Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

POENITENTIA EN RESIPISCENTIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POENITENTIA EN RESIPISCENTIA

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag luidde dus zo: „Is ontdekking een vrucht uit de wedergeboorte, uit het in Christus zijn, of zijn het voorbereidingen in de nog dode zondaar tot de wedergeboorte? "

Hierop hebben we in het nummer van 11 april j.1. geantwoord, dat de beginnende ontdekking geen vrucht is der wedergeboorte, maar mogelijk daaraan voorafgaande. Ik heb het woordje „mogelijk" ingevoegd, omdat het voorkomt, dat iemand in zondenood geraakt zonder tot een nieuwe geboorte te komen. Het kan weer overgaan. Op het aanwezig zijn van schrik en angst in de zondaar en inzicht en gevoel van eigen zonde en verlangen naar verlossing kan men dus niet zijn zaligheid bouwen. Men mag ze niet beschouwen als vruchten der wedergeboorte. De inzender van onze vraag stelt duidelijk gelijk aan elkaar: de wedergeboorte en het ingelijfd zijn in Christus. Dit laatste heeft plaats door het geloof. Wij kunnen ons daar heel goed mee verenigen. Het is een feit, dat het moeilijk valt om precies te zeggen, wat de wedergeboorte eigenlijk is. Maar aangezien de Heere Jezus heeft gezegd, dat niemand zalig kan worden of in het Koninkrijk Gods ingaan, die niet is wedergeboren, komt het er voor elk zeer bijzon-

der op aan, dat wij wedergeboren zijn en dat ook weten. Zolang iemand niet weet of hij een nieuw leven deelachtig is, en hij gelooft de Heere Jezus, moet hij het wel zeer moeilijk hebben. Jezus zegt, dat we verloren onder de toorn Gods liggen, tenzij we zijn wedergeboren. En aangezien we alleen door het geloof in Christus van de toorn Gods verlost kunnen worden, moet er een nauw verband bestaan tussen wedergeboorte en geloof in Christus.

In Johannes 3 : 3 lezen we: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: enzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien".

En in Johannes 3:16: Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve"; en in Johannes 3 : 36: maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem".

De wedergeboorte wordt dan ook wel omschreven als een krachtdadig geroepen worden tot het heil in Christus en het aannemen daarvan. Men kan, schrijft prof. H. Bavinck, de wedergeboorte in drieëlei zin opvatten. Ten eerste kan men ze stellen na het geloof en er de verandering mee aanduiden, die intreedt, tengevolge van het gelovig aannemen van het Evangelie. Deze verandering bestaat hierin, dat het bewustzijn van alle gevoel van schuld en vrees bevrijd wordt en vervuld met troost, vrede en vreugde. Ze valt dan samen met de bekering, die in onze catechismus ook genoemd wordt een hartelijke vreugde in God door Christus.

Bij Luther en in de Lutherse belijdenisgeschriften wordt het woord wedergeboorte in deze zin soms gebruikt en ook wel een enkele maal bij de Gereformeerden. Zo gebruiken wij het niet.

Vervolgens kan men het woord wedergeboorte nemen in ruimere en engere zin. In de ruimere zin gebruikte men het woord gewoonlijk in het begin der Reformatie. Wedergeboorte omvatte dan de ganse vernieuwing van de mens gelijk die uit en door het geloof tot stand kwam en viel met de bekering samen.

In artikel 24 van de Conf. Belgica wordt er op deze wijze van gesproken. De aanhef van dit artikel luidt: „Wij geloven, dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor des Woords Gods en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde".

