Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTUS ZIEN EN DAN STERVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTUS ZIEN EN DAN STERVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw

woord; want mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien.

Lukas 2 : 29 en 30.

De oude Simeon heeft in de tempel met Het Kindeke Jezus in de armen heel veel mogen zien. Hij zag, wat anderen, die met hem in de tempel waren, niet gezien hebben. Met het natuurlijk oog was er aan dit Kindeke dan ook niets te zien, waardoor het van andere kinderen te onderscheiden was.

Simeon echter had voor dit Kindeke een belofte. Hem was een Goddelijke openbaring gedaan door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zien zoude, eer hij de Christus des Heeren zou zien. Vandaar, dat hij met sterk verlangen uitzag naar, en verwachtende was de vertroosting Israëls. Bovendien kwam hij niet zo maar uit gewoonte, maar door de Geest in de tempel. Wat is het groot, als wij zo voorbereid op mogen gaan naar het huis des Heeren! Misschien hebt gij, mijn lezer, ook wel eens iets van zulk een kerkgang mogen hebben?

Toen Simeon dan in de tempel was door Gods voorzienig bestel, brachten Jozef en Maria het Kindeke Jezus in, om' naar de gewoonte der wet met Hem te doen, dat wil zeggen, om Hem aan de Heere voor te stellen. Met door de Geest verlichte ogen ziet deze oude, godvrezende man, die nog zo groen en fris is: „Dat is de aan de vaderen Beloofde, dat is de vertroosting Israëls." Dit Kindeke is de vervulling van al Gods beloften."

In dit lieve kind van God, van wie er geschreven staat: , En de Heilige Geest was op hem", werd vervuld deze belofte uit Jesaja's profetieën: , En men zal te dien dage zeggen: iet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijne zaligheid" (Jes. 25 : 9).

Ja, die verheuging, die blijdschap in Zijn zaligheid vervulde het hart van Simeon, toen hij het Kindeke Jezus in zijn armen nam, en dat niet alleen in zijn vleselijke armen, neen, het ging hier dieper, hij mocht 't Kindeke overnemen in de armen des harten, in de armen des geloofs. Zo staat die oude, godvrezende man in de tempel God te loven, zeggende: „Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uwe zaligheid gezien."

Wat er toen in het hart van Simeon is omgegaan, dat kunnen wij niet beschrijven, dat kon hij zelf ook niet weergeven, zoals het leefde in de diepte van zijn hart. En zo is het nog tot op onze tijd toe, en zo zal het op aarde wel altijd blijven. Onze tong is te kort, onze taal te arm, onze gedachten zijn te klein, om te omvatten en weer te geven, wat dat is het Kindeke

Jezus te ontvangen in de armen des harten, en ziende op Hem te mogen mijnen met het mijn van het oprechte geloof, gewerkt in ons hart door de Heilige Geest. Wie zal zeggen, wat het is voor de uitziende, wachtende Kerk, als het Kindeke

Jezus gelegd wordt in de armen des geloofs en als het in verwondering, in aanbidding, mag zijn, God lovende: „Uw zaligheid — mijn zaligheid; mijn Verlosser, mijn Zaligmaker, mijn Heere en mijn God"? — De Geest der genade en der gebeden lere ons maar vurig en gedurig daarom ootmoedig te smeken. De Heere Zelf wekt arme zondaren, verwachtende de vertroosting Israëls, aldus daartoe op:

Opent uwe mond; Eist van Mij vrijmoedig Op Mijn trouwverbond; Al wat u ontbreekt, Schenk Ik, zo gij 't smeekt, Mild en overvloedig.

„Mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien." Simeon mag zien, wat er in het Kindeke Jezus voor en aan zondaren wordt geschonken door de heilige en ontfermende God, Wiens ingewanden rommelen van barmhartigheid. O, daar is niets van ons bij. Het is alles uit Hem, door Hem en tot Hem. Het is alles vrucht van Zijn eeuwige zondaarsliefde. Het is alles uit de volheid van Zijn vrije, souvereine genade. Hoe mag Gods volk daarvan somtijds in diepe ootmoed zingen, tot lof en prijs van Gods naam: „Uwe zaligheid!" Dan is het:

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van [hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d'ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon [dragen, Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen; Wamt God is ons ten schild in 't strijdperk van [dit leven En onze Koning is van Isrels God gegeven.

