Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET MINIMUM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET MINIMUM

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer stonden we stil bij de gewone weg van bekering, zoals Brakel en Comrie die beschrijven. Dan zijn alle ongewonere dingen al uitgeschakeld. De gewone weg is eigenlijk al een beetje het minimum. Comrie verklaart dan ook, dat hij, in zijn beschrijving, zijn best zal doen om nabijkomenden niet te vleien, zodat zij in hun bedrog gesterkt worden. Wordt daar tegenwoordig door alle predikers ook zo'n zorg aan besteed?

Bij de minimumkenmerken van Comrie behoort ook, schreven we, dat zij die waarlijk wedergeboren zijn, een nieuw hart hebben. Dit betekent, zo legt hij het uit, dat zulken een nieuw gevoel en nieuw gezicht hebben van hun geestelijke toestand. Zij zijn niet. ongevoelig meer „Maar wanneer God het hart door genade wederbaart, een nieuw hart schenkende, komt er terstond gezicht en gevoel en de arme ziel roept uit: wee mij, wat een zondig schepsel ben ik! Wat is er een zondig, boos en ongebogen hart in mij."

Voorts is er een nieuwe zelfbeoordeling. De onbekeerde mens denkt, dat zijn staat goed is en dat hij gelukkig in de hemel zal aanlanden. Hoeveel godsdienstige mensen, die zg. in hun jeugd wedergeboren zijn, hebben deze gedachte, meen ik te mogen opmerken. Maar volgens Comrie is het een gewoon kenmerk van de wedergeboorte, dat de wet begint te werken en dat de zonde gekend wordt en dat de mens uitroept: het is 'buiten hoop, ja buiten hoop. Daarbij komt, dat hij nu God begeert om God. Hij heeft Gods wegen lief, zelfs al zou God hem verstoten. Hij wil God liefhebben, ook al zou God hem haten. „Beproef toch uzelf", zegt Comrie.

Ten derde is er dit. De natuurlijke mens vraagt: wat zal ik eten en wat zal ik aantrekken? Ik vrees, dat vele vrouwen, die denken dat zij in hun jeugd wedergeboren zijn, in hoofdzaak met deze vragen rondlopen. Maar als er werkelijke wedergeboorte is, wat dan? „Wat roept hij? O, wat zal er van mijn kostelijke ziel worden? Hoe zal ik die als een brandhout uit de hel gerukt krijgen? Indien ik Jezus niet vind, ik zal eeuwig verloren moeten gaan. Laat ieder zijn genoegen nemen in de wereld, die wil; duizenden werelden zijn mij zo dierbaar niet als Christus. Laat anderen op hun gerechtigheid steunen, ik zie, dat ik verloren ben. Ik moet barmhartigheid en genade hebben om mij te redden en uit te helpen. En het zal een goddelijk wonder zijn als God naar zo'n Mefiboset, naar zo'n dode hond ooit wil omzien. Maar de begeerte blijft: o, mocht Hij naar zo een omzien, die naar Hem niet heeft omgezien..."

Voorts noemt Comrie nog vele andere dingen, ook het liefhebben van de broederen. Maar hierin valt het mij op, laat ik het nog eens zeggen, dat velen, die in hun wedergeboorte van 's moeders lijf af roemen, zo de spot drijven met hen, die na hun tiende jaar zijn wedergeboren. Het doet wel vaak denken aan Ismaël, die Izaak bespotte. Hoe zit dat eigenlijk? Is dat ook: de broeders liefhebben? Worden de Ismaëls tegenwoordig wel uitgeworpen?

Zoals ik al zei, geeft Comrie zijn minimumeisen om de kleintjes niet neer te slaan. Maar in het vervolg hierop blijkt, dat hij in bijzondere gevallen nog verder tegemoet wil komen. Comrie heeft ware begenadigden ontmoet, die veel van Gods volk houden, maar aan zichzelf twijfelen. Het is hier dus niet een verhouding als van Izaak en Ismaël. „Daar zijn ware begenadigden, die hun staat in twijfel trekken, overmits zij nooit naar hun geheugen enige staatsverandering ondervonden hebben; daar nochtans het Woord van God spreekt altoos van de wedergeboorte als van een levendig maken van een ziel, die dood was in zonden en misdaden, en dat zij andere dierbare vromen, met wie zij omgaan, horen spreken van zulk een tijd en van zulk een krachtdadige verandering. Waarom zij dit missende, besluiten, dat, schoon zij deze en gene werkzaamheden hebben, dat alles mis is."

