Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT IS ONS NUT?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT IS ONS NUT?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

De overpriesters dan en de Farizeeën vergaderden de raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? want deze mens doet vele tekenen.

Indien wij Hem alzo laten geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen, en wegnemen beide onze plaats en volk.

En een uit hen, namelijk Kajafas, die deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets; en gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat één mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga.

En dit zeide hij niet uit zichzelf, maar, zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk;

En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. Van die dag dan af raadslaagden zij tezamen, dat zij Hem zouden doden.

Johannes 11 : 47—53.

Wat zijn wij toch diep gevallen in het Paradijs in ons hondshoofd Adam, mijn lezer. Wij worden in Gods Woord getekend als geestelijk blind en geestelijk doof, als melaats van het hoofd tot aan de voeten. Om een samenvatting te hebben, een schriftuurlijke samenvatting en dus volkomen betrouwbaar, zullen wij met elkander eens lezen, wat de Heilige Geest ons daarvan zegt, door middel van de apostel Paulus, in de brief aan de gemeente van Efeze: , , En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de zonden en de misdaden, in welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar de overste van de macht der lucht, van de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende de wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen; maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden), en heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus."

Welk een openbaring van zonde en van genade! — En toch, zal het wel zijn, dan moeten wij van beide iets leren kennen, al is het nog maar in een klein beginsel. Wij moeten onder de wijze en liefdevolle leiding van de Heilige Geest gebracht worden voor de spiegel van Gods heilige Wet. En, wij moeten onder diezelfde leiding in een aanraking des harten in kennis gebracht worden met het Evangelie van Jezus Christus, en Die gekruisigd, met de Immanuël, God met ons.

Op deze zeer belangrijke, ja zelfs onmisbare punten, is het slag op slag gebleken, dat daarvoor moeten plaats hebben wonderen van Gods ontferming.

Noch zegeningen, noch oordelen, noch zelfs grote tekenen, zoals de stof van overdenking dat te zien geeft, zullen een mens tot de waarachtige bekering brengen. In de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus heeft de hoogste Profeet en Leraar Zelf ons geleerd: , , Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen."

Zal een zondaar werkzaam worden met de belangen van zijn onsterfelijke ziel, zal hij, ontdekt aan zijn ongerechtigheden, met een verbroken hart en met een verslagen geest, verlangen en uitzien naar de lijdende Verlosser, naar de volkomen Zaligmaker, naar verzoening met de heilige en rechtvaardige God, dan is daartoe onmisbaar het zaligmakende werk van de Heilige Geest, Die onwederstandelijk werkt, zoals de Heere God dat Zelf verzekert in Zacharia 4 : 6: , Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen."

Welgelukzalig prijzen wij de mens, die met deze dingen werkzaam gemaakt, wel eens biddend mag zingen:

'k Bekend', o Heer', aan U oprecht mijn zonden; 'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden; Maar ik beleed, na ernstig overleg, Mijn boze daan; Gij naamt die gunstig weg. Dies zal tot U een ieder van de vromen, In vindenstijd, met ootmoed smekend, komen; Een zee van ramp moog' met haar golven slaan, Hoe hoog zij ga, zij raakt hem zelfs niet aan.

In zulk een tijd van ontdekking, van gebedsworsteling, wordt het ons, al meer en meer, te doen om die God, Die Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, om de enige en volkomen Verlosser, de Heere Jezus Christus, Die gebeden heeft, om de Heilige Geest, Die alleen het stenen hart kan verbreken en wegnemen, om ons een vlezen hart te geven, dat dorst naar God, naar de levende God.

Dan kunnen wij de enige en drieënige God niet missen. En uit dat diepe besef van gemis, van ondragelijk gemis, mag dan nog wel eens gezongen worden:

Ik blijf de Heer' verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord, Ik hoop in al mijn klachten Op Zijn onfeilbaar woord. Mijn ziel, vol angst en zorgen, Wacht sterker op de Heer', Dan wachters op de morgen, De morgen, ach, wanneer?

Om dit alles te verwerven, nl. de wonderen van God, de Allerhoogste, in wedergeboorte, bekering en geloof, in één woord al de wonderen van genade in de redding van zondaren, in de verzoening van verloren zondaren met de heilige en rechtvaardige God, moest de Man van smarten ook zo pijnlijk lijden van de verwerping door de mensen, van de duivelse eenheid, waarin zij al maar bezig waren met te beraadslagen, dat en hoe zij Hem doden zouden.

