Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het grote Licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het grote Licht

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien. Jesaja 9:1a.

Ja, dat is de toestand van ons mensen in de staat der zonde, dat wij in duisternis wandelen. Zo is het zonder wedergeboorte en bekering, zonder het geloof in de Heere Jezus Christus, van nature met ons gesteld. Er is veel duisternis van buiten door de gevolgen van de zonde, en dus door de oordelen Gods. Er is een nog vreselijker duisternis van binnen, door het van God gescheiden zijn, door de geestelijke dood, de dood door de misdaden en de zonden. De apostel Paulus schrijft er van aan de gemeente van Efeze: , En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, in welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar de overste van de macht der lucht, van de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid" (Efeze 2:1 en 2).

Ach, wat is het eertijds van het volk van God toch een verschrikkelijk eertijds! En dat te meer, als wij bedenken, dat de mens was geschapen naar het beeld Gods, in ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid. Toen waren zij kinderen des lichts. En nu kinderen der duisternis. In de weg der ontdekking leren wij daarover wenen met bittere tranen.

En welk een blijde boodschap is dan voor diep bedroefden het Evangelie van het grote Licht! Dat is het Evangelie van de Adventstijd. Zo wordt de Christus ons gepredikt en voorgesteld bij het naderen van het Kerstfeest. Wat kan die rijke, blijde tijding een mens verkwikken, die zondaar is geworden door het getuigen van de Heilige Geest! Mogen wij daar door Gods genade iets van kennen? Zal dat zo zijn, dan moet het bij ons komen tot dat zalige zien, waarvan Jesaja 9 : 1 ons spreekt: , Het., volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien."

Ja, tot dat zien met het oog des geloofs op de Heere Jezus Christus moet het bij ons komen, zal het wel zijn. Het is niet genoeg te wéten, dat het Licht er is. Zovelen, die dit weten, verzinken toch in de buitenste duisternis. Wij kunnen hóren van het grote Licht, zelfs met enig uiterlijk genoegen, en toch in de duisternis blijven wandelen. Mijn lezer, de grote vraag is: wat heeft dat horen van de blijde boodschap bij ons uitgewerkt? Waar hebben al die Adventsdagen en die Kerstfeesten, die wij róochten beleven, ons gebracht?

Niet genoeg is ook het zien van Hem, die het Licht is, met het lichamelijk oog. Het zou ons niets verder brengen (al menen wij het ook), de Heere Jezus in het vlees te zien rondwandelen op aarde. In Zebulon en Naphtali is Christus opgetreden. In Israël is de Zon des heils aan de kimme verschenen. En hoe weinigen hebben zich in dat Licht verblijd! Hoe velen hebben het Licht voor duisternis uitgekreten! Laten wij dus niet toegeven aan de dwaling van ons hart, dat wij wel zouden geloven, als wij le Heere Jezus, het grote Licht, eens konden zien en ontmoeten hier op aarde.

De stof van onze overdenking spreekt van een geestelijk zien, van een schouwen met de ogen der ziel. In al haar volheid immers is alleen op het ware zaad van Abraham, op het Sion Gods van toepassing de belofte: , , Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien." Zij zijn het, die op 's Heeren tijd worden bestraald door het Licht der wereld!

Wat moet er niet gebeuren, zal een die wandelt in duisternis dat liefelijke Licht met het geloofsoog zien! En toch! de Heere behoeft dat grote wonder maar één woord te kosten.

De Heilige Geest is het, Die de blinde zielsogen opent. Dan valt er in het licht van de Zonne der gerechtigheid. Maar juist die Zonne der gerechtigheid maakt alle ongerechtigheid openbaar, die van binnen huisvest. Zo is het immers ook, als het zonlicht in onze woning valt. Dan eerst wordt het stof ontdekt.

