Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door het geloof

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Telkens weer als in onze gemeente kinderen gedoopt worden en het aloude formulier van de Heilige Doop voorgelezen wordt, vraagt de bedienaar van het sacrament aan de vader en moeder van de dopeling of zij ongeveinsd op de volgende vragen willen antwoorden. In de eerste vraag — en daar gaat het mij nu om — wordt dan beleden, dat onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen.

De verdoemenis is wel het zwaarste wat een mens kan treffen. Het is de straf van de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood, die op heel de wereld rust, als gevolg van de zonde van Adam. „Door één misdaad is de schuld gekomen over alle mensen tot verdoemenis. Door de ongehoorzaamheid van die éne mens zijn velen tot zondaars gesteld" (Romeinen 5 : 18, 19).

De gehele wereld is voor God verdoemelijk (Romeinen 3:19) joden en heidenen vallen samen onder het veroordelend vonnis Gods.

Hoe komen wij daar onderuit? Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? De lezer ziet hoe de zaken tegenover elkaar staan: verdoemenis en vrijspraak. Wij liggen allen onder het veroordelend vonnis. Dat kunnen wij leren uit de wet Gods, want door de wet is de kennis der zonde. De wet wijst de zonden der mensen zó duidelijk aan, dat niemand moet menen aan haar oordeel te kunnen ontkomen. Aan onze kant is dus de verdoemenis. Hoe kunnen wij dan ooit tot de gerechtigheid voor God komen? Hoe kan dit vonnis opgeheven, vernietigd worden?

De zonde van Adam is al genoegzame grond voor het verdoemend vonnis Gods en dan komen daar de duizenden persoonlijke daadzonden nog bij. Hoe moet dit nu? Het is duidelijk, dat alleen een nieuw vonnis, een nieuwe rechterlijke uitspraak ons kan bevrijden van het oude vonnis. Wij die verdoemd zijn moeten gerechtvaardigd worden. Het geschiedt beide door een rechterlijke uitspraak Gods. Verdoemen is veroordelen tot de dood en rechtvaardigen is vrijspreken van schuld of straf. De Heilige Schrift heeft hier een regel voor. De goddeloze moet verdoemd worden en de rechtvaardige vrijgesproken. „Wie de goddeloze rechtvaardigt, en wie de rechtvaardige veroordeelt zijn de Heere een gruwel, ja die beiden" (Spreuken 17 : 15).

Met dit richtsnoer vóór ons, is er weinig hoop. Want volgens Gods heilig Woord is ieder mens verdoemelijk voor God. De brief aan de Romeinen zet dat uitvoerig uiteen. Noch de eigenwillige godsdienst van de Griek, noch de eigengerechtigheid van de jood biedt een weg ten leven of ter ontkoming aan het zware oordeel.

Wat dan? Ten eerste, dat wij persoonlijk en bevindelijk leren hoe verdoemelijk wij voor God zijn. Van nature heeft de mens misschien een vaag besef, dat hij een zondaar is. Om tot de rechte kennis van onze treurige toestand te komen, moet er met ieder onzer geschieden, wat Paulus van zichzelf vertelt in Romeinen 7: Toen de wet ingekomen is ben ik gestorven". Het komt er voor ieder op aan, dat hij of zij alle eigengerechtigheid en alle godsdienst, die niet rust in een waar geloof in Christus als grond voor de eeuwigheid verliest. Het gevaar is heel groot immers, dat wij, zolang we nog iets goeds in onszelf vinden ons niet onderwerpen aan de gerechtigheid Gods. Zo is het met de joden gegaan. „Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hunne eigengerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij aan de rechtvaardigheid Gods niet onderworpen" (Romeinen 10 : 3).

