Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDIKANT OF TONEELSPELER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDIKANT OF TONEELSPELER

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laatst is er een vraag voor mij neergelegd over de mogelijkheid om de preek door een toneelstuk te vervangen of door een film, wat dan een gefotografeerd toneelstuk is. Zo hier een daar schijnen stemmen op te gaan om dat zo nu en dan eens te proberen. Men vroeg mij nu welke bezwaren daartegen zijn in te brengen.

De vraagsteller ging er van uit, .dat deze ruil nooit goed kan zijn. Ik wil hem hierin gaarne bijvallen. Ik weet wel, dat we daardoor het gevaar lopen om als een merkwaardig soort mensen beschouwd te worden; geen ja-knikkers, maar principiële dienstweigeraars, als er ja gezegd moet worden: neen-zeggers. Het is toch altijd nog een loffelijk iets om volhardend neen te zeggen tegen het kwaad. Jezus heeft daar een voorbeeld in gegeven, toen Hij telkens opnieuw weigerde om de duivel toe te vallen. Het is goed, dat er in de kerk een paar overblijven, die altijd neen zeggen, als er iets naar voren wordt gebracht, dat in strijd is met Gods Woord.

Maar is de toneelspeler daarmee in strijd? Het gaat er ons niet om of de toneelspeler op de planken op zijn plaats is. Ik meen, dat de nuttigheid van de toneelspeler voor het Koninkrijk Gods altijd maar zeer gering is geweest. De bijbel kent wel de profeet, niet de toneelspeler als instrument van God. Daarom is Calvijn, die zo geheel en al een schriftuurlijk theoloog wilde zijn, altijd tegen het toneel geweest. Ik schrijf dit nog weer eens neer. omdat men hem steeds weer voor het toneel wil annexeren. In zijn dagen had men ook het liefhebberij-toneel en men wilde dit soms gebruiken om het bijbelse verhaal over te brengen. Dit is dan niet de toneelspeler op de kansel, maar op de planken. Zelfs is het niet eens ten volle de toneelspeler, want het gaat om liefhebberij; het leketoneel, dat samenspraken hield om een bijbels verhaal uit te beelden. Calvijn was daar tegen, schreef ik al. Maar hij maakte er geen halszaak van. Toen ze in Genève de „Handelingen der Apostelen" wilden vertonen, dus een bijbels stuk, adviseerde Calvijn de gemeenteraad het niet toe te staan, maar hij bood geen tegenstand tot het uiterste. Zijn standpunt beschreef hij in de volgende woorden: , Geen nieuws hier dan dat er een tweede comedie in de maak is. Wij hebben verklaard dat wij dit allerminst goedkeuren. Maar tot het uiterste vechten wilden wij niet, omdat er gevaar bestond, dat wij ons gezag zouden inboeten, indien wij hardnekkig tegenstand biedend, toch tenslotte zouden overwonnen worden. Ik zie, dat men de lieden niet alle dingen van vermaak kan ontzeggen. Zo is het mij dan genoeg, als zij begrijpen, dat hun dit, wat niet zo erg slecht is, bij wijze van toegeving wordt vergund, maar tegen onze zin."

Dit betreft dan, zoals ik schreef, het liefhebberijtoneel, het leketoneel, met een bijbelse of zedekundige samenspraak. Men heeft dus zeker helemaal niet het recht om Calvijn op enigerlei wijze voor het beroepstoneel te gebruiken. Daar was geen sprake van. Wat Calvijn over het beroepstoneel oordeelde kan men vinden in zijn commentaar op Daniël 3 : 3 met betrekking op de heidense schouwspelen. Men kan deze uitspraak o.a. ook op de film toepassen: De dichters verzonnen de grofste en vuilste dingen over de goden en met behulp van de schouwburgen hebben zij de zielen des volks zo geneigd tot ijdelheid, met dezelfde dolheden vervuld. Maar waar de duivel het vuur aansteekt, zien we geleerden en ongeleerden driftig meegevoerd. En zo raakten ze overtuigd, dat het waar was, wat ze in de schouwburgen zagen."