„Uwe zaligheid gezien met mijn ogen" < — nu kon Simeon sterven.

„Nü laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord." Nu kon Simeon sterven, want al de beloften Gods aangaande de Messias in Gods Woord vervat, waren nu tot haar vervulling gekomen. Neen! de verwachtende Kerk, die biddend uitziet naar de vertroosting Israëls, komt niet bedrogen uit met de beloften Gods. Ze zijn in Christus waar en zeker, ja en amen. Dat te mogen beleven, dat was voor Simeon het hoogtepunt van zijn leven. Nu steeg zijn blijdschap ten top. Zo is het altijd voor Gods volk, als de Heere Zijn beloften waar komt te maken. Dan is het in het hart van Gods kinderen: „Bij deze dingen leeft men, en in dit alles is het leven van mijn geest." In zulke zalige tijden zien zij er niet tegen op heen te gaan. Wat kan er dan een gemakkelijkheid, een rust in de ziel zijn zelfs bij de gedachte aan de dood!

„Nü laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord." Zo is het niet alleen, omdat de meer algemene beloften Gods tot vervulling komen, waarin Simeon zich mag verblijden. Dat „nu" van Simeons lofzang ziet ook op de persoonlijke belofte, die hij van de Heere had ontvangen. Hij dacht hier aan de Goddelijke openbaring hem gedaan door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zien zou, eer hij de Christus des Heeren zou zien. En zie, dat is nü gebeurd. Deze grijze dienstknecht des Heeren heeft zijn tijd uitgediend. Gods raad is in zijn leven volbracht. Nu hij het Kindeke Jezus in zijn armen mag hebben, nu de Goddelijke

openbaring hem gedaan, is vervuld geworden, nu hij met het oog des geloofs de Christus des Heeren heeft gezien, nu kan hij sterven, en dat sterven is voor hem een gaan in vrede. Verzoend met God, dat is ook verzoend met de gedachte aan de dood. Hoeveel er ook in de loop der tijden veranderd moge zijn, dit is nog niet veranderd, maar zal altijd hetzelfde blijven. Alleen dan kunnen wij waarlijk met de gedachte'aan de dood verzoend zijn, als wij Christus hebben ontvangen in de armen des geloofs, als wij Hem gezien hebben met het oog der ziel, met het oog des geloofs.

O, wat is het een groot wonder, als dat ons te beurt mag vallen! Dat is het ene nodige. Dat is het, wat alleen onze ziel vervullen kan. De Heere heeft het Zelf tot Zijn dienstknecht Paulus gezegd, toen hij gekweld werd door de scherpe doorn in zijn vlees, door de engel des satans, die hem met vuisten sloeg, en toen hij de Heere herhaaldelijk bad en smeekte om wegneming van die scherpe doorn: „Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht." De genade in Christus, in het Kindeke in de kribbe geopenbaard, is ons alleen, is ons ook zeker genoeg in alle toestanden en omstandigheden van ons léven, maar ook om de dóód te ontmoeten en te doorworstelen.

Aangeraakt door de scepter van Gods genade, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dan is het vrede, al is de strijd des levens ook zwaar; dan is het vrede zelfs in het aangezicht van de laatste vijand, van de koning der verschrikking. En die vrede door het geloof is de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat.

O, wat zal Simeon het gemakkelijk gehad hebben, wat zal het hem goed geweest zijn, toen die diepe vrede, die echte vrede, zijn hart vervulde, en toen hij daarvan aldus in zieleblijdschap mocht zingen:

Nu laat Gij, Heer', Uw knecht, Naar 't woord, hem toegezegd, Thans henengaan in vrede; Nu hij Uw zaligheid, Zo lang door hem verbeid, Gezien heeft op zijn bede.

Heengaan in vrede, omdat het door genade mag zijn: „want mijne ogen hebben Uw zaligheid gezien" — dat is een rijke zegen, een onwaardeerbaar voorrecht. Er is alle reden om met jaloersheid op dezulken te zien, en de grote Hoorder des gebeds te vragen om de noodzakelijke voorbereiding, om de onmisbare voorwaarde, voor zulk een sterven, dat niet is een betaling voor de zonde, maar een afsterven van de zonde, en dus een heengaan in vrede, door de dood van de dood in de dood van Christus. Wij moeten allen eens sterven. Alleen .door Gods genade zullen wij ook waarlijk kunnen sterven. Zo is het, wij hebben het uitlokkende voorbeeld er van in de oude Simeon, Christus zien, en dan sterven. Dat beluisteren wij op ontroerende wijze in zijn woorden: „Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw Woord, want mijn ogen hebben Uwe zaligheid gezien."

