Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IS ONTDEKKING EEN VRUCHT UIT DE WEDERGEBOORTE?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS ONTDEKKING EEN VRUCHT UIT DE WEDERGEBOORTE?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs was ik op een vergadering van een gedeelte onzer jeugd, toen mijn mening gevraagd werd over een probleem, dat op dezelfde vergadering dezer jeugd al eens besproken was. Het ging over het ontstaan der menselijke ziel en dan nader bepaald over de vraag wanneer in de ongeboren vrucht dat zieleleven begint. Ik heb mijn onwetendheid moeten belijden. Is er de eerste twee maanden al sprake van een ziel? Komt de menselijke ziel in de vrucht in de derde, vierde of vijfde maanc Ik weet het niet en ik geloof dat vei anderen ook niet zoveel zeker weten. Ov< één ding zijn we het onder ons goed een dacht ik, n.1. over iets dat wij allen vei werpen. Dat is het prae-ëxistentianisme t in onze eigen taal gezegd: het voor-b< staan van de mens. Sommige Grieken e Philo met andere joden hebben dat gt leerd door te stellen dat de ziel des mei sen eeuwig is. In Origenes hebben we ee

christen, die deze leer aanhing. De zielen leefden lang voor de schepping in de hemel en hebben zich daar van God afgekeerd en zijn toen veroordeeld om in lichamen opgesloten te worden.

Bij ons is echter voor deze leer van het eeuwig voorbestaan der zielen geen plaats. Wij kennen, wel een voort-bestaan doch geen voor-bestaan. Maar hoe ontstaan de zielen dan wel? Om dat uit te leggen gebruikten we vanouds twee vreemde woorden: traducianisme en creatianisme. De Gereformeerde en de R.K.-theologen voelen het meeste voor het laatste, de Lutherse theologen voor het eerste. Volgens prof. Bavinck lossen geen van beide oplossingen de moeilijkheden op. Wij gaan er ons dit keer niet verder in verdiepen, welke moeilijkheden dan blijven, want het was maar een aanloop.

Hetzelfde probleem komen we tegen in de aanvang van het geestelijk leven van de mens in enger zin. Wanneer begint de uitverkorene te leven?

Iemand legde ons deze vraag voor. Misschien is hij wel net zo onoplosbaar. Maar kort geleden las ik, dat het opgeven van een partij schaak nog nooit tot de overwinning heeft geleid. Zo zal het ook wel wezen met moeilijke vragen. En daarom geven we het niet zo direct op om een antwoord te zoeken.

De zeer geachte schrijver begint met te klagen over de onenigheid, die overal is, ook onder ons, gereformeerden en dan zelfs tot in de bevindelijke groepen. Laat hij zich hier niet over verwonderen. Van iedereen geldt: wij kennen ten dele. En zodoende komt het meer dan eens voor, dat iemand het zelfs niet eens is met zichzelf. De ene dag neigt deze tot de ene kant en de andere dag helt hij over naar de andere richting.

Hiermee wil ik niet zeggen, dat het er niet zo op aankomt welk antwoord wij op bepaalde vragen geven. Ik wil er wel mee zeggen, dat onze antwoorden altijd maar een benadering kunnen zijn van het antwoord. Wij moeten daar steeds ernstig rekening mee houden.

En nu de vraag. Onze briefschrijver begint met een punt waar we het gelukkig wel over eens zijn: „Om getroost te leven en getroost en zalig te sterven moeten wij het eigendom van Christus zijn". Dat is al een mooi ding om over eens te zijn. Men kan dit ook andere namen geven zegt onze lezer. We moeten van dood levend gemaakt worden en het leven is in Christus. Wij moeten Christus ingelijfd worden. Wij moeten wedergeboren worden. De vraag is echter: hoe voltrekt zich dat in de praktijk? Wat is dat nu?

En dan formuleert onze correspondent de eerste vraag zo: , , Is ontdekking een vrucht uit de wedergeboorte, uit het in Christus zijn? Of zijn de ontdekkende werkingen voorbereidingen in de nog dode zondaar tot de wedergeboorte? "

Eerst nu maar eens iets over de mogelijkheid en werkelijkheid van voorbereidende genade.