Het is in de weg van dit borgtochtelijke lijden alleen, dat opstandige, hardnekkige zondaren, die van en uit zichzelf niet bekeerd willen worden met de waarachtige bekering, die zich op allerlei wijze verzetten, als de Heiland klopt aan de deur des harten, het is in die weg van verwerping en van lijden, die de Borg Jezus Christus moest gaan, dat zulke afkerige zondaren toch bekeerd kunnen worden, zullen worden. Hier geldt met volle kracht het bemoedigende en Godverheerlijkende woord: , , De dingen, die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God."

O, wat is dat borgtochtelijke lijden van de Heere Jezus Christus dan toch van grote en diepe betekenis! Wel is er alle reden in de lijdensweken ons daarin te verdiepen, biddend om de hulp, om de leiding van de Heilige Geest. Die Geest alleen kan ons licht geven ook over het smartvolle, maar toch ook zo gezegende

en zegenrijke werk van de Borg en Middelaar, de Heere Jezus Christus.

Zo wordt de overdenking van de lijdensgeschiedenis van de lijdende Knecht des Heeren ons tot een oorzaak van diepe beschaming. Wat kan er een pijn zijn tot diep in onze ziel, als wij te zien krijgen, hoe erg onze zonde is in het alziend oog van God, en ook, dat wij zwaarlijk gezondigd hebben tegen al de geboden des Heeren, en dat wij geen derzelve gehouden hebben. Ja, in die weg komt het tot een buigen en neervallen onder het recht van God tot een belijden van onze grote schuld, en van onze doemwaardigheid. Dan komt het tot een zichzelf aanklagend zingen:

Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer', en gadeslaan onz' ongerechtigheden. Ach, wie zal dan bestaan?

Maar de stille, biddende overpeinzing van de lijdensgeschiedenis van de dierbare, onmisbare Man van smarten brengt onder het onderwijs van de Heilige Geest ook nog wat anders teweeg. Als wij door Gods genade zo met de lijdende Verlosser bezig en werkzaam zijn, dan is er wel diepe droefheid, smartelijke zelfveroordeling, doch meermalen ook zoete verwondering, rijke vertroosting en dus een hart overvloeiende van ootmoedige dankbaarheid en van grote blijdschap. Dat is wat te mogen zien zulk een sterke bereidwilligheid, zulk een offerbereidheid, om zondaren zalig te maken, vooral zulk een eenswillend zijn met God de Vader, om volkomen genoeg te doen aan de Goddelijke gerechtigheid.

Als wij daarin enigermate ingeleid mogen worden, dan is er ook een sterke begeerte om daarvan te zingen tot lof en prijs van Gods eeuwige zondaarsliefde, die ons bepaalt bij wonderen, die niet uit te wonderen zijn.

Onder de indruk van deze genadewonderen zingt het volk, dat zo arm is en ellendig in zichzelf, zo gaarne van de rijkdom, die het mag hebben in de lijdende Verlosser en in Zijn werk, waarvan Hij mocht getuigen: , , Het is volbracht!"

Hoe goed kan het dan zijn, om te mogen zingen, ziende op Hem:

Brandofferen, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eis noch eer. Toen zeid' Ik: Zie, Ik kom. o Heer'!

De rol des boeks is met Mijn naam Mijn ziel, U opgedragen, [vervuld. Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge Wet, Die Gij de sterv'ling zet, In 't binnenst ingewand.

Wonderlijk is het daarbij, dat zelfs een hogepriester als Kajafas was, daartoe gebruikt kan worden door de alvermogende God, Die wonderen werkt. Dat zien wij ook in de stof van onze overdenking. Daarin staan woorden, die onze overdenking wel zeer waard zijn. Zonder het te willen, zonder het te weten, heeft de hogepriester, Kajafas, in de raad der Joden woorden moeten spreken, waarin een rijke, een vérstrekkende betekenis ligt. Ook hier zien wij weer zo duidelijk bevestigd, dat het Godsbestuur over alles en over allen gaat. Ja, de Heere regeert.

Dat zien we in Bileam, die het volk van Israël wilde vloeken, omdat hij daartoe door een heidense koning was geroepen. Doch de Heere liet het hem niet toe. Het behaagde de Heere, de God van Israël, dat hij het uitverkoren volk zou zegenen. En zo heeft Bileam gedenkwaardige woorden gesproken. Eén voorbeeld daarvan wil ik nu in herinnering brengen, omdat wij hier met hetzelfde Godsbestuur in aanraking komen, waarvan de stof van onze tegenwoordige overdenking ons spreekt. Bileam dan moest, naar Gods bestel, Israël zegenen, onder andere ook met deze zegen: , , Zie, ik heb ontvangen te zegenen; dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren. Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. De HEERE, zijn God, is met hem, en het geklank des Konings is bij hem." — Wat kan de Heere toch wonderlijk werken! Hier staat ons verstand vol eerbied stil.

