ROEPING EN VERKIEZING
In 2 Petrus 1 vermaant de apostel Petrus tot een heilig leven hen, die een even dierbaar geloof verkregen hebben. Elke brief heeft een adres en dus zijn de uitspraken daarin niet tot alle mensen gericht, doch tot de geadresseerden. Dit wordt wel eens vergeten. Tot de gelovigen zegt de apostel: voegt bij uw geloof deugd. Men kan ook vertalen: degelijkheid. Een gelovinge moet een man of vrouw zijn met een heilige, zedelijke, geestelijke kracht of deugdelijkheid. En dan maar in het wilde weg kracht betonen? Een geweldige spreker en ijveraar zijn? Neen, neen, zegt Petrus, doe alles met verstand. Voegt bij de deugd kennis. Handelt met recht inzicht in de omstandigheden en personen enz. Kracht geleid door kennis dus. En dan altijd maar zeggen, wat ge weet en denkt over dingen en mensen? Pas op, zegt de apostel. Voegt bij uw kennis matigheid d.i. zelfbeheersing. Weet alles wat je zegt als je strijdt voor de waarheid Gods, doch zeg niet alles, wat je vermoedt, weet, of denkt. Dan maar een beetje slap wezen terwille van de lieve vrede? Voegt bij de matigheid nog zelfbeheersing lijdzaamheid d.i. standvastigheid. Lijdzaamheid betekent dat wij het onder de druk uithouden en standvastig doorvechten.
Moeten we dan verbitteren onder de bestrijding en hard optreden? Voegt bij de lijdzaamheid Godzaligheid. Daar geschiedt niets bij geval. In dagen van onrecht en leed moeten wij God niet uit het oog verliezen en niet met een boze verkeerde geest voor de waarheid strijden.
Moeten we dan alleen met de eerste hoofdsom der wet rekening houden? Neen, ook met de tweede. Voegt bij de Godzaligheid broederlijke liefde en bij deze liefde tot allen. Zo moeten de gelovigen leven. Niet alleen stoer voor de waarheid Gods zijn, doch ook de broeders, ja alle mensen, in het oog houden.
Wat is nu het nut van deze ijver? De apostel zegt: „Zij zullen u niet ledig en onvruchtbaar laten in de kennis van onze Heere Jezus Christus". Dus geloof en degelijke deugdelijkheid beoefenen maakt een mens niet rijk in hemzelf, maar doet hem toenemen in de kennis van Christus en maakt hem vruchtbaar voor zijn naaste.
Maar als iemand nu meent een gelovige te zijn en hij beoefent de genoemde deugden niet? Dan gaat het er precies mee als met degenen, die afgebeeld werden in de gelijkenis van de zaaier. De een groeide prachtig op, doch verdorde en het geloof van de ander verstikte. Het begin, dat er scheen te zijn verdwijnt dan ook nog. De mensen, die op hun geloof roemen, doch niet begeren naar Gods geboden te leven zijn blind of kortzichtig, zegt de apostel. Zij bekijken de dingen dus heel verkeerd. Zij zien alleen maar wat dichtbij is. Zij zien de hemel en daar willen zij graag heen. Maar zij zien niet, dat de weg, een weg van strijd en aanvechting is. Zodoende kiezen zij voor een slordige wereldse levenswandel en vallen terug in een zondig leven. Dit nu laat zich niet verenigen met het geloof in Christus. Een zondige of slordige levenswandel betekent, dat iemand niet in waarheid met Christus verbonden is, want het is onmogelijk dat iemand, die Christus door een waar geloof is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Goed verstaan natuurlijk. Daar is geen sprake van dat de „inwonende zonde" in een begenadigde christen zou zijn uitgeroeid. Hij ondervindt vaak het tegendeel in een zeer pijnlijke mate. Maar dat baart hem dan ook veel smart, vernedering, gebrokenheid des harten. Dit doet hem ook niet ledig neerzitten, doch des te meer kermen aan de troon der genade. Als wij de gedachte zouden gaan voeden, dat echte christenen zo ongeveer een toestand van zondeloosheid zouden bereiken, brengen we Gods echte volk in wanhoop. Het evangelie is niet de grote vertroosting voor zondelozen en volmaakten, maar de grote blijdschap voor goddelozen en waardelozen in hun eigen oog. Hoe langer wij op de weg zijn hoe kleiner en vleselijker wij vaak worden in eigen oog. Kolhbrügge vraagt ergens: Maar moet ik mij dan niet van mijn zonde bekeren? Hij bedoelt dit in de zin van: reinigen. Zijn antwoord luidt: „Bekeer u liever van de mening, dat gij u bekeren kunt".
