Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het is volbracht”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het is volbracht”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 19 : 30 (m.)

De laatste woorden van een stervende worden door ons altijd beschouwd als van het grootste gewicht. Wat is het stil in het vertrek, waar er een ligt te worstelen met de dood! Door allen wordt gevoeld, dat een ernstige ure is aangebroken. En als de stervende gaat spreken, is er een sterke begeerte om die woorden op te vangen. Naar een levende wordt menigmaal niet geluisterd, zijn of haar woorden vaak niet geteld.

Hoevele kinderen zijn er niet, die volstrekt geen acht geven op de vermaningen en waarschuwingen van vader en moeder, zolang ze nog zijn in de kracht van hun leven, die al hun woorden in de wind slaan. Als echter de stervensure daar is, wordt dit in de regel anders. Zodra de vege lippen zich openen, is men bij de legerstede, om des te beter de zwakke stem te kunnen horen. Dan naderen allen zo dicht mogelijk tot de stervende; de adem wordt ingehouden, om toch niets te missen. En als ook zo zelfs het verstaan onmogelijk is, dan buigt men zich over de zieltogende heen, opdat de laatste woorden voor ons niet verloren zullen gaan. En aan degene, die ze heeft gehoord, wordt gevraagd: „Wat zegt hij? " of: , , Wat zegt zij? "

Van hoe groot gewicht de woorden worden geacht van hen, die sterven gaan, is uit dit alles duidelijk. Dikwijls worden dan ook de woorden verzameld van beroemde mannen, die ze op hun sterfbed hebben gesproken.

En het is waarlijk menigmaal de moeite waard te overdenken, wat vooral kinderen Gods in het gezicht van de dood hebben gesproken, te overpeinzen, wat er toen in hen omging. Hoe heerlijk is het bijvoorbeeld, als wij vader Jacob, omringd van zijn zonen, in geloofsvertrouwen horen getuigen: , , Op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere!"; als wij Stefanus horen uitroepen: , , Heere Jezus! ontvang mijn geest. Heere, reken hun deze zonde niet toe." Ja, het is kostelijk te vernemen, dat Rutherfort met stralend aangezicht bij zijn sterven zeide: „o, breng mij een harp, een harp, voor Hem, mijn koninklijke Heiland!"

Indien echter de woorden van een stervend méns voor ons reeds van zoveel waarde zijn, wat moeten wij dan niet hoogschatten de woorden van de stervende Zone Gods, zonder Wiens dood het onmogelijk zou zijn zalig te sterven; zonder Wiens sterven noch Abraham, noch David, noch Johannes, noch Paulus, noch een van de kinderen der mensen enige hoop zou hebben gehad. Laat ons dan in deze dagen, nu wij in de geest moeten stilstaan aan de voet van het kruis van Golgotha, luisteren naar de heerlijke woorden van de stervende Redder van zondaren, die wij opgetekend vinden in Johannes 19 : 30 in het midden: Het is volbracht."

Niet veel heeft de Heiland, aan het hout der schande gehangen, gesproken. Slechts zeven korte woorden worden ons door de Evangelisten vermeld. Maar deze zijn dan ook voor de gemeente des Heeren als kostbare parelen, die ze telkens weer heeft te beschouwen, die voor haar moeten zijn een onwaardeerbare schat. Reeds heeft het Evangelie van Lukas ons te overdenken gegeven het Evangelie voor de boetvaardige moordenaar: „Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn."

Daarop is nog gevolgd een tijdperk van drie uren, waarin er duisternis werd over de gehele aarde. Dat waren uren van vreselijk lijden voor de Man van smarten, waarin de vorst der duisternis op Hem aankwam, waarin de zware last van Gods toorn met ontzaggelijk gewicht drukte op Zijn ziel. Zo bang werd het Hem toen, dat Hij in Zijn vrezen en bitter lijden uitriep: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? "

En nog was het einde van Zijn Middelaarssmart niet daar. Weer toch opent de grote Lijder Zijn lippen, om uit te klagen: „Mij dorst." - — Toen doopte men een spons in een vat met edik, en bracht die aan Jezus' mond. Toen Jezus dan de edik genomen had, zeide Hij: „Het is volbracht!" In het Grieks maar één woord: „Tetelestai".