Er staan in de Heilige Schrift meer voorbeelden van deze zelfde zaak. Wij mogen wel zeggen van hetzelfde wonder. Wij denken hier als vanzelf aan het bekende woord, gekomen over de murmurerende lippen van Farizeeën en Schriftgeleerden: , .Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen." — Wat hebben deze woorden nochtans een diepe zin, en wat bevatten ze, naar Gods bestel, een rijke vertroosting voor zondaren, die zo schuchter van verre staan, om daar met de tollenaar in de tempel uit diepten van ellenden te bidden, te smeken: , , 0 God! w r ees mij zondaar genadig."

Nu echter keren wij terug tot de stof van onze meditatie. Wat heeft Kajafas dan gezegd in de vergadering van het Sanhedrin, dat, naar het bestel van God, gezegd moest worden? Wij lezen in Joh. 11 dus deze woorden, die hij zelf heel anders bedoelde, die hij zelf in hun diepte niet begreep, maar die God hem te spreken gaf, zijnde hogepriester deszelven jaars: , , Het is ons nut, dat een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga." — Zo sprak Kajafas, en hij dacht daarbij alleen, dat de Heere Jezus een gevaar was voor het bestaan van het Joodse volk. Hij moest sterven en daardoor het gehele volk blijven bestaan.

De diepere betekenis naar Gods bestel gelegd in deze woorden van de hogepriester: „Het is ons nut, dat een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga", wordt ons in het Evangelie van Johannes aldus verklaard: , , En dit zeide hij niet uit zichzelf; maar, zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk. En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen."

Wat is ons nut? Ja, waarlijk! — het is ons nut, dat een mens sterve voor het volk en het gehele volk niet verloren ga. Naar Gods bestel is dit woord van Kajafas heerlijk en ten volle waar van de Heere Jezus. Reeds voordat Hij geboren was, had God de Vader aan Jozef en Maria de opdracht laten geven: , , Gij zult Zijn naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden." Ware de Heere Jezus niet gestorven, dan zou er geen volk van God op aarde zijn. Allen, die Hem van de Vader gegeven zijn, zouden dan, omdat er geen Borg en Middelaar zou zijn, als de Zoon des mensen niet gestorven ware, voor eeuwig verloren zijn gegaan. De heilige en rechtvaardige God kan toch Zijn gerechtigheid niet ongestraft laten krenken. Zijn rechtmatige eis is toch, dat aan Zijn onkreukbare gerechtigheid volkomen genoeg zal worden gedaan. Sion zal alleen door recht verlost worden.

Ja, daar leert de Kerk, daar leert Gods volk iets van verstaan in de moeilijke, diepe, smartelijke weg der ontdekking: , , Het is ons nut, dat een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga." — O, wat zou dat een onberekenbare schade zijn geweest als de Heere Jezus, als de Zaligmaker niet voor Zijn volk gestorven ware! Dat zou een eeuwige schade zijn geweest voor een schare talrijk als de sterren des hemels, als hei zand, dat aan de oever der zee is. Het ij een ontelbare schare, die dan ook vooi eeuwig verloren zou zijn gegaan. Im mers! zonder de lijdende en stervencw Borg, Die Zich bereidwillig en in onbe grijpelijke en onnaspeurlijke, en in onuit sprekelijke zondaarsliefde, liet nagelei aan het kruis van Golgotha, zou er gee: weg ter ontkoming, geen weg tot verzoe ning met God, geen weg der zaligheid t vinden zijn. Dan zou het einde van all mensen zijn: „Dewelke zullen tot straf li den het eeuwig verderf van voor het aar gezicht Gods."

Doch, nu de Man van smarten ook c dood, de dood aan het kruis, de smad< lijke, smartelijke en van God vervloek dood is ingegaan, die heeft verslonden ti overwinning, nu is er een Redder, ee Verlosser, een volkomen Zaligmaker, D nodigt en lokt: , , Ik ben de weg, de waa heid en het leven; niemand komt tot < Vader dan door Mij."

Door en in Hem wordt er door i kracht van Gods Woord, en van de H< lige Geest, een volk vergaderd uit de J den en uit de heidenen, en uit alle volkf talen en tongen, dat in Hem één is. H zalig is het volk van arme zondaren, c de eeuwen door wordt vergaderd onc de genadescepter van Koning Jezus, v die Koning, Die Zijn leven heeft gegev voor een arm en ellendig volk, dat op Heere vertrouwt.

Ja, elk der vorsten zal zich buigen, En vallen voor Hem neer; Al 't heidendom Zijn lof getuigen, Dienstvaardig tot Zijn eer. 't Behoeftig volk, in hunne noden, In hune ellende en pijn, Gans hulpeloos tot Hem gevloden Zal Hij ten redder zijn.

Z.

S. v.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

WAT IS ONS NUT?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's