Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROMEINEN 9 EN DE RICHTLIJNEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROMEINEN 9 EN DE RICHTLIJNEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is een belangrijk hoofdstuk voor ieder, die schriftuurlijke richtlijnen zoekt in het stuk van verkiezing en verwerping. De Richtlijnen der synode zeggen: „Voor Augustinus en Calvijn was dit Schriftgedeelte de kroongetuige voor de leer der verwerping van eeuwigheid. Zij leidden hieruit af, dat God van eeuwigheid besloten had om een (groot) aantal mensen te bestemmen voor het eeuwig verderf, en dat de schuld dezer mensen tijdens hun aardse leven, meer het bewijs dan de grond dezer verwerping was."

Deze formulering laat ik graag voor rekening van de synode. De schuld van de verworpenen zou het bewijs van hun verwerping zijn. Heeft Calvijn geleerd, dat de schuld van Manasse of van Saulus van Tarsen of van David een bewijs was van hun verwerping? Dat waren toch schuldigen bij uitstek. Calvijn leert niet, dacht ik, dat God de grote schuldigen verworpen heeft en de kleine schuldigen uitverkoren. Waar genade valt, daar valt zij vrij. Maar het is juist die vrijmacht van Gods genade, waar de Richtlijnen der synode tegen opbotsen.

Deze vrijmacht wordt in Romeinen 9 duidelijk geleerd, maar de synode ziet in dit hoofdstuk geen openbaring van de vrijmacht Gods in het zaligen van zondaren, doch geschiedenisfilosofie. Het zou hier niet om mensen gaan, die verloren of behouden zijn, maar om de methoden, die God gebruikt om (alle) mensen tot het Koninkrijk Gods te brengen. Ik n; eei echter, dat er in Romeinen 9—11 heel vee over de vrijmacht Gods wordt gesproke en dat de knellende vraag is, hoe het ka zijn, dat er uit de kinderen van Abrahar verloren gaan? Het kan niet anders da nuttig zijn, dat we samen de hoofdlijne van Romeinen natekenen.

Paulus begint met van zijn grote smai te spreken. Waarover? Omdat het vol van Israël het evangelie verwerpt en blij streven om door de werken der wet zali te worden. Dit zal immers voor Israël b< tekenen, dat het oordeel Gods hen tref Zijn liefde tot Israël is zo groot, dat \ zelf wel verloren wil gaan als zijn vo maar behouden wordt. Het is verder oc zo onbegrijpelijk, dat de Joden in hun oi geloof volharden. Zij zijn immers het ui verkoren volk. Zij hebben verbond en b lofte en nog veel meer voorrechten. Hie uit blijkt hoe een bondeling toch nog ve loren kan gaan, al heeft hij nog zove beloften in gemeenschap met het gehe volk ontvangen. Erger, het grootste de van het bondsvolk verwerpt de Christi Maar bedoelde dan de prediking tot 1 raël niet te zeggen, dat geheel Israël u verkoren was tot de zaligheid? Moet we denken, dat God de zaligheid vo allen bestemd heeft door het geloof Christus, maar dat de Joden Gods ee wige bestemming verijdelen? Dat zij ver Er is geen vrijmacht van de mens, < Gods besluiten zou kunnen doorkruis

zoals de synode stelt. Er is alleen maar een vrijmacht Gods, die ook uit Israël verkiest, die Hij wil.

Gods woord der belofte is niet krachteloos gemaakt. Het was echter van oorsprong af niet bestemd voor alle nakomelingen hoofd voor hoofd. God heeft zich, in zijn beloften, alleen aan een gedeelte van Israël verbonden. Dat gedeelte wordt in vers 8 genoemd: kinderen der beloftenis. Nu willen de Richtlijnen de indruk wekken, dat het verschil in Israël een kwestie is van meer of minder zegen. Dat is m.i. een toedekken van de realiteit van dit hoofdstuk.

