Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET ENE NODIGE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ENE NODIGE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lukas 10 : 41 en 42.

De Heere Jezus betoont Zich hier de ware Huisvriend. Hij tracht niet Martha en Martha beiden gelijk te geven en alles te sussen. Zo doen wij vaak. Neen, Hij legt de vinger op de wondeplek. Hij behandelt ook Zijn gastvrouw, die zoveel voor Hem en de Zijnen doet, die geen kosten en geen moeite ontziet, eerlijk en getrouw. Ernstig klinkt het van Zijn lippen: „Martha! Martha! gij bekommert en ontrust u over vele dingen, maar één ding is nodig. Doch Maria heeft het goede doel gekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden."

Zelfs zij, die Christus liefhebben, die veel voor Zijn Naam en zaak doen, en overhebben, en die wij zo licht ontzien en naar de ogen zien, kunnen er op rekenen, dat de mond der waarheid hen zal wijzen op hun fouten, op hun zonden. Bedroefd - —' in liefde — maar toch zonder aanzien des persoons. O, in de weg der ontdekking hebt gij, die Hem enigszins moogt kennen, dat toch ook wel eens ervaren. Dat is pijnlijk, maar toch o, zo heilzaam!

Martha, Martha! — wat is dat teer! Wat is dat dringend! Ja, dat is wel nodig voor een, die verstrikt is in de zorgen des levens, die bezig is met veel dienen. Daar laten wij ons niet zo gemakkelijk uithalen. Luisteren, luisteren, zelfs naar Gods stem, dat is zeer moeilijk. Dat zien wij ook in deze zware tijd. Vandaar, dat tot ons wel driemaal uitgaat het woord: „O land, land, land! hoor des Heeren Woord." Zal Nederland, zullen wij horen? O, dat het eens waar mocht zijn. Dat wij kinderen der Hervorming het ene nodige leren zoeken!

Wij doen als Martha van nature, en ook zo menigmaal na ontvangen genade, het ene nodige wordt door ons veronachtzaamd. Ach, wat zijn wij toch tegen onszelf en tegen de Heere!

„Martha, Martha! gij bekommert en ontrust u over vele dingen, maar één ding is nodig." Ja, aan die zonde maakte Martha zich schuldig, hoewel zij ook zeker betere tijden gekend heeft. Ach, wij moeten het erkennen: „Ik ben tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed."

Wij zien hier de gevaren van een actieve aard en aanleg. Ieder karakter heeft zijn eigenaardige gevaren, het levendige, het werkzame van de dienende Martha's, maar ook het rustige, het peinzende van de stille Maria's. Een ieder onderzoeke zichzelf en vrage om de leiding des Heiligen Geestes: „Heere, leer mij de gevaren, de fouten van mijn karakter kennen; leer mij er tegen te strijden in Uw kracht."

„Gij bekommert en ontrust u over vele dingen." Dat woord komt waarschuwend en bestraffend ook tot ons. Het ene nodige wordt door ons niet, of veel te weinig gezocht. Doch, wij bekommeren en ontrusten ons over vele dingen. Over vele dingen! Misschien wel over vele góéde dingen, over uw huishouding, over uw zaken, over de toekomst van uw kinderen. Misschien verontrust gij u wel over vele belangrijke dingen, over de toestand op de wereld, over de noden van kerk, staat en maatschappij, over de vele kerken en kerkjes met enkele tientallen predikanten, over het werk der zending, waarin mensen met dezelfde belijdenis toch niet kunnen samengaan, over het meegaan van verscheidene Hervormd Gereformeerden en Christelijk Gereformeerden met de I.C.C.C., die wel veel kritiek heeft op de Wereldraad van kerken, maar zelf hoofdzakelijk bestaat uit kleine scheurkerken, waaronder vele met grote ketterijen. Maar ach! wat veronachtzamen wij het éne nodige. Weinig wordt het gezocht.

