Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE STEENROTS, DIE VOLGDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STEENROTS, DIE VOLGDE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

David is een type van Christus. Zo wordt wel eens gesproken. Ook andere personen worden typen genoemd. En dan niet alleen personen, doch ook gebeurtenissen.

Wat zijn typen? Dat zijn personen of gebeurtenissen, waarvan men wat leren kan aangaande Christus en Zijn gemeente. Zoals het toen en daar met David of Simson of Jozef ging, zo ging het ook met Christus of zo gaat het ook met de gemeente van Christus. Zo is veel wat Israël, het volk Gods van het Oude Testament, overkwam voorbeeld van de lotgevallen van de gemeente Gods van het Nieuwe Testament.

Personen of gebeurtenissen kunnen dus spiegels zijn. Zij kunnen voor-of uitbeelden wat pleegt te geschieden. Daarvan zegt 1 Cor. 10 : 11: , En deze dingen allen zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn".

Als iemand vraagt wat deze dingen zijn, kan hij een antwoord vinden in de eerste 10 verzen van 1 Cor. 10. Uit dat gedeelte kreeg ik de volgende vraag voorgelegd: Wat kan er bedoeld zijn met drinken uit de geestelijke steenrots en toch nog verloren gaan?

Inderdaad moet er hier wel van een ander drinken sprake zijn als in Johannes 6 : 54: , Die mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven". Hier is geen verloren gaan bij. Die het bloed van Christus drinken, in hen heeft God een welbehagen. Maar men kan uit de geestelijke steenrots gedronken hebben terwijl God toch geen behagen in ons heeft. Wat betekent dit alles?

Ten eerste merken wij op, dat de apostel hier een waarschuwing geeft voor de mogelijkheid van verloren gaan, ook als het heel wat met ons lijkt. „Die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle" (1 Cor. 10 : 12).

In vele preken van tegenwoordig ontbreekt de waarschuwing. Deze ontbreekt in de Heilige Schrift niet en het allerminst in de prediking van Jezus. Deze preek, waarin de waarschuwing ontbreekt is dus niet voluit Schriftuurlijk. Alleen mag men weer niet vergeten, dat ook de waarschuwing moet voortkomen uit een levend en bewogen hart en niet uit een koud verstand. De apostel schrijft in 2 Cor. 5, dat hij tracht te bewegen tot het geloof, omdat hij weet de schrik des Heeren.

Waar waarschuwt de apostel dan voor? Hij waarschuwt er voor, dat men tot het verbond zou behoren en gedoopt zijn en Avondmaal vieren en dat de echte wedergeboorte en bekering en het ware geloof zouden ontbreken. Hij gaat er dus van uit, dat dit kan. Hij wijst ook aan, dat dit in Israël, ten tijde van de woestijnreis, bij het merendeel het geval was.

In het begin van vers 1 drukt de apostel uit, dat hij iets gaat zeggen, dat van bijzondere betekenis is. Broeders ik wil niet, dat gij onwetende zijt. Er staat immers niet minder op het spel dan de persoonlijke zaligheid. Hoe is het bij ons?

De algemene verzoening wordt van vele kansels gepredikt. Door leidinggevende figuren van onze dagen, wordt zij ook in de Hervormde Kerk aan predikanten en ouderlingen voorgehouden als de hoogste wijsheid. Christus, zo zegt men, is voor alle mensen gestorven. Als men dit in zijn volle betekenis neemt, kan er niemand der mensen meer verloren gaan. Hoe zou immers een zondaar verloren kunnen gaan, voor wie de Borg alles heeft voldaan? Hoe kan hij ooit nog bestraft worden, wanneer ook voor hem alle straf is gedragen? Ja maar, hij krijgt straf voor zijn ongeloof, zegt iemand. Heeft Christus dan voor de zonde van het ongeloof, welke zonde bij al Gods volk groot en machtig is, niet geleden?