Vers 8 ziet het onderscheid hierin, dat de kinderen der belofte kinderen Gods zijn en de kinderen des vleses niet. Wat zijn kinderen der belofte in onze tijd? Allen, die met Izaak, door een wonder Gods (weder)geboren zijn en niet die een godsdienst uit het vlees hebben. Zo spreekt heel Romeinen 9 over de vrijmacht van God, niet alleen met betrekking tot de wegen, die Hij gebruikt, doch ook met betrekking tot de personen, die Hij uitkiest. God beloofde Izaak, zegt vers 9, voor er nog van een geboorte of van een ontvangenis sprake is. De kinderen Gods zijn de vrucht van een souvereine beschikking Gods.

Dat wij gedoopt zijn of op andere wijzen tekenen dragen van ons behoren tot Abrahams zaad, biedt geen enkele garantie, dat wij Gods kind eeuwig zullen zijn. Dat staat in vers 9, want de natuurlijke afstamming uit Abraham biedt geen garantie voor het ontvangen van de beloofde erfenis. God is het vrijmachtig begin, de voortzetting en het einde van ons beerven van het Koninkrijk. Waarom zou de Kerk dat in onze dagen verzwijgen of bedekken?

De vrijmacht Gods, zo gaat Rom. 9 verder, is ook duidelijk in de geschiedenis van Rebekka en haar zonen. Ook aan deze twee komt de vrije beschikking naar voren in de vraag, wie een kind Gods zal zijn. Ezau was het niet. Hij was een onheilige en hoereerder (Hebr. 12 : 16). Zonder grond zeggen de Richtlijnen op blz. 32: , Het gaat hier niet om een eeuwige verlorenheid, maar daarom dat de oudste de jongste moet dienen." Dit is er maar een gedeelte van. Ezau werd over de gehele linie achtergesteld bij Jacob. Het woord haten drukt de volheid van deze achterstelling uit. Of zou een hoereerder en onheilige, die geen plaats des berouws vindt, tegelijk een kind Gods zijn? Doch waarom heeft God Ezau verworpen? Dat was onafhankelijk van wat Ezau was. Ezau en Jacob hadden beiden dezelfde vader en dezelfde moeder. Als tweelingen konden ze niet dichter bij elkaar staan. Maar God verwerpt, die Hij wil. En dat is hier een persoonlijke zaak. Het gaat niet in de eerste plaats over Edom, doch over de mens Ezau. God handelt niet alleen almachtig, doch ook vrijmachtig. Jammer dat de synode voor de ware vrijmacht Gods geen oog heeft.

God kiest zich een volk uit, zegt vers 11, en uit dat volk verkiest Hij zich die Hij wil. Hij heeft een voornemen, dat voert Hij uit. Dat voornemen was om Jacob tot zijn kind en erfgenaam aan te nemen. Het voornemen rustte helemaal niet op de werken van Jacob. Integendeel, Gods welbehagen riep Jacob, hoewel de jongste, tot het kindschap Gods. Datzelfde welbehagen ging aan Ezau voorbij, zonder enige reden in Ezau. Dit neemt niet weg, dat de Heere' het volste recht had om de zondige Ezau voorbij te gaan, gelijk de Heere ook het volste recht had gehad om Jacob voorbij te gaan. Ezau is achtergesteld bij Jacob reeds voor hun geboorte. Daarin komt de vrijmacht Gods openbaar jegens twee enkelingen in de dingen van hun eeuwig heil, nl. het behoren tot het ware zaad van Abraham.

Is God niet onrechtvaardig als Hij zo vrijmachtig handelt? Uit deze vraag van vers 14 blijkt, dat het niet om geschiedenisfilosofie gaat en niet alleen over methoden, die God gebruikt, maar vooral over personen. Als men zegt, dat God verkiest wie Hij wil en anderen voorbijgaat, schrijft men Hem geen onrecht toe. Het staat al geschreven in Exodus 33 : 19. God heeft volkomen het recht om zich te ontfermen over wie Hij wil, al is het de grootste zondaar. De lezer ziet, dat het ook in vers 15 over personen gaat, zo goed als in het hele hoofdstuk.