Maria, zittende aan de voeten van haar zo geliefde Meester, was echter werkzaam met het ene nodige. Daarvan begeerde zij te horen. Haar ganse hart ging daarnaar uit. Er was wel een stilzitten naar het lichaam, een rustig zitten aan Jezus' voeten, maar van binnen was een geweldige werkzaamheid. Daar was het door de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest een toestand als ons beschreven wordt in Filippenzen 2: „Werkt uwzelfs zaligheid met vreze en beven, want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen."

Ja, zo kan het zijn stilzitten, muisstil en toch hard werken, werken en verwerken van het gesprokene, van een predikatie of van een aangenaam gesprek, werkzaamheid van hoofd en van hart, werkzaamheid in het gebed, worstelingen met de Verlosser en Zaligmaker, zoals wij lezen van Jakob te Pniël in het holst van de nacht: „Een Man worstelde met hem", en zo werd ook Jakob tot een worstelaar gemaakt. Het ging van de Heere uit.

Laat men dus niet spreken van saaie kerkdiensten. Neen, ze zijn niet saai, als er maar een rechte kerkgang is, een kerkgang als die van de tollenaar, met zijn stille, vurige bede, die alle eeuwen door ten voorbeeld wordt gesteld, en die ook ons nog voorgehouden moet worden, met de bede, die wij allen van buiten kennen (de Heere geve ook van binnen): „O God! wees mij zondaar genadig."

O, wat wordt in het huis des gebeds van binnen geklaagd, gezucht, gebeden, gestreden om in te gaan, gebedeld: „Wij wilden Jezus wel zien." Maria, mijn lezer, mijn lezeres, is een vrouw om jaloers op te wezen. Geloven wij dat diep in ons hart?

Zij is een vrouw, die nog spreekt, al heeft ze bij de aanval van Martha niets gezegd; die nog spreekt, nadat zij gestorven is. Zal dat na ons heengaan van de aarde ook van ons gezegd kunnen worden, vaders en moeders, onderwijzers en onderwijzeressen, verpleegsters, gezinsverzorgsters, predikanten, ouderlingen en diakenen? O, buig toch de knieën in de eenzaamheid en vraag ootmoedig: „Heere! neem mij bij de hand, en geef mij naast Maria een plaatsje aan de voeten van Jezus."

Maria heeft het ervaren, dat de grote Ontfermer nooit gezegd heeft, en ook nooit zeggen al: „Zoek Mij tevergeefs." Neen, Hij zegt zo duidelijk, zo dringend, zo waarachtig en getrouw: „Zo iemand bidt, die ontvangt; die zoekt, die vindt; die klopt, dien zal opengedaan worden." Dat is de rijke, de verrassende ervaring geworden van alle zoekende zielen, bekommerd vanwege hun zonden. Luister maar tot uw bemoediging en vertroosting naar Jakob te Bethel, als hij uitroept: „Gewisselijk is de Heere aan deze plaats, en ik heb het niet geweten."

Maria heeft door Gods genade het ene nodige niet veronachtzaamd. Zij heeft de zaken van de tijd en die van de eeuwigheid goed zien liggen. Zij zag helder en klaar, dat het nu niet in de eerste plaats ging om spijs en drank voor het lichaam. Neen; nu was het:

Wie heeft lust de Heer' te vrezen? 't Allerhoogst en eeuwig Goed? God zal zelf zijn Leidsman wezen, Leren, hoe hij wand'len moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, Zal hij ongestoord verwerven; En zijn Godgeheiligd zaad Zal 't gezegend aardrijk erven.

O, dat wij dit met Maria maar goed mogen zien liggen! Dan zal het in ons hart zijn, zoals Paulus schrijft aan allen, die in Rome zijn: , , Het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door de Heilige Geest."

De Heere Jezus neemt het voor Maria op, die alles van Hem verwacht. Hij is het, Die al haar zaken heeft uitgericht. Dat blijkt uit Zijn woorden: , , Martha, Martha! gij bekommert en verontrust u over vele dingen, maar één ding is nodig, doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk niet van haar zal weggenomen Worden."