Comrie tracht dezen tot de overtuiging te brengen, dat zij wedergeboren zijn. Hij troost hen met de gedachte, dat men geen zichtbare verandering nodig heeft, al moet ieder van staat veranderen. Comrie komt dan in dezelfde gangen als Smijtegelt en a Brakel wat betreft de mogelijkheid van een wedergeboorte zeer vroeg in de jeugd. Uit het feit, dat Comrie in zijn preken altijd weer de gewone weg der bekering uitlegt, meen ik te mogen opmaken, dat deze jeugdbekeringen voor hem toch niet het gewone was, want dan was het voor zijn tijd overbodig geweest al maar kenmerken te geven, die alleen golden voor mensen van vroeger, met een heel enkele in zijn dagen. Uit reactie echter tegen hen, die een uiterlijke en bewuste omzetting eisten, schreef Comrie het volgende:

„Er is intussen aan te merken, dat deze krachtdadige verandering meest ondervonden wordt ten aanzien van gevoel, wetenschap en bewustheid in de eerste voortplanting van het Evangelie... Het wordt ook ondervonden van die tot rijpe jaren komen, eer zij tot de Godzaligheid worden bewrocht. Ook van zulken, die zondig en God-vergetend geleefd hebben. Dezulken weten menigmaal wanneer en hoe het teweeg kwam, dat hun harten doorpriemd zijn geworden. Maar het is niet een regel voor anderen. Want er worden vele godzaligen gevonden, die dit niet weten en die men wegens de kracht der zaligheid, in hen zichtbaar, niet zou mogen verdenken.

Derhalve komen in overdenking dezulken, wier hart God de Heilige Geest zeer vroeg in de jeugd heeft begonnen op een zachte, nochtans krachtdadige wijze te buigen en de goddelijke vrees in te prenten en die door een godsvruchtige opvoe-

ding al zachtkens toenemen in de liefde tot God en Christus en al de heiligen."

Hier hebben we dus de bijzondere kinderen, die we bij Smijtegelt en a Brakel ook reeds aantroffen. Zij vormen daar niet de meerderheid der vromen. Dat doen zij evenmin bij Comrie, want dan zou hij altijd maar voor de enkelen preken. Maar onze ouderling schreef: „Welnu, zo vindt men bij ons de meesten in de Gereformeerde Kerk en ook enkele in de Hervormde, waar soms meer een vrijzinnige ondergrond is."

Comrie heeft het zeker niet over de meesten en ik vraag mij af in hoeverre de meesten van de Gereformeerde Kerk beantwoorden aan de beschrijving van Comrie. Deze schrijft over mensen, in wie men een kracht der godzaligheid ziet, die aan zichzelf twijfelen en die een hoogachting hebben voor en bevriend zijn met de krachtdadig bekeerden. Hebben de meesten in de Gereformeerde Kerk zo'n hoge achting voor hen? Zoeken zij hun omgang? Zijn dat voor hen „dierbare vromen", met wie zij omgaan en van wie zij denken: deze vromen worden zalig, maar ik niet? Ik ben het van harte met Comrie eens, dat mensen, in wie de kracht der godzaligheid zichtbaar is, uit wier kleding en taal en gelaat en daad blijkt, dat zij de wereld verlaten en hun oude natuur doden, kinderen Gods zijn, al kunnen zij niet vertellen van een bepaald tijdstip, waarop hun hele leven veranderde. Maar is dat de doorsnee Gereformeerde? Vindt men daar die liefde tot Gods ware volk, dat zo kennelijk bekeerd is? En is dat in heel Nederland zo?

