Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De groei van het nieuwe leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De groei van het nieuwe leven

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het moge de lezer niet verdrieten, als ik met vreugde verder ga, om u te tekenen de weg, die A. Comrie beschrijft van de beginselen der wedergeboorte tot de dadelijke geboorte. Wij hebben al gezien, dat het hem er veel aan gelegen is de zoekende zielen hiermee te troosten, dat er reeds zaligmakend werk kan zijn, voordat de ziel met bewustheid in een dadelijke en wederzijdse onderhandeling met Christus komt. Daarmee bedoelt Comrie niet, dat alle geestelijke bewegingen, aandoeningen, vrede des harten enz. bewijzen zijn van ware hartsverandering. Daarover hopen we echter een afzonderlijk artikel te schrijven. Nu gaat het weer over het ware zaligmakende werk Gods aan de ziel, dat Comrie als volgt ziet verlopen. Eerst is er bij degenen, die tot hun verstand zijn gekomen het voorafgaande werk. ..Hoewel zij in en uit hun eigen natuur niet zaligmakende zijn, nochtans is het Gods gemene weg om altoos de Wet op de consciëntie van bejaarden eerst te gebruiken, om hen daardoor bij zichzelven rampzalig te maken: en zo men dit niet wil toestaan, dan spreekt men het Woord Gods en de bevinding van alle eeuwen tegen en maakt zichzelf ten enenmale bespottelijk en verachtelijk en geeft een duidelijk bewijs dat men nooit zijn ellende door de Wet heeft leren kennen."

Wat is de bedoeling van dit voorafgaande werk? „Nochtans geloven wij heiliglijk dat gelijk God een bijzondere besturing en bedoeling heeft in Zijn gehele voorzienigheid omtrent de uitverkorenen, zowel voor als na de bekering, Hij hen ook met een oogmerk onder deze tucht van de vurige Wet stelt, om hen daarvoor te doen vallen en om in hen ten onder te brengen al de hoogten van eigen werk, die zich tegen de vrije genade verheffen en om zijn weg voor Christus en de vrije genade te banen, zodat de Heiland, als Hij hen leven maakt, hen gestaltelijk dood, bij henzelf vindt."

En wat gebeurt er daarna? ..Dat Hij, hoe lang of kort zij duren en hoe groot of klein de trap van de beroeringen zijn moge, evenwel een ieder Zijner uitverkorenen daardoor zo in de dood doet vallen, dat zij door werkzaamheden van hun zijde niet tot de genade kunnen opklimmen, maar zo gestaltelijk dood worden bij en in zichzelf, en dus blijven langer of korter, totdat de vrijmachtige God door Zijn wederbarende kracht hen levend maakt en door de werking van de Heilige Geest Zijn Zoon in hun zielen openbaart, zoals

Hij hun van God geworden is tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing."

Hiermede, met deze openbaring van Christus, beginnen dan bij Comrie de beginselen van het leven. Wat wil hij dus bestrijden? Dat het waarachtig geestelijk leven er pas zou zijn als de mens met bewustzijn Christus aanneemt. Hij meent, dat het niet juist kan zijn te stellen, dat een ziel naar Christus verlangt en Hem aanneemt, terwijl zij nog dood is in zichzelf en nog geen waar leven heeft ontvangen. Dus schrijft Comrie: „Vele eenvoudigen, die geen ervarenheid noch geoefende zinnen in het woord der gerechtigheid hebben, koesteren de ongerijmdste denkbeelden en stellingen over deze gewichtige zaak; stellende dat zij, eer zij Christus ingelijfd worden en het bovennatuurlijke leven ontvangen, niet alleen een gevoel van zonden hebben en een honger en dorst naar de gerechtigheid, maar dat zij daarenboven tot Christus komen en Hem dadelijk aannemen en dat er zulk een volmaaktheid-in die daad moet zijn, eer de inlijving en de vereniging volgt en dat hierop, als een gevolg van hun aanneming, zij eerst leven ontvangen en ook hierop en hierdoor Christus Jezus eerst ingelijfd, of wat hetzelfde is, met Hem verenigd worden."