Ja maar, er staat toch in de Heilige Schrift, dat Christus voor allen gestorven is? Dat staat in 2 Cor, 5 : 14, maar welke allen? Allen die in Christus geloven. Daar is immers geen verdoemenis voor hen, voor wie Christus gestorven is? Daar is ook geen verdoemenis voor hen, die in Christus zijn (Rom. 8:1). Het lijdt geen twijfel of in dergelijke teksten betekent allen: l degenen die in Christus geloven. Denk maar aan Romeinen 5 : 18: Zo dan, gelijk door éne misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo ook door éne rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens".

Het eerste allen betekent: allen, die in Adam zijn. Het tweede betekent: allen die in Christus zijn.

Ja maar Christus is voor allen gestorven, maar nu moet de mens zelf weten, wat hij er mee doet, zegt iemand. Ik antwoord: Als dit de leer van het Evangelie zou zijn, dan zou er nooit iemand zalig worden, want ieder ligt dood in zonde en misdaden en er is niemand, die van nature God zoekt en Christus is alleen te kennen door de Heilige Geest. Wie de verwerving der zaligheid van de toepassing scheidt, predikt een halve Christus en laat de gevallen mens in de kou staan en in de dood liggen. Onder zulk een prediking komt men niet verder dan tot een ingebeelde zaligheid.

Het gaat dus over het gevaar, dat men verloren gaat. Daarvan is Israël een voorbeeld. Wat hebben wij dan met Israël te maken? Daar zijn wij als gemeente van Christus één volk mee. Dat blijkt uit de woorden: onze vaders. Dit is niet letterlijk bedoeld. De gemeente van Corinthe bestond grotendeels uit heiden-christenen. Maar de oude Israëlieten zijn de geestelijke vaders der gemeente, want de Israëlieten zijn de Kerk Gods van de oude bedeling.

Wat is er nu met deze geestelijke vaders gebeurd ons tot waarschuwing? Zij waren onder de wolk. Van die wolk genoten zij. Deze wolkkolom wordt dus gedacht als Israël overdekkende, zie Num. 10 : 34 en 14 : 14. Voorts is geheel Israël door de Rode Zee getrokken. Beide, gelovigen en ongelovigen bereikten de overkant. In deze weldaden kwam zo duidelijk uit, dat de Heere dit volk boven anderen had uitverkoren en beschermde. Maar hoe is de gemeente van Corinthe en de hele Kerk van het Nieuwe Testament door de zee getrokken? In de Heilige Doop. Wij zijn gedoopt bij de ingang in de gemeente Israël is gedoopt bij de ingang in de bijzondere leiding Gods. De doortocht was een Doop. Door die doortocht worden ze met Mozes bijzonder verbonden en nam God ze voor zijn rekening. Het ganse volk kreeg deel aan de gaven van de uittocht d.i. verlossing uit de slavernij. Het kreeg een uitnemende leider in Mozes en het volgde hem. Zo uitwendig sloot het volk zich bij God aan. Maar het was uitwendig, zoals er tienduizenden bij de Kerk zijn aangesloten. Zij aanvaarden de leiding van de Kerk. Zij ontvangen in dit leven veel hulp en bijstand Gods, gelijk Israël in de woestijn, zij zijn gedoopt en doen belijdenis „maar missend de Geest des Heeren", is het alles nog abuis. Daarvoor waarschuwt de heilige apostel. De weldaden gaan verder. Israël kreeg het manna van de hemel en het water uit de steenrots. Deze twee beelden wat af, zegt de schrijver. Het is een geestelijke spijze en een geestelijke drank. Over dat woord geeestelijk zitten onze vraagstellers te prakkezeren, begrijp ik. Zij verstaan onder geestelijk hier een spijze, clie het geestelijke en eeuwige leven schenkt. Grosheide schrijft in zijn verklaring: Hier wordt er door uitgedrukt, dat het manna en het wonderbaar vloeiende water niet van de gewone natuurorde waren. Het waren wonderen. Pneumatisch (geestelijk) is voor Paulus alles, wat als blijk van Gods genade in deze zondige wereld komt, daarin openbaren zich werkingen van de Heilige Geest, zie ook Gal. 4 : 29, Bij de schepping bracht de Geest Gods de dingen tot hun volkomenheid. Ook in het werk der herschepping, in het genadewerk, komen de dingen door Gods Geest tot hun volle heerlijkheid. Zo is het wonderbare brood en het wonderbare water, die zelfs dienst moesten doen om het verlossingswerk van Christus af te beelden (Johannes 6 : 31vv) pneumatisch, geestelijk. Daarom was het een groot voorrecht er van te genieten. De Heere openbaarde er zich in, sprak er door van Zijn verbond en van de komende Messias".

