Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE JUISTE TIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE JUISTE TIJD

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste vraag luidt: n 2 Petrus 1 : 10 is sprake van een vastmaken van roeping en verkiezing. Wordt daarmede de bewuste rechtvaardigmaking bedoeld?

De tekst luidt: , , Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen."

In welk verband staat deze tekst? In een verband waarin aangedrongen wordt op heiligmaking en toenemen in allerlei goeds, deugd, kennis, matigheid, lijdzaamheid, godzaligheid, broederlijke liefde, naastenliefde.

Waartoe moet dit leiden? Tot. een opwassen in de kennis van Jezus Christus. Wat is de vrucht van deze kennis van onze Heere Jezus Christus? Dat het doel van de roeping en verkiezing vaster en dieper en hoger bereikt wordt. Wat is immers het doel van de roeping? Dat de geroepenen komen tot het geloof in Christus. Geloof is kennis en vertrouwen, kennis n.1. door de Heilige Geest. De apostel Paulus schrijft dan ook, dat het zijn verlangen is om de Christus meer en meer te kennen. In deze geestelijke kennis bestaat zijn geloofsleven. Zo is het ook in ons hoofdstuk.

Op welke wijze wordt in ons het licht van de Heilige Geest sterker en de kennis van Chritus groter? Als wij aller zonde vijand zijn en zoeken toe te nemen in goede werken. Zonde is duisternis. Verlaten van de zonde is licht. Wie niet met grote inspanning de zonde haat en vliedt en niet met lust en liefde zoekt om naar de wil Gods in alle goede werken te leven wordt blinder. Petrus schrijft: Want bij welken deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden.

Wat betekent dat deze blinde de verre dingen niet ziet en de nabije wel? Ik meen. hij ziet Gods heerlijkheid of straf niet meer, doch wel de aardse heerlijkheid en verlustigt zich in de aanblik van de zonde. Dat zijn de nabije dingen, die hij wel ziet. Hier tegenin zegt Petrus: benaarstigt u om de verre dingen te zien, om toe te nemen in alle goed werk en om in deze weg op te wassen in de kennis der genade van Christus.

Wat zal daar de vrucht van zijn? Een vastmaken van roeping en verkiezing. Het

lidwoord, dat in het oorspronkelijke staat wijst er op, dat hier de wezenlijke roeping bedoeld is, die wij de inwendige of de krachtdadige noemen.

De volgorde van roeping en verkiezing doet sommigen schrijven, dat hier alleen de verkiezing in de tijd bedoeld is en niet de verkiezing van eeuwigheid. Dat begrijp ik niet. Ten eerste is Gods verkiezing niet alleen een besluit, dat nooit begon, maar zij is ook een doorlopend kiezen. Gods verkiezing is aan tijd noch eeuwigheid gebonden, maar is gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde. Daar is maar één verkiezing Gods, die mogelijk soms meer als besluit en dan weer meer als daad in de tijd naar voren komt, doch die in wezen altijd daad en altijd besluit is.

En dan, hoe denkt men zich een verkiezing in de tijd, die op de roeping volgt? Ook als men zou menen, dat Gods verkiezing een losse daad in de tijd is, ingegeven door de omstandigheden van het ogenblik, gaat de verkiezing nog aan de roeping vooraf. Doch waarom zou men hier moeilijkheden stellen, die er niet zijn. Roeping en verkiezing worden in onze tekst als bijeenbehorend genomen. Dat blijkt hieruit, dat het bepalend lidwoord voor verkiezing ontbreekt. Het is de roeping, die uit de verkiezing Gods volgt. Als de roeping haar doel heeft bereikt en in de mens geheel is doorgedrongen en hem geheel voor Christus heeft gewonnen heeft ook de verkiezing haar doel bereikt. De verkiezing immers is een begeerte en besluit Gods om deze man of vrouw krachtdadig te roepen tot Christus, het verstand te verlichten en het wantrouwen des harten weg te nemen, opdat het geloof in Christus opbloeie en deze mens uit het geloof leve.

De roeping is de eerste vrucht der verkiezing. Er kan op geen enkele wijze aan gedacht zijn, dat de roeping waarmee God roept of de daad van Gods verkiezend besluit vaster moet worden. Dat ligt van eeuwigheid vast. Het kan ook niet alleen betekenen, dat de mens vaster gelooft, dat hij uitverkoren en geroepen is, hoewel dit er enigszins bij hoort, want een gelovige kan uit zijn roeping van zijn verkiezing verzekerd worden. Het lijkt mij echter uit de tekst duidelijk, dat hier vooral sprake is van een vastleggen van roeping en verkiezing doordat het doel hiervan meer en meer bereikt wordt. De weg daartoe is meer de heiligmaking dan de rechtvaardigmaking. De beoefening in de kennis van onze Heere Jezus Christus.

