Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NAAR SION!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NAAR SION!

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

NAAR SION! Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in II is, in welker hart de gebaande wegen zijn. Als zij door het dal der moerbeziënbomen, doorgaan stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken. Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. HEERE, God der heirscharen, hoor mijn gebed; neem het ter ore; o God }akobs. Sela. Psalm 84 : 6—9.

De vorige week mochten wij overdenken Psalm 84 : 6a: Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in li is." Ja, zulke beweldadigde en begenadigde mensen, die zwak in zichzelf, sterk in de Heere zijn, mogen met recht, ziende op het werk Gods in hen, „welgelukzalig" genoemd worden. Zij zijn niet alleen gelukkige mensen, neen! het gaat nog, en veel, verder. Zij zijn, zoals het onbedriegelijk getuigenis des Heeren zegt: welgelukzalige mensen". Daar ligt nogal wat in! Meer dan wij allen tezamen zeggen en schrijven kunnen. Het geldt voor dit leven, maar veel meer nog voor het eeuwige leven. Het gaat op voor de ziel, maar ook voor het lichaam.

Begeren wij cr ook naar tot die „welgelukzalige mensen" te mogen behoren? Bidden wij daar ook om, gelijk wij er zo gaarne van zingen? Zingen wij het wel eens biddend, dat schone vers:

Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer', in 't licht van 't Godd'lijk [aanschijn voort; Zij zullen in Uw Naam zich al de dag verblijden; Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt [hen in 't lijden. Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen, Maar Uw gerechtighid hen naar Uw Woord [verhogen.

En nu behoort toch het volgende vers er bij, om „de welgelukzalige mensen" te typeren en alzo onze harten, voor 't eerst of opnieuw, met heilige jaloersheid te vervullen. Dan mag het onder de opwekkende werking van de Heilige Geest wel eens zo veranderen zelfs bij de kleintjes, dat het van: het volk", van „hen" en van „hun" en van „zij", zoals het in Psalm 89 : 7 is, mag overgaan in „wij" en in „ons", zoals het — let er maar eens op! < — in Psalm 89 : 8 is:

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne [kracht, Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon [dragen, Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen; Want God is óns ten schild in 't strijdperk van [dit leven, En ónze Koning is van Isrels God gegeven.

Nu, dat zijn „de welgelukzaligen"! Gaat daar wel iets boven uit? Is daar wel iets ook maar mee te vergelijken, met die welgelukzaligheid? O, mochten wij, mijn lezers, er zin in krijgen, heilbegerig naar verlangen, voor de eerste maal, of bij vernieuwing!

De stof van onze overdenking is eigenlijk één verwondering over, één bewondering van de welgelukzaligheid van de pelgrims naar Sion. Zij zijn het, „wier sterkte in U is". Zwak in zichzelf, mogen zij alles zoeken en vinden in hun God en Heere, en in de Heere Jezus Christus, van Wie de Vader immers getuigt: Ik heb hulpe besteld bij een Held." Deze is het, van Wie de apostel Paulus mocht belijden, toen hij zich zo in-zwak gevoelde: Ik. ellendig mens! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? — Ik danke God door Jezus Christus, onze Heere" (Rom. 7:24 en 25). En toen diezelfde Paulus, na het opgetrokken zijn tot in de derde hemel, het zo ontzettend moeilijk had met de scherpe doorn in zijn vlees, en hij de Heere driemaal, d.w.z. herhaaldelijk, hierover gebeden had, opdat die engel des satans, die hem met vuisten sloeg, van hem zou wijken, toen hij van de Heere dit heerlijke antwoord ontving:

„En Hij heeft tot mij gezegd: ijne genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht" (2 Cor. 12:1 — 10). Zich sterkende in de Heere, omdat hij gesterkt werd door de Heere, kwam Paulus tot rust. Nu kon hij berusten. Nu kon hij stil zijn. Nu kon hij alles dragen. Nu kan hij zelfs roemen in zijn zwakheden, waarover hij zo bitter klaagde. Nu is het in zijn hart en op zijn lippen, en het vloeit uit zijn pen: Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig." _

Gelukkige Paulus! Gelukkig allen, de groten en de kleinen, van wie mag worden geloofd, naar het oordeel der liefde, dat de sterke God hen te sterk is geworden. Van hen geldt: „Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is", en van wie vervolgens getuigd mag worden: „in welker hart de gebaande wegen zijn".