Comrie schrijft over bijzondere kinderen. God buigt hen op krachtdadige wijze. De goddelijke vrees groeit in hen. Zij nemen toe in liefde tot God en Christus en al de heiligen. Dat zijn toch de kinderen Gods, die gestorven zijn, maar ook die leven. Zij horen zo graag een kind des Heeren zijn weg vertellen. Zijn echt de meesten uit de Gereformeerde Kerk zulke liefhebbers van Gods volk, dat krachtdadig, zichtbaar veranderd is, zulke mensen, die de kracht der godzaligheid vertonen? Eerlijk gezegd, dacht ik, dat daar nog al wat Ismaëls huisden, die volop met Israël spotten. Dat er in de Hervormde Kerk weinig zulke kinderen zijn stem ik toe, dus daar strijden we niet over. Verder is mijn gedachte, dat ook voor de leden der Geref. Kerk de poort eng is en de weg nauw en dat er ook daar slechts weinigen zijn, die hem vinden. Maar hierover kunnen wij het eens zijn, dat God sommigen in hun jeugd krachtdadig verandert, zodat zij het b.v. in hun jongelingsjaren gemakkelijker hebben dan anderen. Wulfert Floor schreef: „Er zijn drie dingen, die mij zeer troosten in het gezicht van dood en eeuwigheid. Ten eerste: ik heb geen leven in de zonde achter mij liggen. Ten tweede, ook geen leven van werkheiligheid. En ten derde, geen leven van schijnheiligheid. Vooreerst zeide ik, dat ik geen leven in de zonde achter mij heb liggen. Versta mij echter niet verkeerd: ik wil niet zeggen, dat ik geen of maar weinig zonde heb gedaan op mijn afgelegde levensweg. Ik ben een spruit uit de vergiftigde stam van Adam... Mijn hart, mijn arm hart heb ik duidelijk leren kennen als uiterst boos en vuil, en een onzalige walm van vuiligheden is daaruit menigmaal tot mijn hart opgegaan; had de Allerhoogste mij niet vastgehouden, ik zou in hetzelfde kwaad zijn uitgebroken, dat menig ander vroeger heeft doen sterven op het schavot. Ook ben ik nooit, neen nooit voor God en mijn naaste geweest, die ik had behoren te zijn. Door Gods genade echter heb ik in mijn vroege jeugd het smalle pad gekozen en Gods volk als mijn volk. Dit deed ik in mijn jeugd reeds zeer vroeg en ik houd in diezelfde keus nog stand nu ik oud en zwak ben en mogelijk binnenkort ga sterven. Ik ben in alles ellendig en ik heb mijn ganse weg over in vele gestruikeld, maar toch heb ik des Heeren wegen gehouden door genade, evenwel als een ellendige onder de ellendigen.

Geen werkheiligheid. Ik heb al vroeg leren zien, als ik door mijn eigen deugden en plichten zalig moest worden, dat de zaak dan ten enenmale hopeloos was. Ik heb mij menigmaal voor God neergeworpen als een blinde, onmachtige, onreine en heiwaardige, met smart, beschaamdheid en vernedering. Ik heb de weg der zaligheid als een weg van vrije genade, door het bloed van de grote Middelaar leren goedkeuren met mijn hele hart. Ik ben menigmaal tot Jezus gevlucht met al mijn ellende... Ik heb Jezus aangenomen op Zijn eigen aanbieding met verwondering en blijdschap. Ik heb in Jezus vrede en troost gezocht en ook menigmaal gevonden... zodat ik moest uitroepen: ik heb genade gevonden in de ogen des Heeren en kan niet verloren gaan in der eeuwigheid. Jezus is mij niet vreemd; Hij heeft mij als een weggedrevene opgezocht... en alleen door zijn gerechtigheid zal ik binnenkomen.

Geen leven van schijnheiligheid. Ik ben aan alle struikelingen en misstappen schuldig, maar een schijnheilige, die zich vroom houdt om van de mensen geacht en geëerd te worden ben ik nooit geweest. Ik ben altijd bang geweest om meer kennis of godsvrucht voor te wenden dan ik bezat —' toch — Jezus alleen, met alles wat Hij deed en nog doet is voor mij de hoop der heerlijkheid..."