In ons spraakgebruik zouden we geestelijk kunnen opvatten als betrekking hebbend op algemene weldaden en werkingen des Geestes. Al dat eten en drinken, die verlossing en bescherming, van het oude volk vinden we ook bij het nieuwe Israël van 1960. Wat is er veel dat wij ontvangen, die uit het diensthuis van Rome zijn uitgeleid en tot hiertoe bewaard voor een volkomen verlaten van de oude paden. Wat een tijdelijke zegeningen en wat een geestelijke zegeningen ontvangen wij. Zou God nu in het merendeel van ons geen behagen hebben?

En waar komen deze geestelijke zegeningen vandaan? De apostel zegt: „De

steenrots was Christus". Niemand denkt dat de Zoon Gods in de woestijn steen geworden was. Het is beeldspraak. Die rots was niet een natuurverschijnsel zonder meer. Dan zouden het natuurlijke weldaden zijn geweest. Maar het hele volk genoot geestelijke weldaden. Waarom geestelijk? Omdat Christus er achter staat. Dat het volk Israël leefde en vrij was en at en dronk dankte het aan Christus. Die natuurlijke steenrots volgde niet - — al is daarover in Israël een verhaal — doch Christus volgde met die genade, die het volk in stand hield. Geestelijke weldaden zijn op zichzelf nog geen zaligmakende weldaden. Maar ze zijn wel van Christus afdalende. En daarom gaat het hierom. Israël ontving alles uit de steenrots, die volgde. En heel het volk Israël ontving die weldaden. Zo ontvangt de Kerk Gods zegeningen. Waar is de Kerk? Waar Gods Woord recht gepredikt wordt en de sacramenten bediend naar de instelling van Christus.

Wat zijn zegeningen? De hulp op het gebed, die voor het tijdelijke leven alle christenen die Hem aanroepen ontvangen. De prediking, dus de hartelijke nodiging zich te laten zaligen. De betuiging Gods in de sacramenten en in het Woord, dat Hij geen lust heeft in onze dood. Voorts alles wat er nog aan bediening van Woord en sacrament is overgebleven in het land. Bij velen is nu de gedachte verspreid, dat het nu genoeg is als we deze weldaden erkennen als aanwezig. In Corinthe moet ook de gedachte bij sommigen voor de deur hebben gelegen, dat zij zoveel weldaden hadden, dat zij het geestelijk Kanaan wel binnen zouden treden. Daartegen waarschuwt Paulus. Israël zet hij tot voorbeeld. Daar waren de geestelijke gaven. Nochtans had God in het merendeel van hen geen behagen. Men kan zich afvragen of dit behagen op de zaligheid ziet of alleen op het binnentrekken in Kanaan. Ik kan niet anders denken dan dat het niet alleen ziet op het ingaan in het aardse Kanaan. Maar hoe dit ook voor Israël moge zijn, voor de Kerk van het Nieuwe Testament is deze verklaring niet mogelijk, alsof er alleen aardse weldaden kunnen verloren gaan. Het gevaar bestaat dat God in het merendeel der gemeente van het midden der twintigste eeuw geen behagen heeft om hen in het hemelse Kanaan te brengen. Als God de weldaden aan een volk in zijn geheel schenkt, kan toch de meerderheid het doel missen, waartoe God de weldaden geeft. Dat staat hier duidelijk. Want hoe men het ook wil bekijken: het gaat hier niet om voorspoed en een lang leven op aarde alleen. Het gaat niet buiten de persoonlijke zaligheid om, wat Paulus hier waarschuwend schrijft.