„In welker hart de gebaande wegen zijn." Dat is een diepzinnig woord. Ik hoorde van een prediker, die 's maandags de gemeente inging, en bij een gemeentelid zei: „Het ging er weer diep doorheen gisteren." Arme dominé! Hij zag diepte, waar geen diepte is, want hij zag alleen zijn eigen werk en zijn eigen ik. Maar als de Heilige Geest spreekt, dan is er diepte, én in Zijn tot ons spreken, én in Zijn voor ons bidden met onuitsprekelijke zuchtingen, én in Zijn overtuigen van zonde, van gerechtigheid, én van oordeel, én in Zijn verheerlijken van Christus, én in Zijn bedroeven, én in Zijn troosten. De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. De leiding van die Geest hebben oppervlakkige, ondiepe, dwaalzieke mensen nodig, zal er ook maar het allergeringste terechtkomen van het: „Steek af naar de diepte."

Hier in de welgelukzaligheid van de pelgrims naar Sion liggen diepten, die wij niet kunnen peilen, in het bijzonder ook in dat: in welker hart de gebaande wegen zijn. Hier gaat het over het werk Gods in dat diepe hart, waarin na onze val in het Paradijs diepten van zonde zijn, diepten van satan, diepten van ijdelheid, de ijdelheid van de wereld. Wie kan die diepten peilen? Het gehele leven van de aanvankelijk ontdekte is er voor nodig, om er iets van te leren kennen.

En nu de diepten van het werk des Geestes in dat diepe, arglistige, revolutio-

naire, dodelijke hart, wie kan dat verstaan? —' Wel mogen wij hier klagend en biddend, maar ook vertrouwend en verwachtend zingen:

Zend, Heer', Uw licht en waarheid neder, En breng mij, door die glans geleid, Tot Uw gewijde tente weder; Dan klimt mijn bange ziel gereder Ten berge van Uw heiligheid.

Daar mij Uw gunst verbeidt.

„Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn." Wij zullen maar bij het begin beginnen, mijn lezer. Mogen wij maar beginnen, biddend om het licht van Gods Woord en Geest. Anders geloof ik, dat v/ij zelfs geen begin zullen krijgen, ondanks al onze krachtsinspanning. Ik denk al weer aan Paulus, die er diep van doordrongen was: als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Nog meer reden is er om zelfs van Paulus af te zien, en te denken aan de Heere Jezus, Die de Emmaüsgangers in deze diepten heeft ingeleid, Die Zijn apostelen het verstand heeft geopend en ze heeft geleid door de boeken van Mozes, van de profeten, door de Psalmen, opdat zij de Schriften verstonden op dit hoofdpunt: „Die zijn het, die van Mij getuigen."

Ja, Heere, open Gij en verlicht Gij ons verstand, ontsluit Gij ons hart, opdat ook wij nu iets mogen zien van de diepten in dit diepzinnige woord: „Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn." Hoe heeft onze berijming dit dichterlijk vertaald? Hoor het maar:

Welzalig hij, die al zijn kracht En hulp alleen van U verwacht, Die kiest de welgebaande wegen.

Hoe komt vers 6 voor in de berijming van Datheen? Luister maar:

Saligh is hij t' allen stonden Wiens kracht, Heer', Gij zijt bevonden, Die neerstig bewaert Uwe wegen.

In de „Proeve van een nieuwe Berijming" komt Psalm 84 niet voor. De mannen van het Dichter-Psalter hebben deze Psalm blijkbaar nog niet aangedurfd en aangekund.

De zeer geprezen Roomse berijming van Gabriël Smit heeft de gebaande wegen zelfs niet, hoewel dit toch duidelijk in de grondtekst staat. Hoor het maar, hoe hij Psalm 83 vers 6 berijmt: (onze Psalm 84 is bij de Roomsen Psalm 83)

Gelukkig zij, die in uw huis vertoeven: U geldt hun eeuwig lied.

Niets kan hun hart in onheilstij [bedroeven, mijn heimwee raakt hen niet, want kan hun ziel bij U nog hulp [behoeven?