De ontferming komt niet voort uit de eigen vroomheid of gerechtigheid of uit welke werken ook. De diepste grond is God zelf. Israël vertrouwde zeer op eigen inspanning. Dit vertrouwen daarop is ook in onze dagen sterk. Vele kerken en kerkgangers leven uit een geloof, dat hun eigen activiteit werkte. Zij bestrijden de „valse" lijdelijkheid met kracht. Zij kunnen alles zelf. Zodoende verstaan zij niets van de vrijmacht Gods, die zich ontfermt over die Hij wil, maar ook verhardt, wie Hij wil. Dat heeft niets te maken met de menselijke verantwoordelijkheid of met de zekerheid, dat God een iegelijk aanneemt, die in waarheid tot Hem komt. Het gaat hierover, dat niemand tot God komt, dan die uit het wonder geboren is.

Verhardt God allen, die zichzelf verharden? Volstrekt niet. Saulus verhardde zichzelf, maar God brak zijn verharding. God verhardt, wie Hij wil. Daar is de farao een voorbeeld van. God heeft hem doen geboren worden en koning gemaakt. Maar diezelfde God gebruikte hem om hem aan Israël ten val te brengen. Farao moest het van God verliezen. Onze God is vrijmachtig en almachtig, doende wat Hem behaagt. Vanzelfsprekend komt nu met nog grotere kracht de vraag naar voren of de mens dan maar een willoos voorwerp is, die niet ter verantwoording is te stellen? Met grote nadruk stelt Gods Woord dan de vrijmacht Gods. Daar ligt het leem. Zo roerloos en nog veel weerstreviger ligt ook de mens. Ezau en Jacob zijn uit één leemklomp. Van geen van beiden was geestelijk iets terecht gekomen, als de Heerre niet bijzonder in Jacob had gewerkt. Het gaat nog verder. Niet alleen aan Jacob is gewerkt, ook aan Ezau. En God heeft nooit iets anders bedoeld dan uit hem een vat tot oneer te maken. In deze bedoeling heeft Ezau ten volle meegewerkt, Jacob daarentegen heeft altijd tegengewerkt. Zie maar de verzen 22 en 23. Hij , , maakt" farao en Hij maakt Israël uit leem. Zijn doen wordt niet bepaald door de gesteldheid of kwaliteit van de mens. Het is een en dezelfde klomp leem. Daar worden voorwerpen uit gemaakt. Deze verdienen de toorn Gods, hoewel God niet de auteur is der zonde. God verdraagt deze vaten des toorns met veel lankmoedigheid. Zij bekeren zich echter niet. Ezau luisterde niet, farao niet. Dat komt voor hun rekening. Tenslotte treft hen het verderf. Zij zijn er rijp voor of toebereid. Zij hebben hierin met Gods bedoeling meegewerkt. Men kan echter niet zeggen, dat het helemaal buiten de Pottenbakker om gegaan is. Het gaat juist over de pottenbakker, die onderscheidene vaten maakt. Hij bepaalt het doel. Hij heeft ook het recht om zulks te doen. Het is alles even individueel, merk daar wel op. Wat er ook aan heilshistorie in deze hoofdstukken mag zijn beschreven, dat doet aan het persoonlijke gezichtspunt niets af. God heeft met mensen één voor één te maken, gelijk de pottenbakker met vat voor vat. God gaat met zijn toebereiding de kinderen des vleses voorbij. De vaten der barmhartigheid zijn door God tevoren toebereid tot heerlijkheid. Het hele hoofdstuk openbaart de vrijmacht Gods ten opzichte van de enkelingen, die tenslotte een volk uitmaken, voorzover zij zalig worden. Dit zal een klein getal zijn uit de vele Israëlieten, zegt vers 27.

Aan het eind wil ik stellen, dat de synode een mislukte poging heeft gedaan om de vrijmacht Gods los te maken van de persoonlijke zaligheid. Ook als Israël in het laatste geslacht behouden wordt, zijn toch vele geslachten voor een grootdeel, persoon bij persoon, verloren gegaan en dat naar Gods voornemen, dat naar de verkiezing is, in hetwelk zij zijn voorbijgegaan. De apostel geeft in Rom. 9 geen geschiedenis-filosofie, maar prediking van het heil Gods en in welke weg God zijn volk toebrengt, nl. in de weg der uitverkiezing van wie Hij wil. Hoe kan men een zaak, die zo duidelijk beschreven staat, toch willen verbloemen en bedekken? Is dat gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift?