Ook hierin wenste Simeon de dienstknecht des Heeren te zijn. Als de Heere hem riep, dan had hij er nu, ziende op Jezus, niets op tegen. Zijn wil was verslonden. En Gods wil was in zijn hart gelegd. Eenswillens gemaakt met zijn God door het zien op Christus, mag hij de dood zien, niet als een koning der verschrikking, maar als een bode des vredes, als een gaan in vrede, naar het woord des Heeren.

Hier op aarde is de strijdende Kerk, die zeker mag weten, wat vrede is, vrede door het bloed des kruises. Doch, dat is in het strijdperk van dit leven, maar bij tijden en ogenblikken. Hier blijven de doodsvijanden, de wereld en het eigen vlees, zonder ophouden Gods kinderen aanvallen en bestrijden. Wat kan het daaronder moeilijk en bang zijn! Hoe noodzakelijk is het met de christen uit de Catechismus te bidden en te smeken: , , W T il ons toch behoeden en sterken door de kracht van Uw Heilige Geest, opdat wij in deze geestelijke strijd niet onderliggen, maar altijd sterke weerstand bieden, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden." Aan de voet van de berg der verheerlijking zelfs wachtte Petrus, Johannes en Jacobus de strijd. En dat is de ervaring van elk van Gods kinderen.

Straks echter komt de dood voor degenen, die op Jezus Christus hebben leren zien, als een bode des vredes, als een doorgang tot het eeuwige leven. Dan gaat de begenadigde zondaar over uit de strijdende Kerk in de triumferende Kerk. Dan is het afgelopen met elke strijd, vooral met de strijd tegen duivel, wereld en zonde. Dan zullen zij genieten van een eeuwige vrede door en in de Vredevorst, van wie de Psalmist zingt:

Wat vijand tegen Hem zich kant', Mijn hand, Mijn onweerstaanb're hand, Zal hem bekleen met schaamt' en schand';

Maar eeuwig bloeit de gloriekroon Op 't hoofd van Davids grote Zoon.

O, wat moet dat niet zijn, niet meer te kunnen zondigen, geen last meer te hebben van de wereld met haar verleiding en ijdelheden, niet meer besprongen te worden door de vorst der duisternis en zijn aanvechtingen! Wat moet dat niet zijn in eeuwige gemeenschap en vrede te mogen leven met de enige en drieënige God. Vader, Zoon en Heilige Geest! Wat moet dat niet zijn met de ganse triumferende Kerk eeuwig te mogen zingen van Gods goedertierenheên! Te mogen behoren tot hen, die uit de grote verdrukking komen, bekleed met lange, witte klederen, wit gewassen in het bloed des Lams, met de palmtak der overwinning in de hand, dat is het heerlijkste, wat een mens te beurt kan vallen. „Hetgeen geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en in het hart eens mensen niet is opgeklommen, heeft God bereid voor die Hem liefhebben." Daarop was, toen hij Christus in de armen des geloofs mocht hebben en met het oog des geloofs mocht zien, de verwachting, de hoop van Simeon gericht. Daarnaar ging het verlangen zijner ziel uit.

En hoe is het met ons gesteld? Zalig zijn zij, die het heimwee kennen, want zij komen zeker thuis. De Heere Jezus, Die dat heimwee door Zijn Geest in hen opwekt, heeft beloofd: „Ik zal ze allen tot Mij trekken."

Maar, wee onzer, als wij onze ogen altijd maar richten op de dingen, die beneden zijn, en als er geen begeerte is om Christus te zien! Als dan de dood komt, dan zal het wat zijn te moeten sterven en niet te kunnen sterven; en dan zo, zonder Christus gezien te hebben, onverzoend, met schuld beladen, voor Gods rechterstoel te moeten verschijnen! „Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? "

Mijn lezer, haast u, spoed u om uws levens wil. Nog leven wij in het jaar van het welbehagen des Heeren. Nog is hec de dag der zaligheid.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

CHRISTUS ZIEN EN DAN STERVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's