Uit dit alles blijkt wel, dat Psalm 84 : 6b „in welker hart de gebaande wegen zijn", nog niet zo gemakkelijk te verstaan is. Doch zelfs de moderne Leidse vertaling zegt, dat er in de grondtekst staat: optochten, bedevaarten". En dus heeft onze Statenvertaling een nauwkeurige overzetting van de Hebreeuwse tekst. Ook blijkt, dat van een nieuwe Psalmberijming wel zal gelden het oude spreekwoord: alle verandering is nog geen verbetering." Na dit intermezzo, dat toch verband houdt met onze overdenking, keren wij terug tot de diepe woorden: in welker hart de gebaande wegen zijn."

Allereerst letten wij op het begin: „in welker hart". Ja, daar komt het op aan, daar gaat het ten slotte om. Zullen wij welgelukzalig zijn, dan moeten de gebaande wegen zijn in ons hart. God de Heere, de waarachtige God — ach! dat wij dit zo gemakkelijk en telkens vergeten < — heeft lust tot waarheid in het binnenste.

Het is niet genoeg, Hij heeft er geen behagen in, als wij Zijn wegen alleen maar hebben in onze mond. Hij neemt er ook geen genoegen mee, als wij ze alleen maar hebben in en overleggen met ons verstand. Dan krijgen we alleen maar het discussiëren en het disputeren over deze tere zaken. Ja zelfs kan het de hoge goedkeuring Gods niet wegdragen, als wij Zijn wegens slechts hebben in ons gevoel. Ach, dan behoren wij hoogstens tot de tijdgelovigen, van wie geschreven staat, wat gesproken is door de Heere Jezus Christus: Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt. Doch hij heeft geen wortel in zichzelve, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geergerd" (Matth. 13 : 20, 21).

Hier in Psalm 84 : 6b lezen wij dan ook: in welker hart de gebaande wegen zijn." O, mijn lezer, dat kunnen wij elkander niet genoeg op het hart binden, — gebruike de Heilige Geest daartoe onze gemeenschappelijke meditatie — dat het bij ons hartewerk moet zijn of moet worden en al meer en meer moet worden. Daarom zegt de wijze Spreukendichter: Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens" (Spreuken 1:23).

Daarom bidt David, de liefelijke in psalmen: Leer mij, Heere, Uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams" (Ps. 86 : 11).

Daarom lezen wij in de profetieën van Joël: Nu dan ook, spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween, en met rouwklage; en scheurt uw hart, en niet uw klederen, en bekeert u tot de Heere, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en berouw hebbende over het kwade" (Joël 2 : 12 en 13).

En dus, 't wordt ons op allerlei wijze toegeroepen: let op uw zaak, de zaak uwer zielezaligheid; let op uw hart, opdat dat herschapen worde; let op uw wegen, opdat dit mogen zijn Gods gebaande wegen.

„Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn..." De gebaande wegen! wat hebben wij daaronder te verstaan?

Allereerst hebben wij daarbij te denken aan de Godvruchtige bedevaartgangers, die om het Paasfeest, het Pinksterfeest, het Loofhuttenfeest te vieren, optrokken naar tabernakel of tempel. De wegen naar Sion hadden zij lief, zo lief, dat zij ze in hun hart hadden. Lees er de liederen Hammaaloth nog maar eens op na, nl. de Psalmen 120 —134. Die wegen moesten goed onderhouden worden, opdat de pelgrims hun weg met blijdschap konden reizen. Rabbi Maimonides vertelt, dat om de wegen goed te onderhouden op de 15e dag van de maand Adar gemachtigden gezonden werden om orde te stellen op de verbetering van wegen, bruggen, enz.

Welk een zorg voor de wegen naar het huis des Heeren. Welk een liefde en begeerte bij het ware Israël van die dagen om die wegen te bewandelen. Ds Psalmist had wel alle reden om van het Israël in Israël te zingen: „Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn." En door Gods genade ontbreken die mensen ook nu niet. Hij zorgt er voor, dat er zulke welgelukzalige mensen zullen zijn tot op de jongste dag, mensen, die hieraan te kennen zijn, dat in God hun sterkte is en dat in hun hart zijn de gebaande wegen. Er is een nieuw, er is een geestelijk Israël. Geheel Israël zal zalig worden!