Deze vraag bedoelt een antwoord te vinden op het probleem in hoeverre er sprake kan zijn van werkingen in of aan de mens, waardoor de eigenlijke wedergeboorte, de principiële verandering der harten wordt voorbereid. Gelijk bekend is waren de Pelagianen en Remonstranten en in het algemeen allen, die in de leer der verlossing het synergisme huldigen, grote voorstanders van de „voorbereidende genade".

Bedoeld is hiermee, dat de mens zichzelf voorbereidt. Heel de wedergeboorte staat of valt bij hen met deze voorbereiding. De mens kan dit. Hij heeft immers nog enige zedelijke krachten, zo leren bovengenoemden. Deze zedelijke krachten van zijn gevallen natuur moet de mens goed gebruiken om zo voor de wederbarende genade Gods de weg te banen. Dit is van wezenlijk belang, want als de zondaar dat niet doet, vindt de wederbarende genade Gods geen weg, waarlangs zij tot de zondaar komen kan. Dit synergistische denken van velen, die niet altijd Pelagianen of Remonstranten willen heten laat de beslissing of iemand zalig zal worden door de mens nemen. De zondaar heeft het in zijn macht om Gods wederbarende genade de weg te versperren door zich daartegen hardnekkig te verzetten. Hij kan het de Heilige Geest onmogelijk maken om hem te vernieuwen en te bekeren. Wat zijn dat voor voorbereidingen?

De halve Pelagianen stelden dat wij, zondaren zo langzaam uit de natuur opklimmen tot de genade en dat dus als voorbereidselen ter ontvanging van Gods genade voorafgaat een bekering van zijn zondige weg, welke verlaten wordt en waarvan men afstand doet. Verder een droefheid der ziel daarover dat wij God door onze zonden vertoornd hebben en een begeerte naar Gods genade, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zoeken en kloppen, opdat er gevonden en opengedaan mag worden en een oprechte, hoewel niet volmaakte liefde tot God en Zijn dienst. God nu wordt door deze goede dingen bewogen om Zijn genade om Christus wil te schenken. Zo leerden zij.

Op de Haagse conferentie moeten de Remonstranten als volgt gesproken hebben: , , Daar is enig werk der mensen, dat zijn levendigmaking voorafgaat, te weten: zijn dodelijke staat te erkennen en die te beklagen, te willen en te zoeken, dat hij daarvan verlost mag worden; te hongeren en te dorsten en te zoeken naar het leven, welke zaken en zo nog al meer Christus eist van degenen die Hij levendig maken wil."

De mens bereidt dus zichzelf voor en daartoe heeft hij ook de kracht. Deze voorstellingen zijn door de Gereformeerden altijd met de grootste beslistheid zonenig voorbehoud afgewezen. Zij stelden dat er bij de zondaar geen sprake is van zedelijke krachten, die hem tot voorbereiding van de wedergeboorte en bekering in staat stellen. Ik behoef hier de Gereformeerde leer aangaande de mens niet uitvoerig te verhalen. De mens is geheel dood. De gezindheid van h et vlees is vijandschap tegen God. Daarom is er geen voorbereidende genade in die zin dat de mens door boete en berouw en aanvankelijk geloof zich het eeuwige leven waardig zou maken.

Voorbereidende genade als een werk van de mens is een schrikbeeld voor elk goed Gereformeerde. Dus als er een beetje verlangen is naar genade en een beetje vrees voor de eeuwigheid moeten we spreken van wedergeboorte?

Ja, dat wilden de meesten toch ook niet. Daarom is de vraag meermalen gesteld, of het, met volkomen handhaving van deze Gereformeerde belijdenis, toch niet mogelijk is om van voorbereidende genade te spreken als van werkingen van de Heilige Geest, die aan de wedergeboorte voorafgaan'en waardoor de Geest zelf, zonder medewerking van de zondaar, zich een weg baant tot de eerste verandering das harten. De Engelse theoloog Amesius heeft in zijn tijd een geschrift in druk doen verschijnen „Over de voorbereiding van de zondaar tot zijn bekering". Hij stelde daarin dat er inderdaad enige voorbereidingen zijn: „Vooreerst enige verbreking van de aangeboren hardnekkigheid en dus enige buigzaamheid daardoor in de wil. Ten tweede een zeer ernstige overdenking van Gods wet.Ten derde een overdenking van zijn zonden waardoor men God vertoornd heeft. Ten vierde een wettische vrees voor de straf en angsten der hel, vergezeld gaande met een wanhoop aan alles, wat men in zichzelf heeft".