Wat is dan de bekering, waar het voor een christen op aankomt? Dat hij voor de Heere bloot legt zijn natuur, die geheel bedorven en vervloekt is. Kolhbrügge vervolgt: „Geef de Heere uw zonde, Hij alleen weet er raad voor. Gij weet met uw zonde geen raad, gij weet niet wat gij het beschuldigende geweten en de duivel zult antwoorden. Waar wij ons bekeerd hebben en bekeren, dat is, waar wij alles wat in en aan ons is, gans en al veroordelen, daar zegt de Heere Jezus: Predik vergeving van zonden, van alle zonden!"
Deze vergeving, deze afwassing hebben we alle dag nodig. Maar dit doet weer niets af van de vermaning: voegt bij het geloof deugd, want anders overwoekert, de zonde alles.
Zo zijn we genaderd tot vers 10. Om dit vers uit 2 Petrus 1 gaat het ons vandaag. „Daarom broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen."
De vraag, die mij hierover gesteld werd luidde: Wat gaat vooraf: roeping of verkiezing?
In het algemeen lijkt mij deze vraag niet moeilijk. Zij wordt in Romeinen 8 : 29— 30 duidelijk beantwoord: Die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen".
Ja maar, waarom staat er dan hier deze volgorde? Waarom zou dat niet eens een keer mogen? Deze twee woorden zijn hier nauw op elkaar betrokken. Letterlijk staat er in de grondtekst: van u de roeping en verkiezing. Er staat niet de verkiezing. Zij vormen een eenheid. Nu kan het van alles betekenen: roeping die voortvloeit uit verkiezing, roeping of verkiezing, het geeft niet hoe men het noemt, enz. Het verband zou ik zo willen leggen: Omdat het gevaar van een dwaze maagd te blijken, of door de doornen verstikt te worden groot is, past ons de volhardende strijd. Daarom moeten we vastmaken.
Waar kan dat vastmaken van roeping en verkiezing in bestaan? Roeping is hier de krachtdadige roeping. Het is dus de roeping die God Zich voorgenomen heeft in de stille eeuwigheid. Men kan er een ander woord in vinden voor verkiezing. Een geroepene is een verkorene. God roept niemand anders krachtdadig dan de uitverkorenen. Daarom kan er in 1 Cor. 1 : 26 sprake zijn van roeping en kan vers 27 deze roeping omschrijven en versterken door het woord uitverkiezing.
In 2 Tim. 1 : 9 vinden we zaligmaken, roepen en voornemen Gods in één tekst: Die ons heeft zalig gemaakt en geroepen (d.i. zalig gemaakt door ons te roepen) met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar zijn* 1 eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus
Jezus, voor de tijden der eeuwen". Hier uit blijkt dat onze werken nooit de grond van de roeping kunnen zijn, want het voornemen is de grond en fontein der roeping.
Men kan dan ook niet van de roeping zeggen, dat zij eeuwig is. Het voornemen om te roepen is: „voor de tijden der eeuwen. De roeping zelf is in de tijd."
Wat is nu dat vastmaken? Maken onze werken Gods voornemen vast? Daar is in Romeinen 8 geen sprake van. Verordineren, roepen, rechtvaardigen volgen elkaar op zonder dat er sprake is van invloed onzer werken. Wij houden voorts hieraan vast, dat Gods Woord Zichzelf niet tegenspreekt. Zo schijnt het. Van deze roeping staat: „Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk". Als het dus des Heeren voornemen is, dat deze gelovigen zalig worden, zullen zij dat worden. Maar van 's mensen kant uit gezien kunnen wij geen grond maken van de roeping noch van de verkiezing. Van ons uit gezien is er altijd de mogelijkheid van de doornen, die het zaad verstikken en van het ontbreken der olie. Wij hebben wel zekerheid zover wij geloven. Doch de gelovigen hebben geen zekerheid in hun bekering of wilt ge: in hun roeping en en ontvangen vrucht der verkiezing? Meti zou immers de genade die God met de krachtdadige roeping geeft en die evenals de roeping een vrucht is va n de verkiezing, hier ook met liet woord verkiezing aangeduid kunnen zien. Sommigen willen het zo verstaan. Verkiezing is dan de liefde Gods, die in hun hart is uitgestort. Maar hoe dit zij; wat men meent te voelen van de roeping en genade zijn geen grond om te denken: de strijd tegen zonde, wereld en duivel op te geven en dan maar op de genade te zondigen. Zij moeten daarentegen dapper tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk strijden, staande in het gclccf. Zij moeten op deze wijze toenemen in de kennis van Christus, zegt vers 8. Waarin ligt dus hun roeping en verkiezing? In de kennis van Christus. Hoe weet ik, dat ik geroepen ben? Hoe weet ik dat ik uitverkoren ben? Door mijn geloof in Jezus Christus. Die verzekering van mijn roeping kan worden versterkt, door de goede werken. De catechismus zegt: „daarna ook, dat elk bij zich zelve van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij."