Deze vereniging met Christus gaat in Comries gedachtegang aan het verlangen naar Christus vooraf. Maar dan toch weer niet zo, dat deze vereniging rust geeft aan de ziel. Wel leven, geen rust. De rust komt na de dadelijke geboorte, als de ziel met bewustzijn overgaat in Christus. Aan deze geboorte gaat de ontwikkeling van het zaad der wedergeboorte vooraf. De verschillende vruchten van dat zaad resulteren in het verlangen naar Jezus Christus. „Zij moeten Jezus hebben of zij zullen sterven".

Wanneer wordt nu dit kind geboren? Op Gods tijd. „De mens wordt dadelijk (metterdaad) ook op Gods bestemde tijd geboren."

Is er zaligmakend werk voor deze geboorte? Dat zaligmakende werk begint van het eerste ogenblik af, dat het zaad der wedergeboorte ingelegd wordt in het hart. Om dit gevoelen met redenen te ondersteunen wijst Comrie eerst op de natuurlijke wijze van voortteling. Hij vraagt: „Ik bid u, leeft het schepsel in het natuurlijke niet eer dan wanneer het openbaar te voorschijn komt en zich als een levendige aan anderen openbaart? O ja, gewisselijk, derhalve, is zulks hier het leven, zo is er het zaligmakende werk waarlijk in de mens, schoon het nog niet aan zich en anderen geopenbaard wordt.

Een tweede bewijs put Comrie uit het aanwezig zijn in de mens van de innigste zielswerkzaamheden, die alleen uit het genadeverbond voortvloeien. God heeft aan de bondelingen sommige dingen beloofd en deze worden niet geschonken aan de natuurlijke mensen. Welke zijn dat? Comrie wijst op Ezechiël 20 : 43; „En gij zult van uzelf een walging hebben over al de boosheden, die gij gedaan hebt". Nu begint

de ziel God te zien en daarom met Job verfoeien zij zich in stof en in as; nu zien zij zichzelf onreiner en mismaakter dan de alleronreinste en misdadigste monsters en zij roepen uit: onrein, onrein; en met Efraim: Ik ben beschaamd en schaamrood voor U".

Voorts is er een afkeer van de zonde. De ziel kan er slechts met schrik aan denken, dat zij zich zo in de zonden vermaakte en met dingen ophield buiten God. Comrie schrijft: , , Het leven ontdekt zich hierin, dat er een afkeer is van zijn vorige spijs. O. de ziel kan er niet aan denken zonder schrik, dat zij zich zo in de zonde vermaakte en met dingen buiten God kwam op te houden. Het is nu, met de verloren zoon: Is er zulk een schoon brood, de goederen van het genadeverbond, blijdschap, vrede, rechtvaardigmaking, aanneming tot kinderen, heilig-en heerlijkmaking bij God, en heb ik mij met de zwijnen, met de zonde en de wereld opgehouden. O, dat is een laffe spijs, de dood is in die pot; hetgeen doet uitroepen tot de zonde: van nu aan, wijk van mijn ziel, gij vervloekt gebroed, gij, de snode moordenaars van mijn God."

In dit verband zij het mij veroorloofd een brief aan te halen, die ik zo juist ontving van een gewaardeerd schrijver, die onze artikelen met zijn opmerkingen begeleidt. De brief zegt dan, dat wij alleen met Christus kunnen leven, als we eerst met Hem sterven en alles voor Hem over hebben. Van nature zijn wij Christus vijandig. Wij hebben wel een Jezus lief, doch dan een Jezus van eigen bevatting. De ware Jezus draagt een doornenkroon op aarde en ook zijn volk is veracht. Wij zoeken altijd een goedkope Jezus. Een Jezus waarbij wij ook onze zondebinding aan de hand kunnen houden. Van een echt aan de zonde gestorven leven is onze natuur afkerig. De eeuwigheid zal vol wroeging zijn bij menigeen. Ik heb er nooit zo bij stilgestaan. Ik heb altijd gezocht naar een Jezus, waarbij ik mijn zondebinding in tact kon houden, 'k Heb nooit de sprong in het onzekere durven doen om alles te verlaten en Jezus te volgen.