1 Petrus 2 : 8.

(Christus is een steen des aanstoots) , .dengenen nl., die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn." De synode zegt: , , Deze tekst wordt vaak verkeerd gelezen. De ongelovigen zijn er niet toe bestemd om ongehoorzaam te zijn aan het woord; maar als ze ongehoorzaam zijn, dan zijn ze er toe bestemd, dat Christus hun een val wordt in plaats van een opstanding."

Is dat niet gezocht? In Rom. 11:7 lezen we: , De uitverkorenen hebben het verkregen, maar de anderen zijn verhard geworden." Bij de synode wordt dit ernstige woord voor bepaalde personen een

algemene regel. Ik meen, dat er wat anders staat. Er staat niet, dat God een regel heeft gezet, maar dat Hij personen heeft gezet om zich in ongehoorzaamheid aan Christus te stoten. Zij zijn verhard. Deze verharding is reeds in Gods raad beschreven, want God werkt alles naar die raad (Ef. 1 : 11). Zo is het ook met Judas : 4. Daar zijn sommige mensen te voren opgeschreven. De synode zegt. dat dit ziet op de voorbeelden, die in het O.T. zijn opgeschreven. Het past beter in het geheel der Schrift, dat wij denken aan een in Gods Raad opgeschreven zijn. Ook deze vallen niet uit Gods hand, maar de vaten ter onere zijn Gode ook van eeuwigheid bekend.

We hebben nu nog de twee teksten, die de verwerping onweersprekelijk leren. Het zijn:

Openbaring 13:8 en 17:8.

Deze verzen spreken van het Beest, dat de aarde komt regeren. Een grote menigte aanbidt deze macht. Slechts een gedeelte blijft voor deze aanbidding bewaard. Dat zijn zij, die in een bepaald boek staan geschreven. Die niet in dit boek geschreven staan, verlaten God en knielen voor het Beest. Dit boek is er vanaf de grondlegging der wereld. Het bevat de namen van de gekochten des Heeren. Het is het boek des levens des Lams. Allen die daarin geschreven staan worden bewaard. Maar die er niet in geschreven staan vallen de duivel toe. Daar is dus een boek ouder dan de wereld. In dat boek staan vele mensen niet. Die er niet in staan aanbidden het Beest. Wat gebeurt er verder met dezen? Zij komen in de poel des vuurs. Alleen die het Beest niet hebben aangebeden worden behouden (Openb. 20:4).

De verworpenen worden dus in deze twee teksten als een grote groep met evenveel woorden genoemd als verworpen vanaf de grondlegging der wereld. In dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift is ook een synode geroepen om een verwerping, een voorbijgaan van eeuwigheid, te leren. Gods eigen Woord gaat daarin voor.

In het O.T. is de verwerping der heidenen de keerzijde van de verkiezing van Israël: , U heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen" (Jes. 41 : 9). Men staat in het boek des levens geschreven of niet geschreven. Het is één van beide. Waar uitverkiezing is, is verwerping. Was er echter geen uitverkiezing, dan zou ieder verworpen zijn. Want elk mens ligt van nature onder de vloek en in het verderf. Daarom is het geloof zo'n wonder en zo'n oorzaak van vreugde. Het is immers het bewijs onzer eeuwige verkiezing. En die nog niet geloven? Zij worden allen tot Christus geroepen met een belofte (Luc. 11 : 10; Joh. 6:37).

Het grootste verzet tegen de uitverkiezing Gods lijkt wel hieruit voort te komen, dat men God niet toestaat in vrijheid God te zijn, om met het Zijne te doen, wat Hem behaagt. Daarop zegt Gods Woord: , Maar toch, o mens! wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot degene die het gemaakt heeft zeggen: aarom hebt Gij mij alzo gemaakt? " (Rom. 9 : 20). , , Zo ontfermt Hij zich dan diens Hij wil en verhardt, wien Hij wil" ( Rom 9:18)

L.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ROMEINEN 9 EN DE RICHTLIJNEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's