Verwant is wel de gedachte, dat de betrachting der goede werken voor ons besef de roeping en verkiezing vaster maakt. Deze volgorde is de volgorde in de bevinding als ik dat nog mag opmerken. Eerst brengt de Heilige Geest bij de roeping en van daar bij de verkiezing. Daarom zegt Calvijn; dat er tweeërlei slag van roeping is. „Want daar is een algemene roeping, waarmede God door de uiterlijke prediking Zijns Woords alle mensen tegelijk tot Zich roept, ook degene aan wie Hij de roeping tot een reuk des doods en tot een materie en oorzaak van haar des te zwaarder verdoemenis voorstelt. En daar is ook een bijzondere roeping, waardoor Hij gemeenlijk alleen de gelovigen gewaardigt te roepen, wanneer Hij door de inwendige verlichting van Zijn Geest teweeg brengt, dat het gepredikte Woord in hunne harten vast beklijft.'

Kan nu iemand met recht uit de algemene roeping besluiten, dat hij uitverkoren is, zoals de Generale Synode der Ned. Hervormde Kerk in haar Richtlijnen betreffende de leer der uitverkiezing op blz. 29 Calvijn in de mond legt? De synode schrijft daar: „Wij missen in de Leerregels de krachtige oproep van Calvijn, om de zekerheid onzer verkiezing alleen te zoeken bij Christus en bij de roeping die uit het Woord tot ons komt."

Zij schrijft dat ten onrechte en snijdt zich daarmee geducht in de vingers. Niemand minder dan Calvijn spreekt dit met ronde woorden tegen. Het is niet geoorloofd de zekerheid der verkiezing te vinden in de algemene roeping of in de prediking. De zekerheid der verkiezing — zo leert Calvijn het < — is alleen te nemen uit de bijzondere roeping. In Inst. II, 24, 8 onderscheidt hij deze tweeërlei roeping. Hij schrijft verder, dat er velen deel hebben aan de algemene roeping die uitgeworpen zullen worden. Hij vervolgt: zo zijn' er dan weinigen uit het grote getal dergenen, die geroepen zijn, doch niet met die roeping uit dewelke wij zeggen dat de gelovigen moeten oordelen over hun verkiezing. Want de eerste roeping is ook de goddelozen gemeen, maar deze tweede brengt met zich de Geest der wedergeboorte, dewelke is het pand en het zegel van het toekomend erfdeel, waarmede onze harten tot de dag des Heeren verzegeld worden."

Waaraan is dus de roeping, waarnaar wij mogen oordelen van onze verkiezing, te kennen? Aan de wedergeboorte en aan het geloof in Christus. Wij mogen ons niet vöor uitverkoren houden, omdat wij een preek hebben gehoord en deze mogelijk toestemmen. Wij mogen ons wel voor uitverkoren houden als wij het ware geloof beoefenen en de vruchten daarvan vertonen. Dat leert Calvijn en dat leren de Leerregels en de synode behoorde hierin Calvijn en de Leerregels alsnog recht te doen. Doch het recht struikelt in onze dagen, vooral in deze dingen, op de straten. In Inst. III, 24, 5 schrijft Calvijn: „Zo hebben wij een genoegzaam, klaar en zeker getuigenis, dat wij in het Boek des levens geschreven zijn, indien wij met Christus gemeenschap hebben." Hier staat niet: indien wij de prediking van het Evangelie gehoord hebben.

Op een gedachte, die verwant is aan onze tekst moge ik nog wijzen. Zij is uitgedrukt in vraag 86 van de Heidelbergse Catechismus: „dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij."

Een tweede vraag: Er is geen leven vóór de rechtvaardigmaking leert men. Bedoelt men: geen leven voor de roeping of slaat men de roeping over?

Ik meen, als men dit leert, dat men dan alles zet in één punt des tijds: oeping, wedergeboorte, rechtvaardigmaking, alles. Men slaat dus niets over, doch erkent geen verschil in tijd, en alles is nog al erg krachtdadig. Er is weinig ruimte voor het zwakke en kleine geloof. De ouden hebben hier veel meer rekening mee gehouden. Voorts meen ik, dat men de leus: een leven voor de rechtvaardigmaking, nog zelden hoort. Misschien geven teveel predikers er te weinig aandacht aan, wanneer er van een levend mens kan worden gesproken. Dat leven heeft toch ongetwijfeld iets met het geloof in Christus te maken. Boston nu legt het begin van het leven in de vereniging met Christus. U kunt het vinden in de „Viervoudige Staat", aan het einde van de beschrijving der afsnijding. „Christus grijpt de zondaar door zijn Geest en trekt Hem tot zichzelf. 1 Cor. 12 : 13 zegt: Want wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt".