Het goede deel, hetwelk niet van haar zal worden weggenomen. Vele pogingen worden daartoe gedaan door de vorst der duisternis. Wat al bestrijdingen, op velerlei manier, als een briesende leeuw en als een engel des lichts. Vele pogingen ook door de wereld. Zélfs wel door degenen, die de Heere vrezen. O, als 't van hen afhing, als het van uzelf afhing, dan zou het goede deel nog weggenomen worden.

Maar, nu hangt het van de Heere af. Hij waakt over u en over alles, wat Hij u gaf. Hij slaapt of sluimert nooit. En dus krijgen de dieven geen gelegenheid om te doorgraven en te stelen. De goede Herder verzekert Zijn schapen: , , En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand kan dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één."

Door oorlogsgeweld kan veel van ons worden weggenomen. Wij kunnen straatarm worden. Zelfs ons leven kan er door worden weggenomen. Maar, als wij het goede deel mogen bezitten, dat is een onverliesbaar bezit. Dat kan zelfs door het vreselijkste gebeuren niet worden weggenomen. Het wordt er te voller, te rijker, uw deel door.

Het goede deel, het wordt haar door Martha misgund. O, laten wij elkander toch niet misgunnen, maar laten wij elkander gunnen met een hartelijke gunning de genade van het zitten aan Jezus' voeten, de rijkdom van het goede deel.

Maar ten slotte, al zouden velen, al zouden allen het ons misgunnen —• dat kan u zeer pijnlijk treffen - — maar, als de Heere het ons maar gunt en geeft, dan is er blijdschap in de ziel. Wat zal ook Maria's ziel geweest zijn als een gewaterde hof! Dan zingt het van binnen: „Uw vrije gunst alleen word d' ere toegebracht."

Het goede deel, dat is in de diepste zin de parel van grote waarde, dat is het met een enig en drieënig God verzoend zijn. Dat is een schat in de hemel. Dat is het enige, dat ons waarlijk rijk en gelukkig maakt. Dat deel is goed in gezondheid en op het ziekbed, in voorspoed en in tegenspoed, in leven en in sterven. Het is het allerhoogst en eeuwig goed. O, gelukkig wie het, als vrucht van de verkiezende liefde Gods, uit mag kiezen. Van onszelf dan kiezen we de vele dingen. Zelfs vaak nadat er een wonder aan ons is gebeurd. Zie het in Martha. Zie het in Lot, die de vlakte van de Jordaan koos met Sodom er in. Zie die dwaasheid zelfs in de wijze Salomo. Maar door Gods genade kiezen wij uit het goede deel. Dan is het: , , Geef mij Jezus, of ik sterf." Dan is het: „W^en heb ik nevens U omhoog."

Het goede deel kan niet verloren gaan, daar er geen afval der heiligen is. Wij kunnen wel vallen, diep.vallen zelfs. Doch wij kunnen van de genade niet vervallen. Daar zorgt de Heere voor in Zijn onbezweken trouw. Dat is een rijke en rijpe vrucht van Zijn verkiezende liefde. God de Heere laat niet varen de werken Zijner handen. Wat geeft dat een rust, als het mag zijn: „En nu, wat verwacht ik, o Heere! mijn hoop, die is op U."

Het goede deel zal juist eerst in zijn volle rijkdom ontvangen en genoten worden na ons heengaan van de aarde. Hier ontvangen wij nog slechts de rente van het grote kapitaal. Bij het sterven echter ontvangt de erfgenaam Gods, de medeerfgenaam van Christus, de volle erfenis. En dus mogen wij wel eens zingen, met dat arme en toch zo rijke volk van God:

Wien heb ik nevens U omhoog? W'at zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, daar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart, Of bange nood, mijn vlees en hart, Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

Mijn lezer, wat is de wereldling dan toch arm, doodarm! Wat heeft hij daar nu naast te stellen? De wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid, en wij met haar. Zoek dan intijds het ene nodige. Nog is het niet te laat. Morgen misschien wel.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 oktober 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET ENE NODIGE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 oktober 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's