Dit is, wat wij gewoonlijk onder bekering verstaan. Echter met dit verschil, dat de ouden voor de bekering twee woorden gebruikten nl. poenitentia en resipiscentia. De laatste hoort in het stuk der heiligmaking en is dus de bekering hierboven bedoeld. De resipiscentia is dan ook de bekering, die wordt beschreven in zondag 33. Het is een verlaten van de zonde en een leven in nieuwe gehoorzaamheid. Het is een genade Gods, die aan de uitverkorenen wordt geschonken, waardoor zij het leven der zonde afleggen en zich benaarstigen om gerechtigheid te doen. Zo omvat de resipiscentia twee stukken n.1. de doding van de oude mens en de levendmaking van de nieuwe mens. Deze liggen door elkaar gestrengeld. Zo zijn ook geloof en bekering in bovengenoemde zin met elkaar verbonden, maar het geloof is niet hetzelfde als bekering en ook niet een stuk daarvan. Het geloof is allereerst een betrekking van de mens op Christus, het is een omhelzen van Christus. De bekering als resipiscentia is een op het geloof in Christus berustende betrekking van de mens tot God en tot de wil Gods. Deze bekering kan alleen daar aanwezig zijn, waar het geloof reeds voorhanden is. >

Maar dan is er ook nog de bekering als poenitentia, als boete en berouw, als mishagen aan onszelf. Nu we hier toch over bezig zijn is het wellicht leerzaam om hier nog iets meer over te zeggen. In de oude kerk werd reeds onderscheid gemaakt tussen de poenitentia van de catechumenen, dus van hen die op weg waren naar het geloof, de gelovigen en de gevallenen. De bange zielservaring welke Luther doorgemaakt had en welke de meeste van Gods kinderen, meen ik, in meerdere of mindere mate doormaken, deed hem bij het woord bekering of boete of poenitentia vooral denken aan de schrik der conscientie en de vrees voor het oordeel, welke door de wet wordt gewerkt en aan het geloof voorafgaat. Maar hij zag zelf in en sprak het ook meermalen uit, dat dit berouw, hetwelk ook in zulken vallen kan, die nooit tot de volle bekering kwamen, niet het hartelijke leedwezen was, hetwelk uit het geloof voort komt en heel het leven voortduren moest.

Dientengevolge werd inzonderheid door de Gereformeerden tussen poenitentia en resipiscentia, tussen berouw en bekering onderscheid gemaakt, niet alleen in graad maar in beginsel en wezen. De poenitentia valt dan vóór het geloof, gaat er aan vooraf. Calvijn spreekt in dit verband van de beginnende vrees. Hij rekent deze tot de middelen, of wegen waarlangs Christus tot zich trekt of tot de oefening der Godzaligheid voorbereidt. In Institutio III, 3 en 4 zet Calvijn omstandig deze voorafgaande bekering of boetvaardigheid uiteen. Hij onderscheidt daar tussen een boetvaardigheid der wet en een evangelische bekering. De eerste is in Kaïn, Saul en Judas, de tweede in de 3000 op de Pinksterdag. Het onderscheid is, dat bij de eersten geen hoop op genade bestaat en bij de tweede juist wel. De structuur van deze voorafgaande bekering is te vinden bij Hiskia en David en Ninevé. Ik geef nu Calvijn het woord om ons dat uit te leggen: Hij stelt het voor als de mening van anderen en geeft ten volle toe, dat dit alles waarachtig is, maar wil zelf van de volle bekering alleen spreken als een bekering, die uit het geloof voortkomt, wat wij hier boven resipiscentia noemen. Dat is wat anders als de evangelische boetvaardigheid, waarvan Calvijn schrijft: , , De evangelische boetvaardigheid zien wij in al degenen die door de prikkel der zonde bij zichzelf gewond en door het vertrouwen op Gods gerechtigheid opgericht en verkwikt zijnde, tot de Heere bekeerd zijn geworden. Hiskia werd verschrikt toen hij de boodschap des doods ontving: maar hij heeft met tranen gebeden en op Gods goedheid ziende, vertrouwen hervat en genomen. Die van Ninevé werden ontroerd door de schrikkelijke verkondiging van hun ondergang, maar zij hebben met zak en as bekleed zijnde, gebeden, hopende dat de Heere tot hen gekeerd en van de grimmigheid zijns toorns afgekeerd zou mogen worden.

