Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jets over het zingen van onze psalmen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jets over het zingen van onze psalmen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de uitnodiging van de redacteur, om een bijdrage voor het Kerstnummer te schrijven, kon ik in zoverre niet gevolg geven, als mij wegens ziekte, voor enkele weken, verboden was te studeren en iets te doen. Gelukkig gevoel ik me nu zoveel beter, en wil alsnog graag mijn gegeven woord gestand blijven. Evenwel, copy, dus ook Kerstcopy schudt men zomaar niet uit de mouw. En nu kwam dezer dagen juist van de persen van N.V. De Banier te Utrecht mijn boek getiteld: , , De Gereformeerde Eredienst".

In verband met een, al weer enkele weken geleden, verschenen ingezonden bijdrage van onze musicus-orgelist, dhr. Van Laar te 's Gravenhage, betreffende het zingen van onze Psalmen, leek het me nu dienstig, ter voortzetting van deze discussie, enkele bladzijden uit mijn genoemd boek hier af te schrijven. Het betreft hoofdstuk 7 „Het lied der gemeente", en ik schrijf het laatste stuk eruit over, te weten de pagina's 70 (midden t.m. 73).

„Het zingen van de Psalmen is in wezen bidden. Ik drukte het zojuist aldus uit: het zijn gezongen gebeden, en gebeden lofzangen. In ieder geval is er — in Christus' Naam, als Middelaar; immers, anders zou het niet kunnen — het zich stellen voor de troon van God. Ja, het is in feite zo, dat God Zelf de Zijnen deze Psalmen in het hart en op de lippen legt. Psalm 40 zegt er zo schoon van: „en Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gelegd; een lofzang onze God!" Een nieuw lied. Laten we daarvan doordrongen zijn, dat God dit schept en schenkt. En... dat Hij het oude nieuw kan en wil maken. Hij blaast met Zijn Heilige Geest door en in de gedoden.

De psalmbundel is alzo een wonder-rijk genadegeschenk van de Koning der Kerk aan Zijn leerlingen, Gods kinderen. De „gezangen" wisselen de eeuwen door; ze veranderen, komen op en verdwijnen. Het meeste eraan en erin is mensenwerk, vroom gerijmel, soms gezemel. Maar de Psalmen, daarachter staat een Godsdaad, ja het werk van de drieënige God wordt erin verheelijkt, want Hij Zelf heeft deze liederen in het hart en op de lippen der Zijnen willen leggen. Het is een offerande des lofs, die Hem welbehaaglijk is.

Het spreekt dan ook vanzelf, dat de gemeentezang — dat is dus voor ons, als belijders der gereformeerde waarheid het psalmgezang veelal •— hoogst eerbiedig behoort te zijn.

Er is in sommige gemeenten een hoogst oneerbiedig gezang. Op „hele noten", vierkwart-noten, zingen is er niet meer bij. Persoonlijk maakte ik het in mijn jeugd eens mee, dat een aantal couplettten van een te zingen lied zo vlug mogelijk moest gezongen worden, volgens de aanwijzigingen van de voorganger. Op deze wijze probeert men een zekere „extase" te bereiken. Maar inmiddels . . . men heeft geen tijd om na te denken bij wat men zingt. En er mag nooit zó worden gezongen, dat men dat niet zou kunnen weten.

Naar mijn mening ligt er wel enig verschil tussen een bidpsalm en een lofpsalm. Verschil naar de inhoud, dat ik zou kunnen aanmerken als a. in mineur, en b. in majeur. Soms vindt men beide in één psalm terug. Bijvoorbeeld Psalm 27 begint in majeur, maar het eindigt als een gebed, in mineur dus. Niemand sta erover verbaasd. Bij God zijn alle dingen mogelijk, Hij zet Zijn volk in vrijheid en omringt ze met vrolijke gezangen, en dan toch kan het weer zijn. dat zij meer het oog slaan op hun vijanden, op hun zonde en schuld, en op Gods heilig recht, dan op Zijn genade en barmhartigheid. En toch, zelfs Psalm 27 mag vol vertrouwen eindigen.

Er werd vroeger al vaak oneerbiedig gezongen. Door het al te vlug te doen; en het kon ook oneerbiedig zijn door de noten zo lang mogelijk aan te houden en ze met allerlei verdraaiingen te versieren. En toch, we dienen niet te veel op de „buitenkant" te letten. Gods ogen zien naar waarheid in het binnenste, ook bij het psalmgezang. Men kan •— en zulks raakt weer alom in gebruik — de toevlucht nemen tot allerlei kerkkoren, al dan niet in speciale koorkleding, maar een kerkdienst en de gemeentezang is nog wat anders dan een „uitvoering", een koncert of een demonstratie.

Nu is daar de laatste jaren heel wat gerepareerd aan de gemeentezang.

