Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Hoofd van het genadeverbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Hoofd van het genadeverbond

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was maar een kort briefje, daarom kan ik het eerst wel helemaal weergeven.

, , U spreekt in het ..Gereformeerd Weekblad" van 17 februari j.1. over een genadeverbond met uitverkorenen. Heeft dit verbond ook een Hoofd? Ik heb wel eens gelezen, dat Adam het hoofd is van het werkverbond en krachtens verbondsbetrekking een toerekening van Adams overtreding. Kan dat ook gezegd worden van het genadeverbond: een toerekening krachtens dat Christus het Hoofd is van het verbond der genade? "

Het lijkt mij goed, nog maar eens uiteen te zetten, wat de gereformeerde leer van het genadeverbond is zijn grondslagen is, zoals de theologen ons deze voorstellen. Eerst was er het werkverbond. God heeft de mens goed en naar zijn evenbeeld geschapen met de verplichting om de Schepper te gehoorzamen. Op zichzelf geeft dit geen enkel recht. Een mens heeft, krachtens de schepping, wel plichten, geen rechten. Volgens de huidige beschouwingen zou men het eer andersom verwachten. Maar in waarheid is het zo, dat wij mensen, geen enkel recht hebben — krachtens schepping — op de zalige gemeenschap met God. Daar moet nu wat bij gezegd worden. De Heere heeft namelijk de mens, het evenbeeld Gods, bestemd voor de gemeenschap met Hem: estemd en bekwaam gemaakt. Om de mens van deze gemeenschap een waarborg te geven, heeft de Heere hem in een verbond opgenomen, het verbond der werken. De mens moest zelf de voorwaarden vervullen, die hem waren opgelegd. De voorwaarden waren werken van een algemene, volmaakte en volstandige gehoorzaamheid aan al Gods geboden. God beloofde het leven van allerlei soort (Gal. 3 : 12).

Vanwege Gods raad is de mens geschapen naar het beeld des Allerhoogsten en tot de verbondsgemeenschap met God. Dat is geen recht van de mens, doch een gave. De leer van het verbond Gods met de mens is de diepste werkelijkheid van de openbaring. De Heere heeft iets bijzonders met de mens voorgehad. Dat bijzondere was de gemeenschap met Hem. Als men daarom nadenkt over de verhouding van God en mens, in welk opzicht ook, moet men aan het verbond denken. Dat eerste verbond heeft de mens verbroken. Vanwege dit feit had de Heere de mens terstond met de eeuwige verdoemenis kunnen straffen.

Waartoe had echter God de wereld geschapen? Tot zijn eer, dus opdat de heerlijkheid van Zijn wezen geopenbaard werd. Deze heerlijkheid was door de schepping niet volkomen aan het licht gebracht. Derhalve besloot de Almachtige het gericht niet onmiddellijk te doen intreden, maar de val van Adam te gebruiken als middel tot nieuwe en wel hoger openbaring van zijn wezen en zich tot de gevallen wereld te wenden met de heerlijkheid van zijn vergevende liefde en verlossende genade.

Aan wie openbaarde God zijn genade? Aan het gehele van Hem afgevallen mensengeslacht. De Heere besloot aan de mensheid het leven te schenken, dat zij verbeurd had, als geschenk zijner genade. In het stuk van het genadeverbond zit om te beginnen een trek van universalisme en een trek van particularisme. De aanbieding in de uitwendige verkondiging des evangelies aan allen zit er in, maar ook de toepassing aan de uitverkorenen. Vanwege deze algemene trek, kan de prediker aan al zijn hoorders de verzekering geven, dat de Heere hen niet zal verstoten als zij met een waar berouw door Christus tot Hem komen. Vanwege de particuliere toepassing staat het vast, dat er zondaren zullen zijn van het menselijk geslacht, die in het verbond zullen bewilligen. Was er geen particuliere toepassing door God zelf dan kwam er niemand in dit verbond. Was niet de aanbieding algemeen, zo zou de kracht der prediking van begin af gebroken zijn.

Heppe laat de oude schrijvers zeggen: Er is een algemene val van het mensengeslacht en er is ook een algemeen geneesmiddel in Christus verordineerd. Maar dan zijn er twee besluiten Gods die bij elkaar horen. Het eerste is een algemeen besluit, behelzende dat het verbond der genade ten behoeve van het gehele menselijk geslacht onbepaald aan allen wordt voorgesteld op voorwaarde van bekering en geloof. Dat algemene zit er in. , , Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft." Maar de voorwaarde ook: , , Opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, doch het eeuwige leven hebbe."

