Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CORRESPONDENTIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CORRESPONDENTIE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. B. te U. Uw vraag over de onsterfelijkheid der ziel is in kort bestek niet zo gemakkelijk te beantwoorden, omdat hier veel andere belangrijke vragen over het leven na dit leven om de hoek komen kijken. Wanneer we hier dan ook naar aanleiding van uw vraag enkele dingen naar voren willen brengen, zullen we onmogelijk volledig kunnen zijn in die beantwoording. Het geloof, dat de mens, althans de ziel van de mens, onsterfelijk is, is wel zeer verbreid. Dat geloof vinden we niet alleen in het christendom, maar ook in de niet-christelijke wereld. Bovendien komt dat geloof aan de onsterfelijkheid bij alle volkeren op iedere trap van ontwikkeling voor. Men heeft wel verklaard, dat er allerlei redenen zijn waardoor de mens tot het geloof aan de onsterfelijkheid komt, maar wanneer we goed zien, dan moeten we zeggen, dat dit geloof als 't ware in de mens is gegeven. Er zijn wel verschillende bewijzen voor de onsterfelijkheid aangevoerd, maar dat zijn toch eigenlijk pogingen geweest om dat geloof dat bij de menselijke natuur behoort, een zeker fundament te geven.

De Griekse wijsgeer Plato, die op het westerse denken verschillende eeuwen grote invloed heeft uitgeoefend, stelde ziel en lichaam tegenover elkaar; de denkende ziel was goddelijk, het lichaam daarentegen verachtelijk. Het was een gevangenis voor de ziel, zodat de dood als een bevrijding kon worden gezien.

Deze gedachten zijn in elk geval niet bijbels, hoewel we niet durven ontkennen, dat in sommige kringen op een dergelijke wijze over de onsterfelijkheid der ziel gesproken wordt. In elk geval leerde de oud-christelijke kerk de onsterfelijkheid der ziel en de reformatoren hebben zich daarbij aangesloten. Pas in latere jaren is men dieper over de problemen die hier liggen gaan nadenken. En men is tot de overtuiging gekomen, dat in elk geval ziel en lichaam niet zo gescheiden mogen worden gedacht, dat de dood de ziel niet raken zou. De mens is naar lichaam en ziel aan de dood onderworpen.

Toch houden we vast aan het voortbestaan van de ziel na de dood en we menen dat Schrift en belijdenis duidelijk leren, dat bij het sterven van de mens zijn lichaam wederkeert tot stof, maar zijn ziel, hetzij in de gemeenschap met Christus zaligheid genietend, hetzij in rampzaligheid lijdend, voortbestaat, totdat zij op de jongste dag, wanneer de doden zullen opstaan, wederom met haar lichaam verenigd wordt. Dan zullen de gelovigen naar ziel en lichaam eeuwige zaligheid ontvangen. De ongelovigen daarentegen worden dan overgegeven tot een voortbestaan in eeuwige rampzaligheid. Dit bedoelen we dan ook wanneer we spreken over de onsterfelijkheid der ziel.

Men heeft van verschillende zijde op deze leer van de onsterfelijkheid der ziel kritiek uitgeoefend, waarbij dan gezegd werd dat het christelijk geloof toch eigenlijk alleen weet van een voortbestaan na de dood door opstanding. Men heeft ten aanzien van de traditionele kerkleer dan ook gezegd, dat ze meer van Griekse dan van Bijbelse oorsprong is.

We hebben hierboven reeds gezegd, dat het niet aangaat om de ziel krachtens haar aard als onsterfelijk te beschouwen. Maar wel kunnen we zeggen, dat de mens een eeuwige bestemming heeft. We zullen tenvolle moeten laten gelden wat de Bijbel zegt van de vergankelijkheid en de sterfelijkheid van de mens, die het gevolg is van de zondige verbreking van de gemeenschap met God, Die immers de bron van alle leven is.

Het gaat in de Bijbel dan ook niet om het voortbestaan van de ziel op zichzelf, maar om het leven door het herstel van de gemeenschap met God. Nu moeten we terstond zeggen, dat de Schrift nimmer met zoveel woorden gewag maakt van de onsterfelijkheid der ziel; ze kondigt haar niet aan als een Goddelijke openbaring af en stelt haar nergens op de voorgrond. Het is daarom wel te verklaren, dat er altijd mensen zijn geweest, die beweerd hebben, dat de leer van de onsterfelijkheid der ziel niet uit de Bijbel voortkomt, maar onder buiten-christelijke invloeden is ontstaan. In de Bijbel wordt immers alleen in 1 Tim. 6:16 het woord onsterfelijkheid gebruikt, waar staat, dat God alleen onsterfelijkheid heeft. Dit sluit echter niet uit dat ook de mens onsterfelijkheid kan ontvangen: en voor altijd en volkomen ontheven zijn aan de macht van de dood (1 Cor. 15:53, 54), wat te danken is aan het werk van Christus, die onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft (2 Tim. 1 : 10).

Wanneer we derhalve spreken van de onsterfelijkheid der ziel, dan moeten we dit begrip niet vullen op een Grieks-heidense wijze, maar met een bijbelse inhoud. De Bijbel spreekt van eeuwig leven in ononderbroken gemeenschap met God en met Christus. En dat vinden we derhalve zeer duidelijk in de Bijbel uitgesproken. Paulus verwacht immers na het sterven terstond bij Christus te zijn. De Heilige Schrift omschrijft wel niet wat er bij het sterven van Gods kinderen overblijft, maar zegt wel heel duidelijk dat de gemeenschap met Christus voor hen blijft bestaan. Men heeft dit voortbestaan in de christelijke kerk der eeuwen aangeduid als onsterfelijkheid der ziel. En daar mogen we beslist geen bezwaar tegen maken, als we maar weten, dat we hier moeten denken vanuit de Bijbel. Daarom leert onze Catechismus ook, dat de ziel van de gelovigen van stonde aan tot Christus haar Hoofd zal worden opgenomen, zoals ook de Heere Jezus tot de moordenaar sprak: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

Men heeft wel eens geopperd om ten aanzien van de ongelovigen niet te spreken van de onsterfelijkheid der ziel, omdat dit tot verkeerde conclusies zou kunnen leiden, maar te zeggen, dat de zielen der goddelozen in de hel worden bewaard voor het oordeel Gods. We verwerpen derhalve de leer, dat de Bijbel niet de onsterfelijkheid, maar alleen de opstanding zou leren. Dat is voor ons geen teleurstelling. We leren uit de Schrift, dat cr een tussentoestand is tussen sterven en de dag van de opstanding. Hoewel het woord onsterfelijkheid in dit verband niet in de Bijbel voorkomt, kunnen we de zaak cr wel duidelijk vinden.

We hebben, zoals we reeds gezegd hebben, hier niet volledig kunnen zijn. Maar we hopen toch, dat we u een beetje op weg geholpen hebben bij het verstaan van deze dingen.

Redactie.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

CORRESPONDENTIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's