De Engelse Godgeleerden op de Synode van Dordrecht hebben hun gevoelen op de Dordtse Synode als volgt uitgedrukt: „Daar zijn enige inwendige werkingen die de bekering of wedergeboorte voorafgaan, die door de kracht des Woords en des Geestes verwekt worden in de harten dergenen die nog niet wedergeboren zijn, als daar zijn: de kennis van de wil Gods, het gevoel der zonden, de vrees voor de straf, te denken over de verlossing en enige hoop van vergiffenis".

We zullen allemaal toestemmen dat er zulke mensen zijn. Het komt mij voor, dat men bij hen niet moet spreken van wedergeboorte. Daar kunnen werkingen in de mens zijn, gedachten, gevoelens, verlangens met betrekking tot geestelijke zaken, waarvan we niet zeggen, dat het niet uit God is, maar ook niet zeggen, dat zij vruchten der wedergeboorte zijn.

Hier zitten we weer met de vraag naar het begin van het leven. Wat is daar nu een kenmerk van? Sommigen immers willen de genoemde dingen niet aanmerken ais voorbereidingen tot de genade, doch als vruchten. Welk bezwaar is hier tegen? Dat de genoemde zaken ook wel voorkomen in mensen, die later afvallen. Men heeft daarom de zaak wel zo gesteld, dat dezelfde toestanden, gestalten, gevoelens enz. als zij in de niet-uitverkorenen voorkomen van andere aard zijn dan wanneer zij in de uitverkorenen gevonden worden. H. Witsius wil hier spreken van vruchten en gewrochten der eerste wedergeboorte, nochtans voorbereidingen tot verder en volmaakter werkingen van de edelmoedigmakende Geest. Dezelfde dingen zijn in de verworpenen geen vruchten van

de wedergeboorte. Ze zijn dus in elk geval ondienstig om er uit te besluiten, dat iemand wedergeboren is. Het kan nog alle kanten uit. Dezelfde dingen komen voor in uitverkorenen en anderen. , , Maar het is noodzakelijk", zegt Witsius, , , dat zij op een andere wijze zijn in de uitverkorenen en op een andere wijze in de verworpelingen". Zo meen ik te mogen zeggen, dat door zeer velen wordt toegegeven, dat er vóór de eigenlijke wedergeboorte voorafgaande dingen zijn ook in de uitverkoren zondaar. Dit geldt bijzonder van de ontdekking in haar eerste aanvang. Want wij moeten niet vergeten, dat ook de ontdekking meegaat tot de laatste snik. Maar alles heeft een begin. En zoals Calvijn spreekt van een deel der bekering, dat aan het geloof voorafgaat, zo gaat ook het begin der ontdekking aan de wedergeboorte en het geloof in Chistus vooraf. Daarvan zegt Comrie dat er , , niets klaarder is dan dat de Geest eerst de wet gebruikt om de zondaar te doden".

Hier is alles in begrepen en dat lijkt mij de beste wijze 0111 zich de zaak voor te stellen. Het is de Heilige Geest, die de wet gebruikt en het is niet de mens, die zich voorbereidt. Maar de Geest gebruikt de wet niet om tot leven te verwekken, doch om te doden. Op welke wijze doodt de Geest door de Wet? , , Door derzelver eis en vloek in de consciëntie te doen indringen, om de zondaar te benauwen, te verschrikken en te doen wanhopen om ooit door iets in zichzelf tot de genade te komen voor en aleer Hij het evangelie gebruikt om Hem levend te maken."