Laten we eens een andere weg proberen. Kunnen onze werken Gods voornemen vast maken? Dat zou strijden met 2 Tim. 1 : 9. Kunnen zij de roeping Gods veroorzaken? De roeping is niet naar de werken, doch uit vrije genade. Hangt het dan van onze werken af, dat wij volharden? Is er geen volharding der heiligen van God .uit? Hangt de volharding van de mens af? Wie verdedigt dit? Maar wel moeten wij zo leven alsof het van ons afhing. En als iemand op de roeping steunde, mag hij wel bedenken, dat aan onze kant het zover kan komen dat wij met Demas de tegenwoordige wereld liefkrijgen. Daar moeten we ontzettend bang voor zijn.
Vastmaken kan dus moeilijk zijn: maken dat God bij de roeping en verkiezing blijft. Maar het is wel zo, dat de dwaze maagden duidelijk hebben laten blijken, dat hun geloof geen wortel had in God. Hun huis was oj3 zand gebouwd. Dat kan wel. Wij kunnen menen in te zullen gaan.
Waartoe dient dan onze strijd voor geloof en genoemde werken? Omdat God het geboden heeft en Hij in ons het werken werkt en zo de roeping en de verkiezing voor ons oog en in de volgorde van Romeinen 8 : 29—30 vast komt te liggen. Dr. Woelderink meende, dat het mogelijk is zijn roeping en verkiezing te niet te doen. Als men daarmee zijn uitwendige roeping bedoelt er de verkiezing om Gods Woord te horen, kan dat heel goed. Ieder, die niet meer ontvangt, doet deze te niet. Maar de eeuwige verkiezing en de krachtdadige roeping in hun volheid kan niemand te niet doen. God zorgt, dat alle uitverkorenen en geroepenen verheerlijkt worden. Daar is een volharding der heiligen, die niet van de heilige afhangt. De kinderen Gods hangen niet af van hun werken. Wel hebben zij te werken alsof alles van hen afhangt. Dat is de weg, waarin God zijn genade in ons vastmaakt. Het gaat niet buiten ons geloven en strijden en lijden om, doch deze zijn nooit de grond. Wij maken niets vast, maar God laat aan de nauw wandelende gelovige zien hoe vast alles bij Hem ligt.
Wat betekent eigenlijk het grondwoord? Het woordenboek zegt: e roeping en verkiezing vast en geldig voor mij maken. Wanneer is deze roeping vast? Als ik geloof in Jezus Christus. De apostel vermaant dus: et er alles op om toe te nemen in de kennis van Christus, daarmee maakt gij uw roeping en verkiezing vast. Dezelfde gedachte vinden we in Hebr. 3 : 14: Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders (tenminste) het beginsel van deze vaste grond ten einde toe vast behouden."
Wat nu de volgorde betreft: ik wil denken aan de roeping, die naar Gods eeuwige verkiezing is. Deze gaat altijd aan de roeping in de tijd vooraf. Er is geen eeuwige roeping. Deze zou ook geen zin hebben, want roeping veronderstelt een hoorder. Daar is wel een eeuwig voornemen. Sommigen willen hier onder verkiezing de genadegiften verstaan die door de roeping het deel der uitverkorenen worden. Ik acht deze vulling van dit woord niet nodig. Een verkiezing, die op de roeping volgt is in de gewone zin van het woord onmogelijk. De verkiezing is immers, dat God zijn volk eerst in zijn hart sluit en besloten houdt en dan roept om hen zalig te maken.
Roeping en verkiezing zijn in 2 Petrus 1:10 twee woorden voor één zaak. Hier gaat het niet over voor of na. In Openb. 17 : 14 staan 3 namen: eroepenen, uitverkorenen, gelovigen. De kinderen Gods zijn het alle drie. Een tekst als 2 Petrus 1:10 is verwant aan Fil. 2 : 12b —13: erkt
uwszelfs zaligheid, want het is God die in u werkt naar zijn welbehagen. Hier staat ook de uitverkiezing achteraan, doch is daarom niet minder de grond van alles. Wat wil men anders? Een verkiezing op grond van 's mensen werken of geloof? Wacht de Heere af wat wij doen en verast Hij, die Hem verkiezen? Geloofd zij God. Hij verkiest, die Hem verwerpen.
D.
L. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1961
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1961
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's