Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Urijmachtig welbehagen en het Kerstfeest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Urijmachtig welbehagen en het Kerstfeest

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lukas 2 : 14c.

Wij hebben de Adventsweken achter de rug en zijn alweer gekomen tot dit Kerstfeest en nu hoop ik, dat wij in de middellijke weg u heen mogen leiden naar de kribbe van Bethlehem. Wij hopen, dat het u toch niet te veel zal zijn, om opnieuw bepaald te worden bij het geboren Kindeke, Dat zou een slecht teken zijn, omdat het zou openbaren een heimelijke afkeer van de Zaligmaker van zondaren. O, mocht het maar meer en meer uw lust en begeerte zijn met uw gedachten te verwijlen bij de Heere Jezus Christus.

De herders spraken tot elkander: , , Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd." Gelukkige herders! Uw hart trok naar Bethlehem, omdat gij een Borg voor uw ziel nodig hadt!

Laat ons dan heengaan naar Bethlehem. Dat woord van de herders in Efratha's velden nemen wij over.

Wij doen het om er elkander door op te wekken. , , Naar Bethlehem!" Het is wel geen aanzienlijke, trotse wereldstad, het is wel klein om te wezen onder de duizenden van Juda, maar niettegenstaande dat, is het de plaats, waarvan God de Heere heeft gesproken: , , Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid."

Het Kerstfeest herinnert er ons aan, dat ook deze belofte Gods haar vervulling niet heeft gemist. De Zone Gods is in de volheid des tijds in Bethlehem in het vlees verschenen.

O, laat ons dan heengaan naar Bethlehem! Het is zo nodig. Slechts daar kunnen wij waarlijk gelukkig zijn, als wij aan de kribbe neerzinken, om daar het geboren Kindeke te aanmidden met de Oosterse wijzen.

Velen spreken alleen van Golgotha. En zeker! ook op Golgotha moeten wij komen. Daar is het werk volbracht. Maar Bethlehem mogen wij niet vergeten, want daar is het werk begonnen. Dat is het begin van de diepe weg van vernedering tot verlossing van zondaren.

, , Laat ons dan heengaan naar Bethlehem." — Dat is nodig. En het is ook zeer zalig in de geest aan de kribbe te vertoeven en daar te overdenken, wat in het geboren Kindeke is geschonken aan het volk des Heeren van alle tijden.

En als wij dan op het Kindeke Jezus zien, liggende in de kribbe van de beestenstal, gewonden in schamele doeken, dan komt ons voor de aandacht, dat van dat Kind gezegd is: , , Gij zult Zijn naam Immanuël heten."

, , Immanuël!" •— dat wil zeggen: , , God met ons." En voorwaar! in die éne naam , , Immanuël" is schoon en diep weergegeven de betekenis van de komst van de Zone Gods in het vlees. Het Kerstfeest predikt: , , God met ons."

Wij mensen hebben in ons hondshoofd Adam God de rug toegekeerd, en duivel, wereld en zonde het aangezicht. Doch nu komt die hoge God in Christus Jezus tot gevallen Adamskinderen, tot Zijn volk, tot hen, die Hij liefgehad heeft met een eeuwige liefde. Dat ligt als een Goddelijke openbaring in de naam, die het Kindeke Jezus in de kribbe ook draagt, de naam , , Immanuël, God met ons". Die naam zo heilig, groot en goed, spreekt ons van Gods opzoekende, reddende zondaarsliefde. Waar de zondaar naar Hem niet vraagt, daar breidt Hij nochtans in Christus Zijn liefdearmen naar hem uit.