U begrijpt al waar ik op zinspeel. Ik bedoel het „ritmisch zingen". Oorspronkelijk ging dit onder de vlag en banier van Calvijn, en onder het motto „hele en halve noten" er bij velen grif in. Maar de praktijk heeft wel heel wat anders geleerd en doen horen. Het ritmisch zingen heeft in de meeste gevallen, waarin het beoefend wordt, niets te maken met hele en halve noten, maar alles met de „geest des tijds". Het heeft ook weinig met Calvijn te maken. Calvijn kende geen orgels in de eredienst zelfs, en ook geen zangkoor, laat staan „cantus-firmus"-zang, en ook geen „ritmisch zingen". De manier van zingen, waarbij men kan gaan dansen, springen en huppelen, was niets voor een man als Calvijn. Alle wulpsheid was hem verre, en met name in het zingen van de lofzangen Israëls stond hem de grootst mogelijke eerbied voor ogen.

Mogelijk, dat men op hele en halve noten zong. Maar ik wenste dat dit in de meeste dorpskerken en stadskathedralen geschiedde zoals het in Genève gebeurd zou kunnen zijn. Want de „hele" noten van onze tijd duren nog korter dan de „halve" noten uit Calvijns dagen.

En in plaats van op hele en halve noten zingt men in onze dagen ritmisch. Dat wil zeggen: op geen hele en halve noten, maar op achtsten en zestienden. Waar gaan we toch heen? Radio en televisie doen aan dit alles geen goed. Er moet dan „vlot" gezongen worden, en o die „show" m in de eredienst, om deze „aantrekkelijk" voor de moderne mens te doen zijn. Men is zich zo langzamerhand meer bewust, dat de „mensen" naar je kijken, dan dat de ogen Gods de gemeente doorzoeken.

Het moge waar zijn, dat de oorspronkelijke psalmmelodiën ontleend zijn aan allerlei gewone volksdeuntjes uit de dagen der Reformatie, onze vaderen hebben geen deuntjes willen zingen in de eredienst, maar psalmen, (koralen dus). En als ze psalmen zongen, dan zongen ze deze psalmen niet op de manier van deuntjes, en zeker niet op danswijsjes, maar met de hoogst mogelijke eerbied.

Onze Zondagsscholen en lagere scholen mogen hierbij wel toezien. Want het „kwaad" komt er al jong in, en... jong geleerd, oud gedaan. Vele kerkeraden hebben uiteindelijk maar te doen wat de jeugd, het opgroeiend geslacht der Kerk, belieft voor te schrijven. Het komt nog maar zelden voor, dat men — zoals bij het mij zo bekende en geliefde „Vox Jubilans" in Waddinxveen - — werkelijk op hele noten de psalmen zingt, in koorverband, (en dat, onder zeer deskundige wijze van dhr Mar. Egberts). Doet men het anders, dan betekent dat verderf voor een gemeente.

Persoonlijk heb ik geen enkel bezwaar tegen het gebruik van een orgel in de eredienst ter begeleiding van de gemeentezang. Maar het orgel moge dan ook die zang begeleiden, om zo mogelijk de gemeente op de juiste toonhoogte te doen zingen. Helaas, vele orgelisten brengen verwarring en verdeeldheid in de gemeente Gods. Men zegt wel, dat ook zij „in een ambt" staan. Best mogelijk, maar ik wenste wel, dat alle orgelisten de vreze des HEEREN deelachtig waren. Dan zou het in sommige kerkdiensten anders toegaan. En dan zou het orgelspel geen heersende, maar een dienende rol kunnen en willen vervullen.

Neen, ik zou het kerkorgel in de kerkdienst niet graag willen missen. Maar als het moest, zou de gemeente het toch wel kunnen missen. Want de HEERE is haar genoegzaam deel. Het zingen van Zijn lof, „zelfs in de nacht", geschiedt niet allereerst bij orgelbegeleiding, maar met de Heilige Geest als „Voorzanger". In het zingen van vele gemeenten en kerken beluisteren we weinig meer van de Heilige Geest. Er is ook nog veel „dodig" gerekt zingen, waar ook het „beslag" van Gods Geest niet in te vinden is. Alleen in de weg der bekering komen wij tot de Psalmen, en in de weg der persoonlijke bekering gaat de gemeentezang echt worden, (wat het zijn moet) waarheid in het binnenste. Ook hierin is voortgaande reformatie eis.

Uiteindelijk mag de bruid Christi verlangen naar het „nieuwe lied", dat in de hemel en op de nieuwe aarde gezongen zal worden: het lied van Mozes en het Lam! In de hemel en in het herstelde Paradijs is er alleen maar plaats voor de aanbidding: Alles wat adem heeft, love die HEERE!

St Maartensdijk.

J. v. d. Haar.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1961

Gereformeerd Weekblad | 26 Pagina's

Jets over het zingen van onze psalmen

Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1961

Gereformeerd Weekblad | 26 Pagina's