David heeft beleden dat hij in het tellen des volks al te zeer had gezondigd: doch hij heeft daarbij gezegd: Heere neem de ongerechtigheid van uw dienstknecht weg. Hij heeft zijn zonde van overspel op het bestraffen van Nathan bekend en zichzelf voor de Heere neergelegd, maar hij heeft meteen vergeving verwacht.

Zodanig was ook de boetvaardigheid dergenen welke op het prediken van Petrus verslagen van hart werden; maar op Gods goedheid vertrouwende zeiden zij daarbij: „wat zullen wij doen, mannenbroeders? " Zodanig was ook de boetvaardigheid van Petrus zelf, dewelke wel bitterlijk weende, maar nochtans niet afliet te hopen".

Het moge hieruit wel duidelijk zijn dat Calvijn spreekt over een boetvaardigheid, die aan het geloof of de wedergeboorte voorafgaat. Deze bestaat in een overtuiging van en verslagenheid over de zonde. Ergens noemt Calvijn dit een begin van de bekering. Het is in zijn verklaring van Handelingen. 20 : 21. Ook zegt hij, dat God Christus alleen openbaart aan zulke verslagenen.

De vorige keer hebben we uit de verklaring van Zondag 7 door Comrie aangehaald, hoe deze de beginnende overtuiging, de poenitentia of de boetvaardigheid der beginnelingen niet afleidt uit de wedergeboorte of uit de inplanting in Christus, maar ze daaraan doet voorafgaan. Comrie zegt er ook nog dit van: „Het is jammer dat men daar zo op staat om hemel en aarde te bewegen in enige dingen, die gans niet tot de zaligmakende bekering behoren, noch gemeenschap daarmee hebben, voor zaligmakende werkingen te willen doen doorgaan".

Maar waartoe dienen nu deze voorafgaande werkingen? Om de zondaar gestaltelijk dood voor God en Christus te doen invallen en te doen erkennen, dat het geheel verloren zou zijn als zij een zucht tot hun zaligheid moeten inbrengen.

Comrie schrijft: „Ofschoon al de genoemde dingen, die de levendmaking in de volwassenen voorafgaan, in hun eigen natuur niet zaligmakend zijn, maar dikwerf overgaan en verdwijnen, ja geheel uitgeblust worden door de vijandschap van de wederspannige en vijandige wil en dat zij gevonden worden bij sommige verworpelingen, zowel als bij vele uitverkorenen, die tot jaren van onderscheid komen, nochtans geloven we heiliglijk dat gelijk God een bijzondere besturing en be-

•doeling heeft in Zijn gehele voorzienigheid omtrent de uitverkorenen, zowel vóór als na de bekering, Hij hen ook met een oogmerk onder deze tucht van de vurige Wet stelt, om hen daarvoor te doen vallen en om in hen ten onder te brengen al de hoogten van eigen werk, die zich tegen de vrije genade verheffen en om Zijn weg voor Christus en de vrije genade te banen, zodat de Heiland, als Hij hen levend maakt, hen gestaltelijk dood bij henzelf vindt. De dingen die hen gewin waren schade en drek achtende en onder een gevoelen, dat zij zo geheel dood zijn, dat als de zaligheid om een zucht of om zoveel als wat nagelschrapsel moest verkregen worden, zij dan eeuwig zouden moeten verloren gaan."

Dus dat gaat aan de wedergeboorte vooraf en aan de levendmaking in Christus. Dezelfde gedachten kan men ook bij W. a Brakel vinden. Hij schrijft: „Anderen worden overtuigd en ontvangen algemene werkingen des Heiligen Geestes. Algemene noem ik ze, omdat beiden uitverkorenen en onbekeerlijken, die deelachtig worden. Deze zijn gemeenlijk overtuigingen van zijn ellendige staat, bevatting en indruk van zaligheid en verdoemenis, schrik voor de toorn Gods, kennis van de Heere Jezus en de verborgenheden des geloofs, hoogachting van de staat der kinderen Gods, een wens om mede een van die te zijn, opzetten om zich te bekeren, bidden, lezen van Gods Woord, historisch geloof, zich voegen bij de Godzaligen, de grove besmetting der wereld te ontvlieden, en dergelijke.