Dat dierbare Kind, dat daar neerligt in de kribbe van Bethlehem, is , , Immanuël, God met ons." Op de kribbe staat geschreven, door Gods vinger, alleen te lezen met het oog des geloofs: , , In de mensen een welbehagen." Het Kerstfeest is het feest, dat maar al te zeer wordt veruitwendigd, dat mismaakt wordt, door kerstbomen, door vele lichtjes, door geschenken, door nachtelijke samenkomsten voor op sensatie beluste mensen, tot een werelds feest. Maar in de Bijbel, in het hart van arme zondaren, wier ziel dorst naar God, naar de levende God, blijft het, duivel en wereld ten spijt, treurenden tot troost, tot roem van Gods vrije en rijke genade, het feest van Gods nederbuigende goedheid, van Zijn gadeloze ontferming. En het blijft ook het feest van de onbegrijpelijke offerbereidheid van de Zone Gods, Die, Zelf eeuwig en waarachtig God, eenswezens met God de Vader, en met God de Heilige Geest, opstaat van Zijn troon, Zichzelf vernietigt met opzicht tot het afleggen van Zijn Goddelijke heerlijkheid, om af te dalen in« de diepte van de verlorenheid, waarin wij verloren liggen door het ingeven des duivels en door onze moedwillige ongehoorzaamheid, en dus ten volle door onze eigen schuld.

Het Kerstfeest is het feest van Gods vrije en overvloeiende genade. Hij, Die zo diep, zo zwaar is beledigd, Hij wil nog vergeven. Hij wil Zich nog inlaten met hen, die Hem hebben verlaten.

Immanuël, , , God met ons" — dat is, ik kan het niet in zijn rijkdom zeggen, maar het is het Evangelie in hoofdsom, het is de betekenis van Christus. Het is de stof van vreugde voor al Gods volk. Het is ook het mysterie, dat wij niet kunnen verklaren.

Dat heilgeheim overdenken wij thans, nu wij met elkander wensen te handelen over Lukas 2 : 14c: , In de mensen een welbehagen."

Met weinig woorden veel zeggen, dat is een grote kunst, een kunst, die maar weinig mensen verstaan. Dikwijls kunnen we lange verhalen horen, waarvan de eigenlijke inhoud maar zeer klein is. Het is in een zekere zin gemakkelijker lang over een zaak te redeneren, dan kort en krachtig te zeggen waar het op aankomt.

Met weinig woorden veel zeggen, dat deden de engelen in Efratha's velden. Hun zang, gezongen bij gelegenheid van Christus' geboorte, is maar zeer klein. Wij mensen zouden met zulk een kort lied niet tevreden zijn. De troongeesten echter wisten, dat niet de veelheid der woorden de kracht uitmaakt van het lied, maar wél het gewicht der bezongen zaken. Zij zongen zo hemels schoon: , , Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen."

Wat ligt er in deze engelenzang toch

veel opgesloten. Wat is die engelenzang diep en rijk! Wie zal de diepte er van peilen en de rijkdom er van ontvouwen? Toeh, al kunnen wij er slechts van stamelen, toch is het reeds een genot dit kostelijke, hemelse lied te overpeinzen.

Veel zeggen de engelen in weinig woorden. „Ere zij God in de hoogste hemelen!" - — zo hieven zij aan. Dat was hun vurigst verlangen, dat aan God de Heere zal worden toegebracht de lof en de prijs, de aanbidding en de dankzegging. In deze weinige woorden drukten zij uit, wat het hoogste doel is van de komst van de Christus Gods, en van de redding en zaliging van zondaren.

Doch, niet slechts daarvan zingen de engelen. Weer klinken er maar enkele woorden door de nachtelijke stilte in Efratha's velden. Liefelijk en krachtig, welluidend en schoon jubelt het machtige, wonderlijke koor: „En vrede op aarde."

„Vrede op aarde!" — In slechts drie woorden vatten de engelen samen, wat de vrucht is van het grote verlossingswerk. Van het doel, van de vrucht, van de komst van de lang beloofde en langverwachte, zingt het engelenkoor, een menigte des hemelsen heirlegers. Doch daarbij blijft het niet. Nu zingen zij nog van de diepste oorzaak, van de heerlijke bron van zoveel heil, en de herders horen het ontroerende slot: „In de mensen een welbehagen!"

Het welbehagen, het vrijmachtig, souverein welbehagen Gods, dat is een bron van alle heil en zaligheid, de grondoorzaak dus ook van Jezus' komst op aarde.