Comrie maakt het verschil tussen ontdekkende en levenwekkende werkingen des Geestes voorts hiermee zo duidelijk, dat hoewel de Geest van God geen bovennatuurlijk leven instort als Hij door de wet op de zielen inwerkt, Hij nochtans zo krachtig op onze zielen werkt door het Woord, dat wij dat enigszins met betrekking tot onszelf verstaan, daarbij bepaald worden en de uitwerking daarvan gevoelen, tot veroorzaking van die aandoeningen en uitwerkingen, die wij in ons gevoelen. Daar gaan dus werkingen des Geestes met het Woord gepaard. Zij worden genoemd: algemene werkingen des Geestes. Deze werkingen zijn niet levendmakende, geloofinstortende en wederbarende, maar alleen werkingen van de Geest Gods en niet van de Geest van Christus.

Deze algemene werkingen kunnen betrekking hebben op de wet, maar ook op het evangelie. Werkt de Heilige Geest met de wet Gods, dan wordt Hij genoemd de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze (Rom. 8 : 15).

Deze Geest bedoelt (en werkt) een aandringen van de wet Gods met al haar vervloekingen, en schrik, vrees en benauwdheid te veroorzaken. Vandaar de naam. Comrie zegt dan verder: , , of zo de Geest het Woord van het Evangelie door algemene werking tot ons brengt dan worden we enige blijdschap en verlichting en smaak van de hemelse gaven deelachtig, die schielijk verdwijnen. Zonder dit onderscheid zijn er onnoemelijke plaatsen van Gods woord, die wij nimmer kunnen verstaan".

Men moet voorts niet denken, dat deze voorafgaande dingen van geringe betekenis zijn. Deze werkingen des Geestes kunnen grote schrik en angst in de zondaar te weeg brengen, als hij ziet, dat hij onder Gods toorn en vloek ligt en eeuwig verloren zal gaan, als hij zo komt te sterven. Zij zijn echter geen waarborg voor de zaligheid. Men mag ze niet beschouwen als vruchten der wedergeboorte. Comrie legt daar grote nadruk op: , , Want zij zijn in zichzelf in genen dele zaligmakend, noch hebben enige de minste oorzakelijke invloed om ons bij God te veraangenamen, noch om uit hun eigen natuur geschikte voorwerpen voor de genade te maken; evenmin als de wening der ogen en de knersing der tanden in de hel die hebben."

Ik meen te mogen antwoorden op de vraag of ontdekking een vrucht der wedergeboorte is, dat er veel ontdekking kan zijn en ook wel moet zijn, die aan de wedergeboorte vooraf gaat en ook wel ontdekking, waar de wedergeboorte niet op volgt. Het is mijn voornemen hier nog eens op terug te komen, dus nu besluit ik met een wijze raad van Comrie.

, , Hoewel (deze ontdekkende werkingen) in en uit hun eigen natuur niet zaligmakend zijn, nochtans is het Gods gemene weg om altoos de wet op de conscië daarvoor bij zichzelf rampzalig te make spreekt men het Woord Gods en de b vinding van alle eeuwen tegen en maa zichzelf ten enenmale bespottelijk en ve achtelijk en geeft een duidelijk bewijs, d men nooit zijn ellende door de wet hee leren kennen. Dewijl derhalve deze di zo is het te vrezen dat zij, die zich daa tegen God te strijden, dewijl dezelve we voorbereidingen daartoe te doen doorgas bekering voorafgaan; en dat God weet i( geenszins zaligmakend zijn, noch de mi tie van ouderen eerst te gebruiken, om h< en zo men dat niet wil toestaan, d; gen gewoonlijk voorgaan in een mate 1 trap, die God daar eens groter met < allerontzaglijkste beroeringen, dan ee met meer bedaardheid in dezelve gee tegen kanten, zullen bevonden word' kingen van de Geest en het Woord zij Het is derhalve het beste, mijn geliefde de dingen te laten overzomeren en ove winteren; onze leer niet te verzaken, c ze terstond voor zaligmakende dingen noch ook om ze te bestrijden, dewijl gewoonlijk, maat en trap daargelaten, goeds daaruit te voorschijn te brenge ofschoon ze op zichzelf aangemerJ ste invloed tot de levendmaking hebber

Dus de beginnende ontdekking ge vrucht der wedergeboorte, maar mogel voorafgaande.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

IS ONTDEKKING EEN VRUCHT UIT DE WEDERGEBOORTE?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's