Dezelfde Geest, die in de Middelaar is, deelt Hij mede ter rechter tijd aan Zijn uitverkorenen, om nooit van hen te wijken, maar in hen te blijven als een grondbeginsel van leven. Dus grijpt Hij hen aan door Zijn eigen Geest gesteld in hen; en zo krijgt de verdorde rank leven. De ziel is nu in de handen van de Heere van leven en bezeten door de Geest van leven.

Hoe kan zij dan anders leven? De mens krijgt een verrukkend gezicht van Christus uitnemendheid in de spiegel van het Evangelie. Hij ziet Hem als een volle, gepaste en gewillige Zaligmaker, en ontvangt een hart om Hem aan te nemen voor en in plaats van alles... Ten tweede, de zondaar dus gegrepen, grijpt Christus door het geloof en vat zo met de gezegende Stam... de dode rank, gegrepen door de Heere des levens, gezet in, verbonden met de heerlijke, levendmakende Stam, door de Geest des levens, bot voort in dadelijk geloof op Jezus Christus... Christus en de christen zijn getrouwd. Het geloof zijnde des ziels toestemming aan het geestelijk huwelijksverbond, 't welk gelijk het onbepaald wordt aangeboden in het Evangelie aan zondaren van het menselijk geslacht, zo wordt het vertoond, bevestigd en thuisgebracht tot de mens in 't bijzonder, door de Heilige Geest; hij zo verenigd zijnde met de Heere is één Geest met Hem. Hierdoor leeft een gelovige in en voor Christus."

Het lijkt mij duidelijk, dat hier het leven begint met het geloof in Christus. Van rechtvaardigmaking wordt nog niet gesproken.

Calvijn schrijft over deze vraag in Inst. III. 14 6 en stelt, dat met het geloof in Christus het leven begint. Wij zijn vijanden van God, ook al is Christus voor ons op Golgotha gestorven, totdat wij het geloof ontvangen. Onze werken brengen ons geen gerechtigheid aan. „Ja 't is veel eer waarachtig, ofschoon wij door Christus verlost zijn, dat wij nochtans duisternis en erfgenamen des doods, en Gods wederpartijen zijn, totdat wij door de roeping des Vaders in Christus' gemeenschap ingelijfd worden. Want Paulus leert, dat wij onze onreinigheden door het bloed van Christus

niet eer worden gezuiverd en gewassen, dan als de Geest die zuivering in ons teweeg brengt... Laat dan dit vast blijven dat het beginsel van onze zaligheid, is gelijk een wederopstanding van de dood tot het leven. Want wanneer ons om Christus' wil gegeven is in Hem te geloven, alsdan beginnen wij eerst uit de dood te komen tot het leven".

U ziet, het geloof is het beginsel des levens. Dat vinden we ook bij Brakel. Als hij in zijn ..Redelijke Godsdienst" over de wedergeboorte handelt, schrijft hij: , , Zo iemand mij vraagt, waaraan hij zijn eerste begin van wedergeboorte zal kennen, antwoord ik: van de eerste daad des geloofs. Vraagt men verder wanneer men die eerste daad des geloofs oefent en of men de tijd niet moet of kan weten, antwoord ik: men behoeft die tijd niet te weten en men kan hem ook niet vast weten. Begint men met de eerste heftige overtuiging, men had toen, naar alle waarschijnlijkheid het geloof nog niet. Begint men het geloof van de eerste daad des geloofs, die men met bewustzijn en bijzondere hartelijkheid deed, zo rekent men te laat, want naar alle waarschijnlijkheid had men het geloof al te voren. Zodat ik acht, dat men de nette tijd van het begin des geloofs en der wedergeboorte niet of zeer zelden weten kan. En ook, 't is niet nodig zulks te weten, 't Is genoeg als men op goede gronden uit het Woord Gods en uit goede kennis van zijn hart en daden besluiten kan, dat men gelooft en wedergeboren is."