Dit kruiswoord spreekt ons van het werk, dat door de Borg van een schuldig volk is volbracht, volkomen volbracht. Wij herhalen bij onze overdenking Zijn: „Het is volbracht" tot driemaal toe:

1. „Het is volbracht!" de Doorbreker. 2. „Het is volbracht!" hemel. 3. „Het is volbracht!" Evangelie. zo triumfeert zo jubelt de zo troost het

„Het is volbracht." — Het zijn slechts drie woorden. Ja, in de grondtekst, zoals de Heere Jezus het uitgesproken heeft, is het slechts één woord, nl. „Tetelestai." En toch, in die weinige woorden, in dat éne woord, ligt het gehele Evangelie, de ganse raad Gods tot verlossing van zondaren. Dit kruiswoord van de Heere Jezus Christus leert ons dus, in het bijzonder met het oog op ons klagen, en in zake ons gebed: zoek en verwacht het niet in de veelheid der woorden, in de battologie. Eén enkel woord zegt vaak meer dan een stroom van woorden. Die stroom is meestal zeer ondiep.

Tevens worden wij door dat éne woord herinnerd aan wat de dienaars, uitgezonden door het Sanhedrin, om de Heere Jezus gevangen te nemen, bij hun terugkomst zonder Hem verklaarden: „Nooit heeft een mens alzo gesproken gelijk deze mens."

„Het is volbracht!" — het is slechts één enkel woord van de grote Doorbreker. En toch is het zo wijd uitgestrekt, dat het hemel en aarde, tijd en eeuwigheid, omspant.

De onpeilbare diepte van dit éne woord, van de triumfkreet van de Doorbreker: „Het is volbracht!" zullen wij nooit peilen. Zij is zelfs voor de engelen verborgen. Om dit éne woord recht te verstaan zouden wij moeten kunnen doorgronden het raadsbesluit Gods, het ganse werk der verlossing. En wij zouden ook weer moeten eindigen in de eeuwigheid, bij de voleinding van alle dingen ten jongsten dage.

Daarom kunnen wij slechts stamelen van wat dit woord inhoudt. „Het is volbracht!" zo klinkt het als een triumflied van de lippen van de stervende Verlosser. Zo was er dan eindelijk een einde gekomen aan het gruwzaam lijden, dat de Borg moest ondergaan van Bethlehems

kribbe tot Golgotha's kruis. Weken achtereen zijn wij door de prediking bepaald bij de smartelijke arbeid van de Borg en Middelaar, en dat herhaalt zich jaar op jaar, doch wat verstaan wij nu nog van dat éne woord, van de kruisweg des Heeren? Zijn wij doorgedrongen tot op de bodem van de lijdensbeker, zodat wij iets hebben geproefd van de bitterheid van zijn droesem? O neen, mijn lezer, want het lijden van de Doorbreker, van de Man van smarten, gaat ons verstand en ons gevoel verre te boven. In de smarten, de angsten van een mens van gelijke beweging als wij, kunnen wij ons enigszins verplaatsen, doch niet in die van Hem, Die is God en mens in één persoon, op Wie de heilige en rechtvaardige God heeft doen aanlopen de ongerechtigheid van al de Zijnen.

Dat lijden nu naar de ziel, waardoor Hij moest klagen: , , Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe", dat lijden naar het lichaam, doordat Hem zelfs handen en voeten doorgraven werden: , , Het is volbracht." - — Wat zal er bij het uitroepen van deze woorden, een triumfkreet van de Doorbreker, een vreugde zijn geweest in het hart van de Heere Jezus! Wij moeten immers niet menen, al lezen wij: „Jezus zweeg stil", al werd Hij als een Lam ter slachting geleid, al deed Hij Zijn mond niet open, als een schaap, dat stemmeloos is voor dien, die het scheert, wij moeten toch niet menen, dat al dit lijden Hem niet raakte, Hem geen pijn deed. Neen! Hij was waarachtig mens, Zijn broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.

Nu echter kwam er een einde aan al die spot en smaad. Het is, voorwaar! geen wonder, dat de Man van smarten met blijdschap uitgeroepen heeft: „Het is volbracht!"