De rechtvaardigheid Gods is hier de weg tot gerechtigheid, die God in Christus heeft ontsloten. Zou het niet kunnen, dat zelfs heden ten dage, hoewel nu de gerechtigheid uit het geloof al bijkans 20 eeuwen over de wereld gepredikt en bijzonder in ons land verkondigd is, zelfs onder ons toch nog op eigen vroomheid of gerechtigheid wordt vertrouwd? Sommigen zeggen wel eens met het oog op bepaalde ondervindingen: ik heb er niet genoeg aan, ik kan het er niet mee doen". Maar in welk opzicht hebben zij er dan toch niets aan? Was het niet beter als zij zeiden: k ben met alles nog verdoemelijk voor God en in wezen een goddeloze, Buiten Christus leven we in een totale verlorenheid en onmacht, want dan past op ons één naam: e goddeloze. Ik bedoel niet, dat bekommerden en veranderden zouden moeten ontkennen, wat de Heere gedaan heeft. Maar het is aan de andere kant toch ook nodig, dat zij erkennen, wat de Heere niet gedaan heeft. Daar zijn van die oprechte zoekende mannen en vrouwen. Zij kunnen noch durven Gods genade ontkennen. Maar toch zijn ze niet vrij. Zij hebben veel ontdekking en ook veel vertroosting. Hun hart gaat naar de Heere uit. Hun ziel is wel eens verheugd geweest in God, maar in wezen zijn ze nog onder het oordeel, onder de verdoemenis. Zij zijn niet vrijgemaakt van de wet en ook niet van de macht der zonde. Nog altijd worden zij overheerst, hoezeer hen dat smart. Overheerst door de wet; overheerst door de macht en heerschappij der zonde; overheerst vaak door het „eigen ik"; overheerst door de verleidingen en verlokkingen der wereld. Zij leven niet in de zonde, maar voelen zich niet vrij. Zij voelen zich gebonden. Met al hun verkwikkingen moeten zij zeggen: ch, Heere, wat gij gedaan hebt is wel groot, maar ik ben niet vrij. Ik ben ongered. Ik ben niet verlost. O, wanneer komt die dag? Gelukkig als iemand in deze stand ongelukkig blijft. Maar zouden er niet enkelen wezen, die er te weinig benauwd onder zijn, dat zij in een onopgeloste staat leven en niet met God verzoend zijn? Het kan zo wezen, dat iemand te weinig erkent, hetgeen God aan hem gedaan heeft. Maar zou het ook niet kunnen dat deze en gene maar heenpraat en heenleeft over Romeinen 7 : 1—6: iet vrijgemaakt van de wet, want niet gestorven en tóch zo makkelijk leven en zo makkelijk praten. Het is beter, dat wij een ongelukkig en onbekeerd mens blijven tot God ons vrijmaakt in Christus.

En hier komen we nu aan het punt, waar het om gaat. Wij hebben allen het vonnis der verdoemenis. Dat is een vreselijk vonnis. Sterven betekent voor God verschijnen en weggesloten worden in de afgrond van het verderf. Hoe komen wij er van onder?

Op deze vraag antwoordt de Schrift: „Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn". Als er geen verdoemenis is betekent dit, dat er een vrijspraak is, waardoor het veroordelend vonnis is vernietigd. Dit vrijsprekend vonnis wordt uitgesproken over allen die in Christus zijn.

Op welke wijze kan men in de Heere Christus zijn? Door het geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst. Daar is al heel wat geschreven over een rechtvaardigmaking voor het geloof, dus over een vrijspraak, die een mens ten deel zou vallen nog voor hij gelooft. In een bepaald verband heeft dat wellicht een goede zin. Maar wij staan nu stil bij de rechtvaardigmaking door het geloof. Dit betekent niet, dat God de zondaar vrijspreekt op grond van zijn geloof. Het geloof is geen verdienende oorzaak. Het betekent dat de zondaar en goddeloze Christus aanneemt, die hem van God geschonken is. Met deze Heiland heeft hij alles. Want wie de Zaligmaker door een waar geloof omhelst, heeft deel aan de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. God rekent deze stukken hem toe. Het is onmogelijk, dat de opperste Rechter een goddeloze vrijspreekt, die buiten Christus is. Tenminste dat zou ik zeggen. Overeenkomstig de wet kan God alleen hem voor rechtvaardig verklaren, die gerechtigheid bezit. Eigengerechtigheid en voldoening bezit de zondaar niet het minste. Doch in plaats daarvan komt de gerechtigheid van Christus. Deze wordt de zijne door toerekening. God de Vader schenkt aan de uitverkoren zondaar Christus met al zijn weldaden. Door het geloof, dat een gave Gods is en dat de Heilige Geest ontsteekt, neemt de zondaar de Heere Jezus aan met al Zijn weldaden en verdiensten. De gerechtigheid van Christus wordt nu zijn gerechtigheid en om deze gerechtigheid spreekt God de gelovige vrij, hoewel de gelovige een zondaar en goddeloze in zichzelf is.

Het gaat dus om het geloof in Christus. Dat moet geen ingebeeld geloof zijn, waardoor een mens zich roekeloos en ongegrond de verdiensten van Christus maar toe-eigent en onderwijl bij de wereld met zijn hart blijft leven.