Waardoor kunnen wij dan de zaligheid verliezen? Dat staat in de volgende verzen. We kunnen nog zoveel tijdelijke weldaden hebben genoten, nog zoveel keer uitgered zijn zoals Israël uitgered was, nog zo trouw zijn in de verheerlijking van het verbond en in het gebruik der sacramenten -' zonder de wedergeboorte - de radicale vernedering en het ware geloof in Jezus Christus gaan we verloren. Voordat Israël in Kanaan kwam is het in de woestijn neergeveld. Daar staat in vers 6: , , Deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust in het kwaad zouden hebben".

Welk kwaad zien we dan in de kerk van het Nieuwe Testament? We zien een antibekering. Als er vroeger mensen bekeerd werden gingen zij het nauw nemen met Gods dag, Gods huis en Gods Woord. Tegenwoordig ziet men allerlei kerkvolk met Doop en Avondmaal er bij, die het helemaal niet nauw nemen met Gods dag enz., maar juist omgekeerd. Zij keren zich van de levende God af en naar de wereld toe en houden zich toch voor Gods volk.

Daar is de grote anti-bekering cjaande, ook in de praktijk van het geloofsleven. Het is van ouds bekend, dat Paulus eerst ter aarde werd geworpen en dat hij daarna in Christus zijn vreugde vond. Tegenwoordig

pleiten velen voor een bekering tegengesteld aan de apostel: Eerst vindt men zijn vreugde in Christus en dan wordt men verbrijzeld vanwege zijn verloren staat voor God. Een anti-bekering in de grond, die naar een ingebeelde verlossing voert. Deze anti-bekering is niet vreemd. Zij kwam in Israël reeds voor in de woestijn. Zij bedreigde de kerk van Corinthe. Zij is bij ons al eeuwen aan de gang, doch schrijdt steeds verder. De apostel wijst er op, dat Israël zich keerde tot de dienst der afgoden dit is een onreformatorische leer. Hij wijst voorts op de lust in hoererij, die in allerlei vorm van geslacht tot geslacht de kerk bedreigt: letterlijk, figuurlijk als lust tot allerlei wereldse ijdelheid en rommel, en geestelijk in de vorm van eigengerechtigheid en eigenwillige godsdienst. Want wie onder de mensen komt, weet dat de gedoopten en ongedoopten van deze twee vol zijn. Daar is ten eerste de hoogmoed bij gemeenteleden en voorgangers. Men is nooit door de diepten van Gods toorn en gramschap heen gevoerd en nooit verbrijzeld voor een heilig en rechtvaardig God, maar men spreekt als de grootst-gelovigen. Wat is er weinig kleinheid en waarachtige vernedering. Wordt dat ook niet te veel bij de voorgangers gemist? De een is met de wet getrouwd, de ander met een verkeerd verstane letter uit het Evangelie, de derde met een eigengemaakt geloof en de vierde zit in de wolken op een troon van zelfgenoegzaamheid. Van deze dingen is kerk en wereld vol. Doch Jezus zoekt verlorenen en waar vindt Hij die nog?

De noodzakelijkheid van de ontmaskering en vernedering en van de overtuiging van zonde wordt integendeel al krachtiger bestreden.

Zalig willen worden buiten Gods geopenbaarde weg van wedergeboorte en bekering en openbaring van Christus om en murmureren over de moeite van de smalle weg ten leven is tenslotte het laatste wat de heiden-apostel aanwijst als dingen, die voeren tot de vernieling in de woestijn. Zo kan het gebeuren dat men vele geestelijke weldaden ontvangen heeft en toch niet komt in de rust, die er overblijft voor het volk van God. Broeders, ik wil niet, dat gij van dit gevaar onwetende zijt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE STEENROTS, DIE VOLGDE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's