Het leven begint dus met het geloof. Dat zeggen Boston, Brakel en Calvijn. Dat geloof, let wel, is geloof in Jezus Christus. Maar wanneer begint nu dit geloof? Weet men dag en uur zeker aan de wijzen? Brakel ontkent dit. Comrie heeft hier ook grote aarzelingen. Hij wijst er op. dat er hevig verschil onder de ware gelovigen of het hongeren en dorsten naar Christus daden van het geloof zijn of niet. Comrie zelf zegt: Hongeren en dorsten naar Christus is niet, zozeer de allerwezenlijkste daad des geloofs. Deze bestaat in een dadelijk aannemen van Jezus en overgeven van zichzelf aan Hem. Maar in het dorsten is toch geloof aanwezig. Dus dan is er ook leven, zeg ik.

Schortinghuis schrijft: , , De gestaltelijke overgang van een innig christen uit de staat der natuur en der overtuiging tot de gelukkige en zalige staat der genade is een algehele verandering van de mens. Dat noemt de Heilige Schrift wedergeboorte, vernieuwing, geloof, bekering. Daarbij omhelst en aanvaardt hij, met verloochening van alle eigen gronden en steunselen, de alleen algenoegzame en bereidwillige Heiland, Jezus Christus, alleen uit vrije genade, geheel en om niet, tot verzoening, heiligmaking en eeuwig behoud. Door deze toevluchtneming en omhelzing des geloofs in die gezegende Middelaar des Verbonds wordt Hij met Hem verenigd, Hem ingelijfd en ingeplant. Het nieuwe geestelijke leven der genade ontvangt, ondervindt en vertoont hij... Het geestelijk leven en het geloof in Christus zijn ook hier nauw verbonden. Maar toch ook de aarzeling.

Wanneer begint het geloof precies? Schortinghuis schrijft ook... Dit was mijn duidelijke overgang uit de staat der natuur en der innerlijke overtuiging in de staat der genade. Zo althans oordeelde ik daar toenmaals over, want ik zal er mij niet mede inlaten, of er niet reeds vóór deze duidelijke doorbrekenden en klare overgang, waarachtige beginselen der genade en des geestelijken levens in mijn hart geweest zijn. Ik meen van wel.

Nog één vraag: Men spreekt veel over de bewuste rechtvaardiging, maar kan dan ook gesproken worden over een onbewuste rechtvaardigmaking?

Waar ik over dit onderwerp reeds meermalen schreef, geef ik nu maar door, wat de ouden daarover opmerkten. Eerst Joh. v. d. Kemp. , , De rechtvaardigmaking is een weldaad, die elk gelovige op zichzelf deelachtig wordt, waardoor hem Christus gerechtigheid op zijn daad des geloofs wordt toegepast en deelachtig gemaakt... De rechtvaardigmaking wordt aangemerkt als dadelijk of lijdelijk. De dadelijke geschiedt in Gods Vierschaar, waar de zondaar verschijnt daar God hem werkelijk ontslaat van zijn strafschuld en het recht ten leven hem wijst op zijn uitgaande daad des geloofs. De lijdelijke geschiedt in des zondaars gemoed, waardoor Gods vonnis hem wordt bekend gemaakt aan zijn gemoed, dat hij bewust wordt, dat hij gerechtvaardigd is voor God. Dat dan geschiedt op zijn wederkerende daad des geloofs, waardoor hij in zichzelf de onbetwistbare bewijzen van zijn rechtvaardigmaking ziet."

Het is duidelijk, dat de zondaar „onbewust" gerechtvaardigd wordt in Gods vierschaar en daarvan bewust wordt gemaakt in zijn gemoed. David Knibbe maakt dezelfde onderscheiding. Hij vraagt: .Hoe wordt cle rechtvaardigmaking aangemerkt? " Hij antwoordt:1. „Als een actieve in de Vierschaar Gods, als een daad van God, wanneer hij volgens zijn eeuwige verkiezing, om de borgtocht of de volbrachte gerechtigheid van Jezus Christus de zondaar, die hij roept en bekeert, en door het geloof Jezus Christus inlijft, met de daad de zonden vergeeft en rechtvaardigt... 2. Als een passieve, voorzover die rechtvaardigmaking in de vierschaar van zijn consciëntie wordt toegepast, gevoeld en door Gods Geest daar meer en meer van verzekerd... De actieve geschiedt eens en volmaakt, maar de andere geschiedt alle dagen, zo dikwijls wij met vurigheid in het geloof hierom bidden."

De actieve rechtvaardigmaking is dus onbewust. Zij moet toegepast worden in de passieve. God maakt deze rechtvaardiging bekend in het woord en past aan de gelovige haar toe door zijn Geest. Dat is het wezenlijke, wat hierover gezegd moet worden. Ik dacht, dat er over de rechtvaardigmaking nog al wat misvattingen ingeslopen zijn, wat de tijd betreft.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE JUISTE TIJD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's