Deze zaken worden, èn uitverkorenen èn onbekeerlijken, beide wel deelachtig, hoewel het gelooflijk is, dat de uitverkorenen, die deze bewegingen voorbereidingen zijn tot de wedergeboorte, die zaken wel in meerdere trap ontvangen. Doch ook dan zijn ze dood en zijn niet nader aan het leven, alsof ze die bewegingen niet hadden. Die voorbereidingen zijn geen beginselen van het leven. En ook: zij komen niet voort uit de mens zelf, maar zij zijn werkingen Gods in de mens".

Ik stel mij voor, dat onze briefschrijver over het antwoord op zijn vraag tevreden kan zijn. Ik bedoel, dat het duidelijk genoeg is. Zelfs past het antwoord wel op de tweede vorm, die hij aan zijn vraag geeft: „Zijn overtuigingen van zonde — ellende — Godsgemis — droefheid — hongeren en dorsten vruchten uit de wedergeboorte of uit de vereniging met Christus, dus zaligmakende werkingen van de Heilige Geest of zijn het algemene werkingen des Geestes, die zowel in de verworpenen als in de nog dode verkoren zondaren worden aangetroffen? "

Het lijkt mij het veiligst om dit nog te rekenen tot de < — laten we hopen - — evangelische boetvaardigheid. Het gaat aan het leven uit het geloof vooraf, maar in de uitverkorenen zijn ze tenslotte toch zaligmakend, want ze bedoelen te leren en te leiden tot Christus. Het gaat alleen langs een omweg, gelijk Israël langs omwegen naar Kanaan geleid werd (Exodus 13 : 17).

De Heere brengt eerst in de dood en daarna in het leven. Hij brengt eerst in de eerste Adam en dan in de tweede.

Wat is de vrucht van deze voorafgaande bewerkingen? Dat God, hoe lang of kort zij duren en hoe groot of klein de trappen dezer beroeringen mogen zijn, evenwel een ieder Zijner uitverkorenen zo in de dood doet vallen, dat zij door werkzaamheden van hun zijde niet tot de genade kunnen opklimmen, maar alzo gestaltelijk dood worden in en bij zichzelf, en blijven langer of korter, totdat de vrijmachge God door Zijn wederbarende kracht hen levendmaakt en door de werking Zijns Heiligen Geestes Zijn Zoon in hun zielen openbaart, zoals Hij hun van God geworden is tot wijsheid, rechtvaardigmamaking en volkomen verlossing."

Hoe loopt het nu af met de mannen en vrouwen die onder de bewerking des Geestes komen? Comrie zegt er dit van: „Velen komen in de kuil van hun ellende. Bij enigen gaan de indrukken over, maar bij velen is het zo gelegen, dat zij met hun gestalten en werkzaamheden daaruit klauteren en zijn en blijven dieven en moordenaars, die over de muur klimmen en niets hebben, waarop zij hun zaligheid bouwen, dan alleen enige werkzaamheden van hun zijde."

Dat is deze vraag. Maar nu een tweede: of n.1. het toevluchtnemend geloof ook nog vóór de wedergeboorte ligt. Dat is een vraag, waar ik tegen op zie.

Voor dit keer nog een aanvulling. In dit artikel is sprake van drieërlei opvatting der wedergeboorte. De derde, de wedergeboorte in engere zin is niet nader toegelicht. Prof. H. Bavinck maakt onderscheid tussen de actieve wedergeboorte d.i. de wederbarende werkzaamheid Gods en die bestaat in de krachtdadige roeping. Wedergeboorte in passieve zin is dan het horen en geloven. Deze twee hangen samen als het trekken van de Vader in Johannes 6 : 44 en het komen tot Christus van de zondaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

POENITENTIA EN RESIPISCENTIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's