Wij overdenken nu met elkander het welbehagen Gods als:

1. Een ondoorgrondelijk welbehagen. 2. Een aanbiddelijk welbehagen. 3. Een zaligmakend welbehagen.

Gods welbehagen is een ondoorgrondelijk welbehagen. Het Goddelijk welbehagen en onreine mensen, hoe kunnen die nu in één adem worden genoemd, hoe zijn die nu toch met elkander in verband te brengen?

Te begrijpen zou het laatste gedeelte van de engelenzang nog zijn, als het luidde: in de engelen een welbehagen. Der engelen lust is het op Zijn wenk te staren. Zij zijn krachtige helden, die Zijn woord doen, gehoorzamende de stem Zijns woords. Zij zijn niet bezoedeld door de zonde.

Neen, indien er stond: in de engelen een welbehagen, dan zouden wij niet spreken van een ondoorgrondelijk welbehagen. Zo ondoorgrondelijk zou het welbehagen Gods ook niet zijn, als wij, mensen nog verkeerden in de staat der rechtheid. Met welgevallen zag God de Heere neer op Adam. Ook hij was mee inbegrepen, toen God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet! het was zeer goed. Zeer goed was ook de mens, het pronkjuweel, de kroon van Gods schepping, Zijn beelddrager, geschapen in ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid. Het kan niet anders, God de Vader, de Almachtige,

Schepper des hemels en der aarde, had een welbehagen in de mens, die Hij naar Zijn beeld had geformeerd, in wie Hij dus iets van Zijn mededeelbare deugden aanschouwde.

Doch! «— er staat niet: „In de engelen een welbehagen", en al evenmin: „In de rechtgeschapen mens een welbehagen." Neen! eeuwen na de val in het Paradijs, waar God de Heere de moederbelofte al had gegeven, kwam Hij Zelf die voor de zoveelste maal bevestigen door Zijn troongeesten te zingen te geven: „In de mensen een welbehagen." Zie, deze weinige woorden spreken ons van een welbehagen, waarvan wij ons geen begrip kunnen vormen, dat niet te doorgronden is, dat door de tijd en tot in alle eeuwigheid, al meer een wonder zal worden voor al Gods kinderen.

Wat is het toch een zegen, dat wij niet met de Vulgata, de officiële Roomse vertaling, behoeven te lezen: „in mensen van goede wil". Calvijn zegt daar terecht van: „De Latijnse vertaling: „in mensen van goede wil" bederft de gehele zin." Dit woord van Calvijn geldt ook de lezing van de Nieuwe Vertaling: „Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde voor mensen des welbehagens." — Zo heeft de engelenzang niet drie, maar twee delen, en zo komt het vrijmachtig welbehagen niet uit in al zijn heerlijkheid. Neen!, wij mogen op goede gronden onze engelenzang behouden in zijn oude vorm: „Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen."

„In de ménsen een welbehagen." — In mensen, die lemen huizen bewonen, wier grondslag is in het stof, die straks moeten sterven, als waren zij eendagsvlinders, van wie het geldt: „Stof zijt gij en gij zult tot stof wederkeren."

„In mensen een welbehagen." In mensen, die van God zijn afgevallen en zo zijn geworden vijanden van God, goddelozen. 't Wordt hoe langer hoe raadselachtiger.

En toch zingen de engelen: „In de mensen een welbehagen." In de mensen, die satan, zonde en wereld dienen, die zich verkocht hebben, om te doen wat kwaad is in de ogen des Heeren.

Maar! misschien hebben zij berouw gehad over al die zonden, misschien zijn zij op hun schreden teruggekeerd, de Heere te voet gevallen als berouwhebbende boetelingen? Ware deze veronderstelling juist, dan zouden wij nog iéts kunnen bijbrengen tot verklaring van dit ondoorgrondelijke welbehagen, dan zouden wij zeggen: zoals een vader zijn schuldige zoon, die het ouderlijk huis had verlaten, weer aanneemt, als hij schuldbelijdend tot hem komt, zo heeft ook de Heere Zijn trouweloze, zondige schepselen weer in Zijn gunst hersteld.