Looft God in Zijn gemeent' alom, De Heer', gij, die in 't heiligdom, Als Isrels kroost moogt naad'ren. Hoe vrolijk gaan de stammen op Naar Sions Godgewijde top, Met Isrels achtb're vaad'ren! De vorsten van elks huisgezin, Zij trekken aan: hier Benjamin, Schoon klein, hij mocht regeren; Daar Juda's stam, die glorie won; Ginds Naftali en Zebulon; Om God, hun Koning, t' eren.

Nog zijn onder het nieuwe Israël verschillende stammen, doch allen onder hen, wier sterkte is in God, wandelen naar de woningen des Heeren op aarde, om daar God te ontmoeten in de bediening van Zijn Woord en de Sacramenten, in het gemeenschappelijk gebed en Psalmgezang. Ten slotte gaan zij toch als één volk, Gods uitverkoren volk in Christus Jezus, langs de gebaande wegen naar het hemelse Sion, om God, hun koning, te eren.

„In welker hart de gebaande wegen zijn." De gebaande wegen zijn naar en tot het hart van zondaren, die God heeft liefgehad, want Hij heeft in Christus een weg gebaand, waarlangs Hij in Zijn Heilige Geest afdaalt en komt tot hun hart. Er is een gebaande weg in Christus en in de Heilige Geest, tot het hart van zondaren, gebaand doordat aan Zijn gerechtigheid door des Verlossers borgtochtelijk

lijden en sterven volkomen genoeg is gedaan.

De gebaande wegen zijn niet alleen de weg waarlangs de heilige en rechtvaardige, de liefdevolle en genadige God afdaalt tot verloren zondaren, maar wij hebben hierbij ook te denken aan de gebaande weg van de zondaar tot God. In Christus is er, God zij dank! een weg van God tot de gevallen mens, maar in Hem is er ook een weg van de bekommerde, schuldige zondaar tot God. Hij heeft het Zelf gezegd: , , Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij."

Maar, zullen wij met ons ganse hart bezig zijn, met verlangen naar deze beide wegen, de weg Gods tot de zondaar, en de weg van de zondaar tot God, beide in de Heere Jezus Christus, dan moet ons hart zo worden vernieuwd in wedergeboorte, bekering en geloof, zo worden bearbeid door de boeteprediker, Johannes de Doper, die nog altijd preekt, dat de weg des Heeren wordt bereid, dat in de wildernis van binnen een baan wordt gemaakt voor onze God. Dan zal de heerlijkheid des Heeren in Christus in ons hart worden geopenbaard en met het oog des geloofs worden gezien. Gebaande wegen dus, niet alleen tót het hart, waarlangs God afdaalt, niet alleen van het hart, waarlangs de zondaar nadert tot God, maar ook in het hart. Hoor het maar: , , In welker hart de gebaande wegen zijn."

Ons hart toch is van nature een zandwoestijn . zonder leven, een woeste, huilende wildernis, waar geen gebaande wegen meer zijn, die naar Sion, die naar Gód lopen. In Adam hebben wij die wegen totaal vernield. Maar nu in Christus zijn er weer gebaande wegen tót het hart, de afdalende weg van God tot de mens, van het hart de opklimmende weg van smeking, geween en gebed, in het hart, de bereide, de recht gemaakte weg door het werk van de Heilige Geest, waarop God en de berouwhebbende zondaar elkander ontmoeten, en in verzoende betrekking met elkander komen te staan. O, welk een wonder van genade, van al Gods deugden zijn toch die gebaande wegen. Wat is het toch waar: „Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn!"

Mijn lezer, kent gij deze wegen reeds? Zijn ze in uw hart? Hebt gij lust om er op te wandelen? Bedenk dit met grote, diepe vrees: Onze wegen zijn alle wegen des doods. Ze lopen uit op het eeuwig verderf van voor het aangezicht Gods. Wij bidden u toe de hulp van Gods Geest, de Geest der genade en der gebeden, opdat het zij:

Heer', ai, maak mij Uwe wegen Door Uw Woord en Geest bekend; Leer mij, hoe die zijn gelegen, En waarheen G' Uw treden wendt. Leid mij in Uw waarheid, leer IJv'rig mij Uw Wet betrachten; Want Gij zijt mijn heil, o Heer', 'k Blijf U al de dag verwachten.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 oktober 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

NAAR SION!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 oktober 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's