„Het is volbracht!" — zo was het niet alleen met Jezus' lijden, maar ook met alles wat de Schriften van Hem getuigden. Dit alles moest worden vervuld en volbracht. De God der waarheid had het toch Zelf gezegd: „Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen." In het lijden van de Christus heerst een Goddelijk moeten. De heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hadden er reeds eeuwen van te voren van gesproken. Daar dacht de Heere Jezus aan, toen Hij na Zijn opstanding de Emmaüsgangers met grote ernst en trouw aldus bestrafte: „O, onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben, moest de Christus niet al deze dingen lijden? "

„Het is volbracht!" •— al die ontzaggelijk zware arbeid, die Hij al de 33 jaren Zijns levens op aarde te verrichten had. De Vader had Hem een werk gegeven om te doen, een werk zó zwaar, dat geen mens, ja, alle mensen tezamen, het niet hadden kunnen volbrengen. Dat werk nu was door Hem voleindigd, toen Hij uitriep: „Het is volbracht!" Bij de Doop door Johannes de Doper had de Heere Jezus gezegd, dat het Hem betaamde alle gerechtigheid te vervullen; daaraan was nu voldaan. Alle gerechtigheid was door Hem vervuld. De ganse Wet, waarvan geen tittel of jota mocht voorbijgaan, totdat het alles zou zijn geschied, was nu door Hem vervuld en volbracht. Alle ceremoniën, door de Wet voorgeschreven, bereikten in Hem haar einde. De tijd van de schaduwen was nu voorbij.

Straks zou dit nog bevestigd worden door de Vader Zelf in het scheuren van het voorhangsel. Alle offers tot verzoening, die zouden worden gebracht na het: „Het is volbracht" van Christus op Golgotha, zijn waardeloos, zijn ledige vormen zonder inhoud. En dus, niet langer moest gestort worden het bloed van stieren en bokken. Hij immers, op Wie dit alles in schaduwen zag, was gekomen. Hij heeft Zijn zelfofferande gebracht, waaraan niets ontbreekt. En dus kon Hij als Triumfator uitroepen, stervend aan het hout des vloeks: „Het is volbracht!"

Volbracht is ook de volkomen gehoorzaamheid, die Hij te volbrengen had. Uit hetgeen Hij geleden heeft, heeft Hij die gehoorzaamheid geleerd. Zo volkomen heeft Hij haar bewezen, dat de heilige en rechtvaardige God er een welbehagen in heeft. Zijn ganse leven lang was het Zijn spijze geweest de wil Zijns Vaders te vervullen.

„Het is volbracht." „De straf, die ons de vrede aanbrengt was op Hem", zo lezen wij in Jesaja 53. Volbracht was dus ook het dragen van de straf door de Borg en Middelaar Gods en der mensen, die naar Gods strafeisende gerechtigheid Zijn uitverkorenen hadden verdiend. Vreselijk moet het geweest zijn voor de zo geliefde en liefhebbende Zoon ook die gerechte toorn des Vaders te moeten ondervinden. Het was een toorn, die zó tegen Hem brandde, dat Hij moest uitklagen: „Mijn God! Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? "

Nu echter was dit alles volbracht, en dus voorbij ook het branden van Gods gramschap tegen de zonde. De overtreding was gesloten, de zonden verzegeld, de ongerechtigheid verzoend en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Dat was de heerlijke vrucht van het borgtochtelijk lijden en sterven van de Borg, in Wie de Vader een welbehagen had, in Wie Gods uitverkorenen een welgevallen trekken van de Heere.

„Het is volbracht!" — Dat was een triomflied op de lippen van de Vorst des levens, want een volkomen overwinning had Hij nu ook behaald over de vorst der duisternis. Hij was toch het zaad der vrouw, gekomen naar Genesis 3:15, om de kop te vermorzelen van de oude slang. Zo is dan de macht der duisternis ontwapend, te niet gedaan hij, die het geweld des doods had. Ontzettend had de satan gewoed, sinds de Zone Gods nederdaalde uit de hemel, om op aarde Zijn Goddelijke zending te volbrengen. Reeds bij het begin van het openbare optreden des Heeren was de duivel de Heere Jezus tegengetreden, toen nog in de gedaante van een engel des lichts, zich beroepende zelfs op de Heilige Schrift, en met allerlei schoonschijnende aanbiedingen. En na deze eerste verzoekingen in de woestijn is de duivel voortgegaan met de Verlosser aan te vallen op allerlei manier. Satan begreep: u gaat het om mijn macht, als de overste der wereld. Het is een strijd op leven en dood. Doch, hoe hij ook rondging als een briesende leeuw, het stond niet in zijn macht de Zoon des mensen te verslinden. Het einde van deze ontzaggelijke worsteling was, dat de Verlosser ook met het oog op deze kamp mocht uitroepen: Het is volbracht!"

Over de gehele linie was het dus in de triumf der genade: „Het is volbracht!' Welk een wonder. Welk een genade Welk een rustpunt voor een verbroker hart! Wekke dit woord onze harten op

Z.

S. v. D

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

„Het is volbracht”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's