Dit was even terzijde. Wij zijn niet zo erg voor de toneelspeler op de planken. Daar wordt in de regel weinig vreze Gods en weinig geboden Gods verkondigd. Maar in dit artikel handelen we over de toneelspeler op de preekstoel. Hij moet het evangelie Gods vertolken, zeggen sommigen, want naar de predikant luistert men niet meer, dus nu de toneelspeler. Ik schreef al, dat hij in de bijbel niet voorkomt als medearbeider in het Koninkrijk Gods. Dat zou ook principieel niet kunnen, dacht ik. Daar is immers een grote tegenstelling tussen de rechte predikant en de rasechte toneelspeler. De eerste meent in principe, wat hij zegt, de tweede wordt geacht het niet te menen. Daar is hij toneelspeler voor. De tranen die hij schreit komen niet voort uit een echte droefheid, zijn toornige woorden niet uit echte toorn. Zijn vak brengt mee, dat hij het niet meent, maar zo huichelen kan, dat de toeschouwers even denken, dat hij het wel meent. We handelen hier nu niet over de persoonlijke meningen of over het eigen karakter van de toneelspeler in functie. Ik spreek over het principiële van zijn vak. De vraag blijft buiten beschouwing in hoeverre een toneelspeler het best eens zou kunnen menen, wat hij zegt. De zaak is, dat dit in geen geval van hem verwacht wordt. Zo blijft ook de vraag buiten geding in hoeverre deze of gene predikant iets van een toneelspeler kan hebben. Wanneer een hoorder dat denkt, neemt hij het hem hoogst kwalijk. De leden der gemeente verwachten, dat hun predikant woord voor woord meent, wat hij zegt en ook zelf daarin leeft.

Het is duidelijk, dat tussen predikant en toneelspeler in hun functie een zeer brede kloof gaapt en dat er voor geveinsden of huichelaars of toneelspelers geen plaats is in de bediening van het evangelie. Dat is uit de woorden van de Heere Jezus Christus gemakkelijk te bevestigen. De Heiland heeft immers met toneelspelers een strijd op leven en dood gevoerd. Toegegeven, dat waren toneelspelers op de preekstoel. De zaak zit nl. zo. In het Grieks bestaat het woord hupocritès, dat toneelspeler en huichelaar betekent. Ieder begrijpt hoe deze twee woorden hetzelfde kunnen betekenen. Jezus past dit woord toe op de farizeën. Zij zijn toneelspelers in het leven en op de kansel. De Zaligmaker noemde hen meermalen: eveinsden. Ik geloof niet, dat wij denken moeten, dat zij dit grif hebben toegegeven. Zij speelden de godvrezende en wilden de gedachte niet loslaten, dat God tevreden met hen was, hoewel zij beter hadden kunnen weten. Hun geveinsdheid bestond hierin, dat zij te goed van zichzelf dachten. De farizeër uit Lukas 18 was een geviensde, een toneelspeler, die zijn verdorvenheid niet wilde erkennen en waarschijnlijk daarom ook niet kende. De tollenaar was geen geveinsde. De droeve werkelijkheid lijkt mij deze te zijn, dat vele kerkgangers toneelspelers zijn, geveinsden in de zin van het evangelie. Zij doen zich voor, alsof zij zondaren zijn en nu door Christus vergeving van zonden hebben, maar weten even weinig van hun verdorvenheid en verlorenheid en ellendigheid af als de oudste zoon uit Lukas 15 of Saulus van Tarsen toen hij een welbehagen had in de dood van Stefanus of de gemiddelde farizeër uit de dagen van Jezus' rondwandeling op aarde. Met felheid keert Openb. 3:17 zich tegen hen, zeggende: en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt." Maar de geveinsden willen zich dit evenmin laten gezeggen als de leidende Joden uit het begin onzer jaartelling. Hoe dit zij, in elk geval staat vast, dat Jezus zich bijzonder heeft gekeerd tegen personen, die niet oprecht waren in handel en wandel, en wier woorden en daden verschilden. Hij noemt ze toneelspelers.

Maar wat moeten we dan met de toneelspeler op de kansel beginnen, die er zijn vak van maakt om niet echt te menen wat hij zegt? Ik zou zeggen: geen toneelspeler in de dienst des Woords.