Hoe komen wij tot dit geloof? Ik zou een ieder raden er zich goed rekenschap van te geven, dat we van onder de verdoemenis verlost moeten worden door met God verzoend te worden in Christus. Die vereniging met Christus moet er dus zijn. Nu zijn er mensen, die meer naar troost zoeken dan naar waarheid. Dat is niet aan te raden. De Heere leidt zijn volk langs de weg van zijn beloften, maar die belof-

ten zijn in Christus ja en amen. Daarom kan een recht-zoekende ziel zich niet pleisteren met een tekst, die met vreugde werd ontvangen of met allerlei kentekenen, die het geloof in Christus niet zijn. De rechte zoeker is het om één kenteken te doen, namelijk het ware geloof. Hij houdt zijn oog gevestigd op Jezus. Hij bidt of het God behagen mocht zijn Zoon in hem te openbaren. Hij heeft niets aan een conclusie uit sommige werkingen of gevoelens in zijn hart. Hij wil de werkelijkheid der zaak. En nu is dit zo'n grote troost, dat Jezus zich wil verbinden aan een zondaar. Laat iedere benauwde achterdochtige zoeker toch de gedachte loslaten, dat de Heere Jezus iets eist van de mens behalve een oprechte schuldbelijdenis. Het wordt immers zo, in de weg der ontdekking, dat de zondaar hoe langer hoe meer zijn onbekeerde staat gewaar wordt. Van binnen zijn het allemaal zonden en banden en vijandschap. Laat zo een komen tot Christus, gedreven door het verlangen om met de Vader verzoend te worden. Bedelen maar, mannen en vrouwen, of God u genezen mocht van uw achterdocht. Het is goed, dat een mens vreest voor zelfbedrog, maar het is ook goed, dat hij bang is voor achterdocht. Als de Heere hem wil helpen, moet hij zich ook laten helpen. Daarom verlangt de arme en nooddruftige, dat de Heere het stempel op hem moge zetten.

En hoe moeten wij nu tot de Zaligmaker komen? Jezus heeft uitgeroepen: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Die rust is de vrijspraak door de Vader. Want hoe zou een schuldige, die de verdoemenis voor ogen heeft kunnen rusten, tenzij hij weet, dat 't doodvonnis is vernietigd? Hoe weet een ieder komen? Als een vermoeide en belaste. Een mens is zo genegen om als een gevoelige of biddende of werkzame te komen. Hij wil wat beminnelijke dingen aan de Heere voorstellen. Niet doen, man. U kunt de Heere niets aanbieden. Werk in uw gebed maar met uw verloren staat. Het is immers helemaal verloren met u. Als de Heilige Geest het geloof in Christus niet werkt in uw hart en u met volle zeilen in de haven der borgtochtelijke genade moogt binnenvaren, ligt u overal buiten. Wat helpt het een mens, dat hij zo veranderd is of zoveel zondekennis heeft of zo verbroken en verslagen is? Dat kan toch de grond niet wezen! Morgen bent u misschien zo hard als een keisteen. Leg het in uw gebed de Heere maar voor, dat gij alles mist en dat er zo'n scheiding is tussen u en God. Klaag uzelf maar aan. En als ge veel last hebt van uw zondige hart en als ge zo klagen moet, dat ge het heel uw leven niet goed gedaan hebt, klaag het de Heere. Aan armen wordt het evangelie gepredikt. Een mens moet zijn onwaardigheid inleven. Dat is heel erg. Het is verschrikkelijk om in alles zichzelf te moeten aanklagen en te moeten belijden, dat men alle genade verbeurd en verzondigd heeft. Maar het is de beste weg. Onverwachts keert soms de wind en vaart men de schone havens binnen. Wat is dat dan voor geloof? Het historisch geloof zegt: Ik geloof dat de Zoon van God geleden heeft en opgestaan is. En houdt dan op. Het ware geloof zegt: Ik geloof, dat de Zoon van God geleden heeft en opgestaan is. Maar dit alles voor mij, voor mijn zonden, waarvan ik zeker ben. Dat geloof is een gave Gods, maar de Heere heeft nergens verboden dat wij het van hem zouden vragen. Als er iemand onder onze lezers is, die meent dat hij uit zichzelf geloven kan en de Heere Jezus aannemen, laat hij het doen. Maar voor de armen, die het niet kunnen, blijft de troost open, dat bij de Heere alle dingen mogelijk zijn, zelfs het zaligmakend geloof te werken. En dat geloof is onmisbaar, zonder verdienende oorzaak te zijn. De Schrift zegt, dat wij worden gerechtvaardigd door het geloof en uit het geloof. Het geloof is dan het middel, waardoor men zich de genade toe-eigent. De Geloofsbelijdenis geeft hier een schone verklaring van in artikel 22: „Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is dat ons rechtvaardigt, want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al zijn verdiensten en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; dewelke de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Door het geloof

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's