Het zien van het grote Licht veroorzaakt dus onrust. Het maakt ons bevreesd. Nu eerst zien wij, hoe het met ons staat. Wij bemerken, dat wij, als Jozua, bekleed zijn met vuile klederen. Het is overal onreinheid en bezoedeling. En o, dat is wat zich zo vuil te zien!

Vandaar dat wij dan trachten onze ogen te sluiten. Het zien van het grote Licht, en bij dat Licht van onze onreinheid, jaagt wel eens zoveel vrees aan, dat wij pogen het Licht te ontvluchten. Er moet heel wat gebeuren, zal een, die altijd in het donker heeft verkeerd, die zelf duisternis is, het licht gaan liefhebben boven de duisternis.

Daartoe laat de Heere ons door Zijn Geest iets zien van het vreselijke, het gevaarlijke, het zondige van het wandselen in de duisternis. Als wij dat gaan beseffen, dan hebben wij in de duisternis geen rust meer. Angstig zien wij rondom ons. Het is ons somtijds, alsof wij zijn in de nabijheid van de vorst der duisternis, alsof wij zijn machtige greep gevoelen. Die gedachte doet ons beven en sidderen. Voor ons zien we de hel, boven ons een toornend God, Die ons naar recht kan werpen in de buitenste duisternis. Met schrik bedenken wij: „o, als ik mi eens moest sterven, als de dood eens kwam als een dief in de nacht, dan zou het voor mij eerst recht nacht worden."

De duisternis is ons dan niet lief meer. Zij drukt en benauwt, zodat wij schreiend roepen om licht. Wij roepen om licht, maar tevens werken wij uit alle macht om tot het licht te komen. De ene zonde na de andere, het ene werk der duisternis voor en het andere na, willen wij bestrijden. In alles gaan wij zonde zien. Het leven wordt zo streng, zo wettisch mogelijk ingericht. Zo trachten wij de angstaanjagende duisternis te ontvluchten en te komen tot het licht, vrede voor onze ziel te verkrijgen.

Nu, strijd tegen de zonde is niet af te keuren. Werd de strijd er tegen maar meer aangebonden!

Maar wel moet veroordeeld worden en — wij zullen het later zelf doen •— veroordeeld moet worden: de wijze waarop en het doel waarmede wij strijden.

Het is veelszins een strijden in eigen kracht. Het is nog niet tot in het diepst onzer ziele doorgedrongen, dat wij de duisternis nooit zullen overwinnen. Strijd moet er zijn, doch op een andere wijze: Niet in eigen kracht, maar in de kracht

en de mogendheid des Heeren. „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest 'zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen."

En evenals de wijze van strijden zo menigmaal verkeerd is, zo ook het doel, waarmede gestreden wordt. Dat doel is het oprichten van onze eigen gerechtigheid. Als wij er bij het grote Licht iets van gezien hebben, dat onze klederen vuil zijn, dan willen wij ze zelf van ons doen, inplaats van het te laten doen, zoals Jozua. Liever dan de wisselklederen ontvangen als een genadegeschenk des Heeren, willen wij ze zelf weven.

Vooral aan het begin van de weg •— hoewel wij er ook later niet van gezuiverd zijn — zijn de strijders nog zo menigmaal sterk in zichzelf! Dan ook hebben wij de Christus nog zo weinig nodig, omdat de werkheiligheid zulk een grote drijfkracht is in onze ziel. Bij het grote Licht hebben wij iets van onze duisternis te zien gekregen, maar wij zijn er nog niet van doordrongen: „nodig heb ik dat grote Licht zelf; ik kan geen licht ontsteken. Hij, Hij alleen kan mijn Redder zijn."

Als wij door de ontdekkende werkzaamheid van de Heilige Geest al meer worden overtuigd van de onmisbaarheid van Jezus Christus, het grote Licht, o, wat kunnen wij dan naar Hem verlangen! Dan verstaan wij iets van het woord: „Met mijn ziel heb ik naar LI begeerd in de nacht." Wij hebben onszelf leren kennen als wandelaars in de duisternis, onmachtig om licht te ontsteken en nu roepen wij: „Het wordt hoe langer hoe donkerder; o, Zonne der gerechtigheid, bestraal mij!"

