in Spr. 11:2: Maar met de ootmoedigen is de wijsheid."

Ja, nog sterker waarschuwing gaat tot ons uit. Och, dat wij er toch goed op letten en er mee inkeren tot onszelf! De Heere Zelf, de alleen wijze God, waarschuwt ons zo nadrukkelijk: , Daarom ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk, want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen" (Jes. 29:12).

Gelukkig hij of zij, die door genade mag leren de gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus, die mag worden als een leergierig kindeke. O, mijn lezer, luister toch bij de aanvang of bij de voortgang naar de ernstige opwekking van Gods Woord: , Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs mag worden" (1 Cor. 3 : 18). Ja, zo moet het ons gaan. Wij moeten van wijs in eigen oog dwaas worden, ziende, dat wij de kennisse Gods, dat wij de ware wijsheid, bij onze val in de zonde verloren hebben in het Paradijs. Dat is de enige weg om weer waarlijk wijs te worden in en door Christus. Van nature behoren wij tot het geslacht der dwazen.

Er zijn in de grond maar twee soorten van mensen, nl. dwazen en wijzen. Dat leert de Heere Jezus Zelf ons in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. En nu moeten wij onze dwaasheid leren kénnen. Wij moeten er door de Geest des raads en der kennis aan ontdekt worden. Onze dwaasheid, die vooral hierin uitkomt, dat wij geluk en vrede verwachten van onze afgoden, de afgod van ons geld, de Mammon, de afgod van ons huis, de afgod van onze kennis, de afgod van wijn en sterke drank, de afgod van radio en televisie. Geen van die afgoden, en nog zovele andere, heeft nog ooit een mens gelukkig gemaakt. Ook niet, al dweept gij er mee, en gaat er geheel in op. De afgoden geven geen vréde. Dat blijkt wel hieruit, dat de mens telkens weer nieuwe moet hebben. De honger en dorst van ons arme hart kunnen door onze afgoden niet gestild en gelest worden.

Wat is het toch onafwijsbaar noodzakelijk onze dwaasheid te leren kennen, déze dwaasheid, dat wij onszelf bakken uitgehouwen hebben, gebroken bakken, die geen water houden. En dat, nadat wij in het Paradijs, in onze eerste voorouders, Adam en Eva, God, de Springader des levenden waters, verlaten hebben.

Zonder God in de wereld! < — is dat niet dwaas, de dwaasheid gekroond? , om zich nu neder te buigen voor allerlei afgoden, in het bijzonder de afgod van onze eigengerechtigheid en vroomheid, of ook wel, al ligt het ver uit elkander, de afgod van het socialisme of van het communisme, die immers beide tot een soort godsdienst gemaakt worden, die beiden zeggen, dat zij het mensdom, dat zij de mens gelukkig zullen maken, een heilstaat kunnen brengen. Dwazen, die wij zijn!

Maar, mijn lezer, wij mogen niet blijven staan bij anderen. Hoeveel dwaasheid wordt er ook onder óns niet gevonden! Dwaasheid is het zich met uitwendige godsdienstige vormen van gebed, van Bijbellezen, van kerkgang, tevreden te stellen. Dwaasheid is het niet meer te verlangen dan een steile orthodoxie, of een soepele midden-orthodoxie. Leerheiligheid of leervrijheid zullen ons niet redden. De dwaze maagden hadden ook lampen de lamp van een zuivere belijdenis en van een onberispelijke wandel. Zij hadden lampen. En zij meenden, dat dit genoeg was om de Bruidegom tegemoet te gaan. Doch die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen ólie met zich. En toen te middernacht het geroep geschiedde: , , Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit, Hem tegemoet!" —• toen gingen de lampen van de dwaze maagden bij het bereiden er van uit. En het baatte haar niet, dat zij in deze noodsituatie riepen tot de wijze maagden: , , Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit." De wijze maagden konden haar niet helpen.

Mijn lezer, onderzoek dus nauw, ja, zeer nauw, of gij wel waarlijk gereed zijt om in te gaan tot de bruiloft. Onderzoek biddend om het Woord van Gods Woord en Gods Geest, of gij wel een brandende lamp hebt, of gij wel olie hebt, de olie des Geestes. Hebt gij die olie niet, dan is uw lamp. als de Bruidegom komt, geen brandende, maar een uitgaande lamp. Met een uitgaande lamp, zonder de olie des Geestes, wordt niemand toegelaten tot de bruiloftszaal. Al klopt gij dan nog zo hard, roepende: , , Heere, Heere, doe ons open!" het zal u niet baten. De deur blijft gesloten. Het enige, het ontroerende, maar rechtvaardige antwoord van de Bruidegom is: „Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet."

Denk u eens even in, wat dat zal zijn, te laat, voor eeuwig te laat! Maar nu is het nog niet te laat. Nog is het bij God mogelijk u in de weg van wedergeboorte, van bekering en van geloof, van een dwaze een wijze te doen worden. Vraag nü, vraag véél, vraag dringend, om die genade. Zij het met Jakob te Pniël: , , Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent."

Door de wedergeboorte wordt een dwaze zondaar in beginsel een wijze, familie van de vijf wijze maagden. De olie des Geestes is in zijn hart uitgestort. Zo wordt het beeld Gods hersteld. Er komt een beginsel van de ware kennisse Gods, van God de Vader, van God de Zoon, van God de Heilige Geest.

Daardoor is het, dat zulk een leert bidden en zingen:

Doe mij Uw knecht weldadigheid, o Heer', Opdat ik leev', Uw woorden moog' bewaren, En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer', Mijn oog verlicht, de nevels op doe klaren; Dat mijne ziel de wond'ren zie en eer, Die in Uw Wet alom zich openbaren.

Een grote zegen is het als God de Heere, in het bijzonder Zijn Heilige Geest, onze Leermeester is, als de vreze des Heeren in ons gewerkt wordt, die is het beginsel der wijsheid. Deze wijsheid is beter dan robijnen (Spr. 8:11), beter dan de kostbaarste edelstenen en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken.

Niet allen, die de Heere vrezen, ontvangen de Geest der wijsheid en des verstands in dezefde mate. Er is verschil in maat en in trap. Er zijn, door diepe inleiding in de waarheid, van die wijze kinderen Gods. Ik heb er gekend onder de meer ontwikkelden, onder de geleerden zelfs, maar meer nog onder de eenvoudigen. Het is een lust, als zij er eens goed ingebracht worden, om naar ze te luisteren. Maar, ten slotte moeten wij ook van hén afgebracht worden. Dit gaat vaak door pijnlijke teleurstellingen. Ga dan met uw teleurstellingen tot Christus, Die nooit tegenvalt, maar altijd meevalt. Hij, de Heere Jezus Christus, dé Wijze bij uitnemendheid, de grote Profeet, Die de Geest heeft ontvangen niet met mate, Hij is de Opperste Wijsheid.

Wat is het groot die Wijze te ontmoeten, te leren kennen, in Hem te mogen geloven, aan Zijn voeten te zitten. Hij is gisteren en heden en tot in der eeuwigheid Dezelfde. Vol van liefde, vol van trouw. Hij vraagt tot uw beproeving, om het geloof op te wekken: „Wilt gij ook niet weggaan? " Hij laat de Zijnen antwoorden: „Heere, tot Wie zouden wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens."

Z.

S.v.D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1958

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

DE WIJZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1958

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's