Daar is nog wat. Wat is het uiteindelijk doel van de prediking? De bekering tot God en het geloof in Jezus Christus. Daarin is besloten de droefheid over eigen zonde, verdorvenheid en schuld, het verlaten van deze wereld, het doden van zijn eigen natuur, het loslaten van alle eigengerechtigheid en het zich verlaten op de gerechtigheid van Christus alleen. In het evangelie, dus in de prediking, is de kern van alles: Jezus Christus en Adam. Wij zijn in Adam verloren en wel allen, die uit Adam zijn voortgekomen. Wij, die geloven, zijn in Christus behouden. Elk toneelstuk in de dienst des Woords opgevoerd, moet van Adam en Christus spreken. Dit is ten eerste een vernederende zaak. De bedoeling is ook, dat er zo van onze verlorenheid in Adam gesproken wordt, dat al de aanwezigen een mishagen aan zichzelf krijgen voor het eerst of bij vernieuwing. De toneelspeler is het er om te doen, dat de toeschouwer een mishagen aan de schavuit of aan de schijnheilige of aan de bekrompen godsdienstige of aan de rechtvaardige krijgt, net naar de aard van het stuk. Maar altijd een mishagen aan een ander. Trouwens, het doel van de prediker is de bekering der mensen en het doel van de toneelspeler is het ver-

maak der mensen. Hoe meer hij ze vermaakt met ernst of luim, hoe voller zalen hij trekt.

Moet de kerk een instelling worden om de mensen te vermaken met de gebreken of deugden van anderen? Waar staat de opdracht daartoe in het evangelie? Neen, zegt nu iemand, wij willen de toneelspeler op de kansel, maar met een goed stuk. Wij willen een preek in de vorm van een toneelstuk, waarin Schrift en belijdenis tot hun recht komen, waarin het evangelie zuiver verkondigd wordt. Dan vraag ik: moeten toneelspelers dat spelen? Waar is hun roeping! Dan moeten zij toch zeker eerst een theologische opleiding hebben en door de betreffende instellingen onderzocht worden op de ernst en de eerlijkheid van hun liefde voor het evangelie en hun gemeenschap met de belijdenis der kerk. Moet daar iemand op de kansel staan te spelen, die zijn portie toch maar aan fikkie geeft?

Het komt mij voor, dat de man, die de toneelspeler in de dienst des Woords wil brengen, toch wel weinig begrip moet hebben van de taak van de prediker: „zeg het de goddeloze aan, dat het hem kwalijk zal gaan, zeg het de rechtvaardige aan, dat het hem wel zal gaan." Jezus Christus is het grote voorbeeld. Hij heeft het wee u uitgeroepen en het zalig. Moet dat voortaan een toneelspeler doen, dus een man, van wie men niet mag verwachten, dat hij die geweldige bedreiging van het wee u, gij geveinsden, meent?

Moet de verschrikkelijke bedreiging van Gods toorn en straf gespeeld worden tot vermaak der aanwezigen? Of moet het lijden en sterven van Jezus Christus aan het kruis gespeeld worden, opdat enkele mensen, die de kerk anders mijden, ontroerd zouden worden en hun zenuwen gestreeld? De toneelspeler zou misschien nog algemene waarheden kunnen spelen en spelende uitbeelden, maar het evangelie is geen algemene waarheid, maar de bijzondere boodschap van bekering en het vluchten naar de gerechtigheid van de Gekruisigde.

Daarmee kom ik tot mijn laatste punt: de inhoud van de prediking in de dienst des Woords kan principieel niet gespeeld worden. Dan komt het in de sfeer van de esthetische ontroering of van het vermaak, maar de eer van God en de zaligheid der zielen hoort niet tot deze sfeer. Men haalt zo het heilige naar omlaag. Wee ons, als men op het kerkelijk toneel het gebed gaat spelen, de zonde gaat uitbeelden, het berouw over de zonde na gaat doen, tranen gaat huilen, omdat men Gods heilige wet geschonden heeft, terwijl men er niets van meent en heimelijk lacht. Wee ons, als de toneelspelers predikanten worden en de predikanten toneelspelers.