Als de Heere ons gebed verhoort, als Hij het licht in de duisternis doet opgaan, als door wolken en donkerheid heenboren de lichtstralen van de Zonne der gerechtigheid, wat is het dan een zalig zien! Vervuld wordt de belofte: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien."

Juist na de duisternis, na de vruchteloze pogingen om haar zelf te verdrijven, is het licht van de Zonne der gerechtigheid zo beminnelijk. Wat moet het niet zijn voor een, die lange tijd heeft doorgebracht in een donker kerkerhol, eindelijk weer in vrijheid gesteld te worden en voor het eerst het zonlicht weer te aanschouwen! O zeker, het verblindt hem, hij moet zijn ogen even sluiten, maar toch begroet hij die zon met hartelijke vreugde. Niet anders is het in geestelijk opzicht. Innige blijdschap doortintelt ziel en lichaam bij het zien van het grote Licht van de Zonne der gerechtigheid. Het is een zalig zien.

Geroepen tot Gods wonderbaar licht uit de duisternis van zonde en schuld, van blindheid en dwaling, van angst en vreze, angst en vreze, ziet gij nu, dat in de Heere Jezus is te vinden al uw heil, al uw zaligheid. Dat grote Licht, wat is het schoon; wat is het liefelijk, wat is het machtig! Het zien van het grote Licht, het staren op de Christus, brengt uw ziel tot aanbid-ding vanwege zoveel heerlijkheid. Het brengt haar tot blijde jubel vanwege zoveel zaligheid.

In het schijnsel van dat grote Licht, ziende op de Heere Jezus Christus, krijgt ge een geheel andere kijk op allerlei zaken en toestanden. Als onbevredigend ziet gij de wereld met haar begeerlijkheden, de aarde met haar schatten. Als Godtergend aanschouwt gij de zonde. Zeer begeerlijk komt u voor het kinderdeel der Godvrezenden. In het licht van de Zonne der gerechtigheid moogt ge ook uw kruis, de lasten des levens, wel eens anders beschouwen. Nu ziet ge er bij ogenblikken nuttigheid in en gevoelt: „ik word er voor veel door bewaard, het is nog wel eens een middel om mij tot God uit te drijven."

Maar waartoe zullen we meer opnoemen, waarop ge een andere, een betere kijk krijgt in het schijnsel van het grote Licht? - — Het volk, dat in duisternis wandelt, maar dat nu het grote Licht krijgt te zien, ontvangt in één woord in beginsel een geheel andere levens-en en wereldbeschouwing. „Het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden" (2 Cor. 5:18).

Zaligheid is het zien van het grote Licht. In die ogenblikken, waarin het uw deel is, geniet ge een voorsmaak van het hemelleven, want aldaar zal geen nacht zijn.

Kennen wij de duisternis van zonde en schuld, van blindheid en dwaling, van angst en vreze voor Gods heilig recht? O, vraag om er mee bekend gemaakt te worden, want anders wacht u een eeuwige nacht!

Zuchten wij over ons wandelen in duisternis? Zien wij geen licht? - — Vlucht tot de Heere Jezus Christus. Hij, Hij alleen, is het Licht der wereld. In de donkere dagen voor Kerstfeest wordt tot onze vertroosting gepredikt: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien."

Waren wij eertijds duisternis, maar zijn wij nu licht in de Heere? •— Wandelt als kinderen des lichts. Vliedt de duisternis. Zoekt het Licht. U wacht een toekomst van eeuwig licht. Is het zo gedurig donker door uw zonden, door aanvechting, door twijfel, door bezorgdheid, door murmurering over uw kruis? Smart u dat wel eens diep? Is 't dan niet heerlijk een Kerstfeest tegen te gaan, dat herinnert aan dit Evangelie: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien"?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 december 1958

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's

Het grote Licht

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 december 1958

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's