Dat was de brief. Hier staat dan tegenover wat Comrie zegt over het ware leven al is het nog niet metterdaad geboren. Daar wordt de zonde verlaten. Daar wordt ook de schuld beleden en God met groot verlangen gezocht. Daar wordt om Jezus geschreid. Van hen waar deze bewegingen en werkzaamheden zijn zegt Woubrugges pastor: Maar dezen hebben het zakelijke van de belofte in hun hart, dat walgen aan zichzelf, dat belijden, dat innig reikhalzen naar God, die weke handelbaarheid, gelijk we gezien hebben. En deze zijn zaken, gelijk uw aandacht weet, aan allen in het Verbond beloofd, derhalve besluit ik wettiglijk, dat hun werk zaligmakend is."

Voorts beroept Comrie zich er op dat Jezus zalig spreekt, die hongeren en dorsten. Dat zijn geen mensen, zegt hij, die reeds van Christus gegeten en gedronken hebben. Neen, zij hebben wel honger en dorst, maar de verzadiging blijft nog uit.

Nochtans zijn ze nu reeds zalig. Zij leven dus met een waarachtig leven. Dat leven zal tot zijn volmaking komen, maar het is nu reeds leven. Jezus zegt niet: Zalig zullen de hongerigen zijn als zij verzadigd worden. Neen, zij zijn in hun hongeren zalig, want zulken worden zeker verzadigd. Comrie schrijft dan verder: , , Derhalve is de dadelijke geboorte, in onderscheiding van de voorgaande zaken, de volmaking van het geloof; dat is, wanneer de ziel met bewustheid en verzekering des gemoeds dadelijk zo in Jezus overgaat, dat ze het daarvoor kan houden, dat Christus de hare is, door de aanneming van Hem op het aanbod, en zij van Christus door wezenlijke overgave van zich aan Hem."

Een nieuw bewijs voegt Comrie er aan toe. In de natuurlijke geboorte wordt een nieuw schepsel geboren, dat gevormd is en er dus reeds was. In het geestelijke geldt: , , Zodan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel."

In de mannen en vrouwen nu, die Comrie bedoelt, vindt hij deze krachtdadige verandering. Deze verandering raakt hun wezen, is gemeenschappelijk aan al Gods kinderen, is geheel tegengesteld aan het oude schepsel en strekt zich uit over de gehele mens.

Hoe zien dus deze nieuwe schepselen er uit? Wat moet ons bijzonder aan hen treffen? Het gaat bij deze mannen en vrouwen om het innerlijk. Zij doen niet slechts hun best om de buitenkant van de drinkbeker te reinigen of het graf te witten, neen, zij willen zuiver water in de beker en de doodsbeenderen uitgeworpen. Het gaat niet om reine handen alleen, doch bovenal om een rein hart.

In dit nieuwe schepsel zijn dus de beginselen, waaruit men werkt inwendig. De natuurlijke mens werkt uit uitwendige beginselen. Hij heeft in preken of in gesprekken zijn vermaak of hij hoopt er door behouden te worden of de achting van vrome mensen te verkrijgen. Maar - zijn godsdienst heeft geen wortel in hem zelf. Een nieuw schepsel zoekt God om God al was er geen hel tot straf en geen hemel tot beloning. „Daar integendeel alles, dat een nieuw schepsel doet, voortvloeit uit een inwendig beginsel, het zaad Gods is in hem en blijft in hem. Zijn hart is een fontein en gelijk de Zaligmaker zegt, daaruit vloeien voort: stromen van levend water. Daar is een vanzeifsheid om naar God uit te gaan, om aan God te denken. Daarom moet elk zich onderzoeken; uit wat beginsel lees ik, bid ik, zoek ik? " Men hoeft geen volmaaktheid in zichzelf, maar het wezen van deze inwendige begeerte moet er toch zijn. Welke twee beginselen opbaart het nieuwe schepsel? Geloof en liefde. Dit geloof omhelst Christus en tracht alles uit Hem te verkrijgen. Alle vrucht uit onszelf verwerpen en de genade alleen in Christus zoeken, dat hoort bij heinieuwe schepsel. En dan is de drijfveer de liefde tot God. Wat zet deze mensen aan om te werken? Er is van alles in ons: hoop op de hemel, vrees voor de hel, dwang van een ontwaakt geweten. Maar het nieuwe schepsel openbaart zich in een liefde tot God. „Daarom moet men zich onderzoeken of alles uit deze beginselen komt".