Mogelijk wil iemand zeggen, dat men dan een bepaalde geschiedenis toch kan uitbeelden, zonder aan die diepste dingen te raken. Maar, zeg ik, dan is het geen dienst des Woords meer. En daar gaat het hier om, dat men somtijds in een dienst des Woords de toneelspeler wil laten optreden. Ik wil hiermee niet zeggen, dat de kerk ook verder de plaats is voor film of toneel. Maar de toneelspeler op de kansel is een heel vreemde zaak. Dat wou ik zeggen. Tenzij deze man tot God bekeerd wordt en het toneel afzweert om voortaan Christus te verkondigen.

Wij behoeven er eigenlijk niet eens zoveel over te schrijven. De Catechismus onderwijst de hele kerk met deze treffende woorden: „Wij moeten niet wijzer zijn dan God, die zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben." Zo wil God ook zijn christenen niet door toneelspelers onderwezen hebben, doch door levende herders en leraars. Het is niet goed om buiten de paden van Gods inzetting te gaan.

Men zou dit ene ook nog kunnen noemen: welke toneelstukken wil men in de dienst des Woords brengen? Het zijn meestal de merkwaardigste ketterijen, die hier de hoofdrol in spelen.

Prof. van Ruler heeft eens terecht geschreven, dat onze gezangen geen nieuwtestamentische liederen zijn, maar kerkelijke liederen, die menigmaal zijn gebruikt om allerlei dwalingen de kerk binnen te zingen. Vandaar de gereformeerde vrees voor gezangen. Zij hebben een geweldig vormende kracht en de grootste dwalingen, als ze maar in de gezangenbundel staan, worden gemakkelijk als openbaringen Gods beschouwd.

Men neemt ons wel eens kwalijk, dat wij de goede gezangen, aangenomen dat ze er zijn, dan maar niet uit de hele bundel uitkiezen. Maar als een kerkeraad dat doet en alzo de bundel gezangen in de gemeente brengt, is hij verantwoordelijk voor de invloed, die van de hele bundel uitgaat. Dr. Schroten schreef eens terecht: „Het is een feit, dat het kerklied (naast de Schriftlezing) de meest constante factor van onze eredienst uitmaakt. En het is een feit, dat het kerklied meer dan iets anders in staat is om het geestelijk klimaat van een gemeente en kerk te bepalen, omdat het een geweldige vormende kracht heeft, ten goede of ten kwade. Het lied in de kerk krijgt gezag voor de gemeente die het zingt: bijkans Goddelijk gezag. In het „Woord vooraf" voor de Nieuwe Bundel van 1938 heeft de Synodale Commissie der Ned. Herv. Kerk zelfs de uitspraak gewaagd: „Zij (de kerk) bezit het Woord van God, ook in de vorm van het geestelijk lied, dat zo ver pleegt te reiken"."

Dan moet — zou ik zeggen — de psalmbundel alleen in de kerk gezag hebben. Hier hebben wij het. Men kan niet enkele gezangen laten zingen zonder de hele bundel in te voeren. En men kan niet de hele bundel invoeren zonder dwalingen in de gemeente te brengen. Welke gereformeerde kerkeraad durft de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen?

Hetzelfde nu heeft men ook met de lekespelen en kerkelijke toneelspelen. Het Woord, dat in de kerk gesproken wordt, moet betrouwbaar zijn. Het gaat om de ere Gods en de zaligheid der zielen. Maar wie ziet kans de toneelspelen zuiver bij het Woord Gods te laten? Zoveel preken lijden al hierin, dat alles goed is, wat er in staat en dat zij toch niet goed zijn, omdat er zo'n voornaam stuk aan ontbreekt. Dikwijls: het werk van de H. Geest.

Dus geen toneelspelers op de kansel en geen toneelspelen in de dienst des Woords. Nergens staat in des Heeren Woord, dat het geloof is uit het toneelspel. Neen, het geloof is uit het horen van de prediking des Woords.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PREDIKANT OF TONEELSPELER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's