Hier hebben we een voorbeeld van een jeugdwedergeboorte. Maar hier lezen we toch van zich als diep schuldig leren kennen, een vluchten tot en tot rust komen in Christus: ellende, verlossing en dankbaarheid. Zijn de meesten van de Geref. Kerken in onze dagen als Wulfert Floor? Is mijn ouderling daar heel zeker van? Comrie geeft voor de jeugdwedergeborenen dezelfde kenmerken, die wij vinden bij de landbouwer van Driebergen. Hij koos God en zijn volk. Comrie noemt onder de werkzaamheden van de jeugdwedergeborenen: „Vindt gij niet nu en dan, dat uw hart Gode zo teer, week en gevoelig schijnt aan te hangen, dat ge meer prijs stelt op een ogenblik in Zijn nabijheid dan op duizend werelden?

Vindt gij niet dat uw conscientie u slaat over zonde, die niemand kent dan God en uw ziel? Ja, dat ge nu en dan even bedroefd kunt worden over harte-zonde als dadelijke zonde, over zonde van harteloosheid in uw bidden, lezen en verzuim van gemeenschapsoefening met God, dat ge uzelf aanmerkt als een groot beest voor God?

Vindt gij niet, dat als de zonde op uw hart met indruk komt, dat gij er blijde over wordt, dat God ze u doet zien, dat gij ze niet tracht te verbergen, maar openlijk te belijden en te vlieden tot de volheid, die in Jezus Christus is, opdat alles mag overdekt worden en uw consciëntie bevredigd op toevluchtnemingen?

Vindt gij niet dat ge Jezus zoekt als Koning om door Hem gebogen te worden tot gehoorzaamheid?

Vindt ge niet, dat ge een innige vereniging hebt met al Gods geboden om die in alles voor goed te houden en te verkiezen; en dat uw ziel hoogachting en liefde voor ware vromen heeft? "

Zulken moeten hun staat vast stellen. Ik denk niet, dat iemand tegen deze Wul-

fert Floor bezwaar heeft. Bovendien zou ik er nog graag op willen wijzen, dat niemand in een toevluchtnemend geloof ware vrede kan vinden. Als Comrie de wedergeboorte voor mijn besef nogal vroeg laat beginnen, hoewel hij, merk dat op, er de band met Christus van het begin af bijrekent en niet alleen spreekt van kennis der ellende, dan is het te meer nodig, dat we het stuk der rechtvaardigmaking niet vergeten, waar de goddeloze vrede krijgt? Is dat geen strijd om tot rust te komen in het volbrachte werk en geeft het geen reden tot onderzoek als men 60, 70 jaar oud geworden is en men verstaat Romeinen 5 : 1 nog niet? Daar zullen veel arme tobbers binnengaan, hoop ik, die nimmer verzekerd waren.

Doch gaan wij dan roemen tegen hen, die krachtdadig tot het geloof in Christus zijn gebracht en gaan we dan de staat der bekommering voorstellen als de meest gewenste? Zou veeleer de mens niet bang worden, waar hij zo het artikel mist, waarmee de Kerk staat of valt?

En nu voor het laatst: wij moeten allen komen tot het geloof in Christus. Als dat geschiedt op de wijze van Wulfert Floor, die reeds heel jong de goede keuze deed, is dat even goed als op de wijze van Luther, die na harde strijd alle eigengerechtigheid mocht loslaten. Zij passeren toch allemaal het stuk van de nood der zonde en der schuld, zodat zij geen raad weten en zij passeren het stuk van het genade vinden in Christus en zij passeren het stuk om de vernieuwing des harten boven alles te begeren. Dat zijn de drie stukken, die genoeg zijn voor ieder. Daar gaat een mens verloren in zichzelf, om in Christus behouden te worden. Deze Heiland is genoeg. Maar Hij is ook het Minimum. Met minder zal het niet kunnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET MINIMUM

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's