Wij weten echter maar al te goed, dat deze veronderstelling onjuist is. Geen enkel mens heeft ooit uit en van zichzelf naar de Heere gevraagd; er is niemand, die God zoekt. De Heere Zelf verzekert: „Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn naam niet was genoemd, heb Ik gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik."

Geen zondaar valt uit eigen beweging de Heere te voet. Hoe de Heere ook roept, door zegeningen en oordelen, door gezondheid en ziekte, door Wet en Evangelie vooral, uit en van onszelf hebben wij slechts één antwoord, nl. dit: „Wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust."

En toch, — o, onoplosbaar raadsel! — toch zingen de engelen in de velden van Efratha: „In de mensen een welbehagen."

Ondoorgrondelijk, vrijmachtig, souverein, is het welbehagen Gods, want het gaat over mensen, die Hem van nature in vijandschap en ongeloof verwerpen en tenslotte kruisigen de onuitsprekelijke gave Gods, Zijn eniggeboren Zoon.

En denken wij nu niet, in de neiging om onszelf schoon te praten, of, wat ook veel voorkomt, in zondige vroomheid: „Dat zou ik niet gedaan hebben; dat hebben de Joden, de overpriesters en schriftgeleerden gedaan." — Ach, als wij geen vreemdeling zijn in eigen hart en leven, dan nemen wij geen stenen op, om op anderen te werpen. Neen!, dan slaan wij de ogen neer en zeggen in berouw en droefheid: „Dat heb ik gedaan." Dan is het met een verbroken hart en verslagen geest:

Van al de last dier plagen, Met Goddelijk geduld, O Heer'! door LI gedragen, Heb ik, heb ik de schuld.

„In de mensen een welbehagen!" — De „ engelen hebben er van gezongen in de velden van Efratha, ten aanhore van de herders. Zij hebben zich verwonderd en het bewonderd. Zij hebben het geloofd. Maar doorgronden kunnen zij het ook niet, al is hun verstand niet door de zonde verduisterd als het onze. Wel echter zijn zij begerig om in te zien in deze verborgenheid, die groot is. Wel hebben zij er van gezongen in aanbidding. Het was die menigte des hemelsen heirlegers daar in Efratha's velden een groot voorrecht bij de geboorte van de Heere Jezus tot dienst uitgezonden te worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen, al waren het maar eenvoudige, arme herders, die de nachtwacht hielden over hun kudde.

Maar, Gode zij dank! < — het is ook niet nodig het welbehagen Gods te doorgronden. Een grote genade is het er in te mogen délen, er in het geloof van te mogen genieten, er op te rusten in die vrede, die alle verstand te boven gaat. Het welbehagen Gods in mensen is verwonderlijk meer dan enig wonder. Het is de vaste rots van ons behoud. Het is het welbehagen Gods in het Kindeke in de kribbe. Het is het vaste fundament Gods, dat staat en dat nooit omvergestoten kan of zal worden, hebbende deze zegel: „De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en: Een iegelijk, die de naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid."

Hebben wij dat welbehagen Gods al leren bewonderen, leren bezingen, leren aanbidden? Dan alleen zijn wij gelukkige

mensen. En anders zijn wij diep ongelukkig, verloren liggend in de tijd, verloren gaand in de eeuwigheid. O, dat dit Kerstfeest dan eens mocht zijn, mocht worden, een keerpunt in ons leven. Wij leven nog. En: het is nog het jaar van het welbehagen des Heeren. Nog komt tot ons de roepstem: „Bekeert u, en gelooft het Evangelie."

Wedergeboorte, bekering, geloof, het Kindeke in de kribbe, het zijn alle gaven van Gods eeuwig welbehagen. Wat is het een heilgenot daarvan te mogen zingen: Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne [kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d'ere toegebracht. Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d'eerkroon [dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen. Want God is ons ten schild in 't strijdperk van [dit leven En onze Koning is van Isrels God gegeven! Dat is eerst recht Kerstfeest vieren!

Z.

S.v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1959

Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's

Urijmachtig welbehagen en het Kerstfeest

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1959

Gereformeerd Weekblad | 18 Pagina's