Vanwege deze kant van het genadeverbond kan Brakel schrijven: , De Heere zal niemand verstoten, die maar in waarheid door Christus tot Hem komt, al zijt gij nu zoveel jaren door vriendelijke aanbieding Gods ongehoorzaam geweest, al is uw gehele leven tot nog toe niet anders dan zonde geweest, al zijn er gruwelen bedreven, al zijt ge een doodslager, een overspeler en hoereerder, een dief, een lasteraar en leugenaar tot op deze tijd toe geweest, zo gij maar uw zonden kent, waarlijk berouw hebt en waarlijk lust hebt aan dit verbond in al zijn delen, en aan de Borg om alleen door Hem die goederen deelachtig te worden; zijt niet moedeloos, daar is hoop dezen aangaande, komt maar; want de Heere zal zekerlijk niet verstoten, maar aannemen, want Hij heeft het gezegd; ziet alle de beloften en onder anderen (Joh. 6 : 37) „Die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen."

Maar wie zal er ooit zonder bijzondere bearbeiding door de Heilige Geest komen? Niemand zal komen. Daar heeft God echter in het genadeverbond op gerekend. Ieder, die wil, mag komen. Maar niemand wil komen, tenzij de Vader hem trekke. Daarom heeft God in het genadeverbond ook het besluit opgenomen van de bijzondere verkiezing. Dus bevat het genadeverbond ook het besluit dat de Almachtige de vereiste voorwaarde zelf genaderijk zal werken in hen, die Hij van eeuwigheid aan Christus heeft gegeven. Nochtans blijft het eerste gehandhaafd en dat staat ook het tweede niet in de weg, dat Gods verbond uitgaat tot alle zondaren van het menselijk geslacht. Daar is dus een eeuwig en onveranderlijk Testament des Vaders, een onverandelijke wil Gods om aan de gelovigen de erfenis te geven. De ganse mensheid krijgt, indien zij met berouw en geloof Gods genade aanneemt, gerechtigheid en eeuwig leven als onverliesbaar genadegoed toegezegd.

Wat gebeurt er daarom in het paradijs? De rechtvaardige straf Gods treedt achteruit en de lankmoedigheid, het geduld des Heeren komt naar voren. God wil dus genade bewijzen aan de mens, die het verbond der werken heeft verbroken. Gaat dat zomaar? Neen, dat gaat niet zomaar. De volmaakte heerlijkheid Gods laat niet toe, dat de Heilige zomaar alle zonde vernietigt of de schuld willekeurig kwijtscheldt om zo het werkverbond opnieuw op te richten. De mens had gezondigd, zich schuldig gemaakt en verdorven.

Waarin bestaat de heerlijkheid des Heeren? Dat Hij de zonde niet ongestraft kan laten. Hij is een heilig en rechtvaardig God. Tot de openbaring van zijn heerlijkheid behoort ook, dat Zijn straffende gerechtigheid aan het licht komt. Voorts als God de schuld der zonde wilde vergeven, zo moest er een verzoening zijn. Omdat de mens de prijs der ziel, dat rantsoen niet kon betalen, moest er een Middelaar zijn om de zonde te verzoenen. Bovendien moest de wet gehouden worden en alzo de gerechtigheid voor de mens verdiend en als de verdienste van een Ander geschonken worden. De heilige liefde van God kon zich daarom aan het gevallen mensengeslacht slechts op deze wijze geven, dat de Heere zich door een Middelaar een verzoening liet geven, die minstens evenveel waarde had als de schuld van de gehele mensheid zwaar was. Voorts dat de Rechtvaardige aan een deel der mensheid de ernst van zijn straffende gerechtigheid betoonde en met het andere deel een genadeverbond sloot, zodat het Testament des Vaders, dat op zichzelf algemeen was, slechts voor een deel der mensheid werkzaam kon worden.

Hoe moest nu de verzoening zijn? In Adam was het schepsel van God afgevallen. om Gode gelijk te zijn. Daarom kon de afval slechts op deze wijze verzoend worden, dat de Zoon, die aan de Vader gelijk was, het wezen van het schepsel aannam, de mens in alles gelijk werd, en zo uit vrije liefde de straf droeg. Om nu het Testament des Vaders tot verheerlijking van Gods genade door aan de gelovigen het leven te schenken uit te voeren, sloten de Vader en de Zoon een verbond. Daarin beloofde de Zoon aan de Vader, dat Hij genoegdoening zou geven voor de zonden van allen, welke de Vader besloten had Hem te geven om door Hem

het verbond der genade met de gegevenen op te richten. Voorts dat hij in de uitverkorenen zou herstellen het oorspronkelijke beeld Gods, de gehoorzaamheid jegens God en de genieting van de zalige vrede met God. Hij zou dat in hem terugbrengen door Zijn verdienste en werkzaamheid.

Wat beloofde nu de Vader aan de Zoon? Dat de Zoon in de naam en in de opdracht des Vaders in de wereld zou komen. Voorts dat zijn offer en voorbede door de Vader als een volkomen genoegdoening voor de zonden der uitverkorenen zou aangenomen worden. Reeds vóór de grondlegging der wereld heeft de Vader en de Zoon, niet zonder de Heilige Geest, dit verdrag gemaakt, ziende op de gevallen mens. Dit verbond des vredes is een moment van het eeuwige en onveranderlijke besluit Gods. Het is echt een verbond. Het genadeverbond zweeft tussen een beschikking Gods en een verbond in, maar het verbond des Vredes is veelzijdig en berust op de vrije wederkerigheid der goddelijke Personen. Doch wel vrij, maar niet veranderlijk.