Het nieuwe schepsel heeft bovendien een ander doeleinde. Het oude heeft zichzelf op het oog, het eigen zelf, maar Gods eer is het doelwit van de nieuwe mens. In alles wil men God zien en eren. Comrie schrijft: „Is het zo niet, dat de eerste vertoning van een levendiggemaakt zaad (een tarwekiem b.v.) naar de hemel is? Zo ook van dit nieuwe schepsel, het heeft het van God, wil het Hem ook gaarne toebrengen."

En als nu dit bedoelen van God er niet is? Dan is het ware leven er niet. Comrie geeft veel redenen om te bewijzen, dat het nieuwe leven om God moet gaan. De Heere heeft zich een volk geformeerd om Zijn lof te vertellen. In het evangelie gaat het er om, dat God verheerlijkt wordt: ere zij God. Wie niet godzalig leeft, heeft het nieuwe leven niet. Diens godsvrucht is ijdel. Die uit het vlees is bedenkt wat des vleses is, maar die uit de Geest is, bedenkt wat Godes is.

Behalve de verandering in het inwendige is er ook een omkering naar het uitwendige. „Zijn taal is die van Kanaan, zijn gewaad naar de eenvoudigheid van het Evangelie, zijn bescheidenheid wordt bekend, omdat God nabij is. Trouwens, hij is een stad boven op een berg, die niet verborgen zijn kan; die hem ziet, kent hem, dat hij van dat geslacht is, dat van de Heere gezegend is, dat Jacobs God tot zijn God heeft en de Heilige Israëls tot zijn woning."

Het wordt dus aan deze mens gezien, dat God in hem of haar een grote verandering heeft gewrocht. Hij wordt door andere beginselen gedreven, heeft een ander doel. Dat nieuwe leven is er van de eerste beginselen af. Dit wil niet zeggen, dat het zich volkomen door kan zetten. Maar Comrie beschrijft hier niet, hoeveel er nog van de oude mens in leven is, maar hij beschrijft hoe het nieuwe schepsel zich openbaart. Naar zijn mening ligt er in het nieuwe schepsel een vermogen om te werken. Daar is een hebbelijk leven. Wel is de Geest nodig om deze hebbelijkheid aan 't werk te krijgen, maar ook als het rad stilstaat is er leven in.

Dit leven openbaart zich op allerlei wijze. In het verstand openbaart het zich als een kennis van God, in de wil als een kiezen van God in Christus en in de genegenheden is het een uitgaan der ziel naar God en Zijn gemeenschap.

Als dit nieuw r e schepsel een stervende Christus tot betaling der zonde omhelst, werkt de liefde. Er is ootmoed aanwezig als het nieuwe schepsel in tranen aan de voeten van Christus ligt. Als men Zijn wil in acht neemt, spreekt men van gehoorzaamheid. Verder is het lijdzaamheid als men zich buigt onder de roede der kastijding.

Al deze dingen echter vloeien uit eenzelfde beginsel van het nieuwe leven. Wat is dat beginsel? Comrie zegt: dat is geloof „want gelijk de wedergeboorte de bron

des geloofs is, zo is het geloof bron van al de genoemde werkzaamheden."

Een ieder kan nu nagaan in hoever hij deze dingen bij zichzelf vindt. Van de stamselen des geloofs spreekt Comrie in zijn A.B.C. onder dorsten. Dat is een dorsten naar God, naar Jezus, naar geloof, naar de goederen van het genadeverbond. Waar dit geloof is, zijn ook de bovengenoemde werkzaamheden uit God en tot God. Comrie acht het wel niet de allerwezenlijkste daad des geloofs, maar dat er toch geloof in is. Hij sluit zich aan bij zijn overgroot-oom Fraser: , .Geloof begonnen of het zaad des geloofs, is hoop van zaligheid door Christus' algenoegzaamheid, kracht, dierbare naturen en gezegende ambten, begeerte tot dezen, uit gezicht van noodzakelijkheid en liefde tot dit alles wegens deszelfs voortreffelijkheid, zoals het in 't Evangelie geopenbaard wordt, is geloof begonnen... Wanneer hoop, begeerte en liefde op Christus gevestigd zijn, dan wordt het embryo, het eerste stamsel des geloofs in de ziel geformeerd; ofschoon het gebouw niet voltrokken is, de eerste fundamentstenen worden nu gelegd."

Wat is er van deze dingen in ons leven?

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juli 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De groei van het nieuwe leven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juli 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's