Krachtens de eenheid en onveranderlijkheid van de wil des Drieënigen Gods, kon de Zoon, nadat Hij de borgtocht op zich had genomen, haar niet weer neerleggen. Evenmin kan de Vader de borgtocht des Zoons, eenmaal aanvaard, afwijzen. Deze borgtocht werkt zo, dat de uitverkorenen de zonde niet toegerekend kregen, al is het dat de Zoon de zonden nog niet gedelgd had. Dus al de gelovigen van Adam af, ontvingen de toerekening van Christus' gerechtigheid.

Op deze overeenkomst tussen de goddelijke Personen berust 't verbond der genade met de uitverkorenen. De personen in dit laatste verbond zijn: od als barmhartige Vader en Verlosser, de mens als zondig schepsel, Christus als Middelaar van God en mens. De enige grond van dit verbond is de liefde Gods vol erbarmen voor gevallen mensen en het vrije besluit Gods. Het doel van het verbond der genade is, dat alle eer onzer zaligheid tot Hem zou komen (Jer. 33 : 9) en een bestendige en eeuwige gerustheid van ons geweten voor ons zou zijn (Rom. 4 : :14).

Het verbond hangt alleen af van Gods trouw en erbarmen jegens de uitverkorenen en niet van onze kracht of vermogen. Het werkverbond zag op de erfgenamen van Adam. Het genadeverbond op Christus en zijn erfgenamen d.w.z. op een bepaald getal zondaren die in Christus van eeuwigheid uitverkoren zijn, aan welke God het geloof uit genade schenkt. Het werkverbond rustte op een werk van de mens. Het genadeverbond alleen op Gods genade, zodat dit onvergankelijk en eeuwig is. God wilde geen verbond meer, dat van de mens afhing. Daarom vroeg Hij van de mens wel geloof, doch nam op zich dit geloof onwederstandelijk in de uitverkorenen te werken. Het hoofd van het werkverbond is de eerste Adam. Het Hoofd van het genadeverbond is de tweede Adam. Ware bondelingen zijn alleen zondaren, die in Christus zijn.

Het verbond der genade kan met de afzonderlijke mens alleen gesloten worden als hij in Christus is. In de prediking wordt dit verbond de zondaar aangeboden. Tot een ingaan komt het alleen als de zondaar in Christus ingelijfd wordt door een waar geloof.

Het werkverbond is opgericht met Adam de eerste, het genadeverbond met Adam de tweede. In dit genadeverbond doet Christus de werken van het werkverbond. Wie nu van Christus is worden de verdiensten van de Borg en Middelaar toegerekend. Er is onderscheid tussen verbond des vredes en genadeverbond, maar men make geen scheiding. Het eerste is fundament van het tweede. , , Er zijn in de Schrfit slechts twee verbonden, twee wegen voor de mens ten hemel namelijk het werkverbond en het genadeverbond. Het werkverbond is de weg ten hemel voor de niet-gevallen, het genaverbond die voor de gevallen mens. Het werkverbond werd met de mensheid gesloten in Adam, het genadeverbond in Christus; Hij en Hij alleen is het de mensheid vervangende en vertegenwoordigende Hoofd.. Als dan ook in de Schrift gezegd wordt dat het verbond der genade opgericht is met Adam, Noach, Abraham, Israël enz. dan mag dat niet zo verstaan, alszof zij de eigenlijke partijen en hoofden in dat verbond waren. Neen, Christus was toen en nu in Otide en Nieuwe Testament het Hoofd, de partij in het genadeverbond, en door zijn bediening kwam het tot de aartsvaders en tot Israël. Hij, die van eeuwigheid bestond en zich borg gesteld had, is ook terstond na de val daadwerkelijk opgetreden als Profeet, Priester en Koning, als tweede Adam, als Hoofd en Vertegenwoordiger der gevallen mensheid. In de verbonden met Adam, Noach, Abraham, David enz. is Hij de Middelaar en Borg, die voor de realisering van het verbond instaat, die het door zijn Geest verwezenlijkt in de harten, die het aan de zondaren bedient, die de weldaden ervan schenkt, die de zijnen in het verbond opneemt'' (Bavinck).

Er is wel eens verschil over het verbond des vredes en het genadeverbond of het er twee zijn dan wel een. Het is betrekkelijk onverschillig wat men zegt. Als men er maar aan vasthoudt, dat in geen van beide verbonden de gelovigen één enkel

•ogenblik beschouwd mogen worden buiten Christus.

Maar als men nu meent, dat de uitverkorenen de tweede partij zijn in het genadeverbond en men Christus niet ziet als het Hoofd en de Middelaar? Dan mag men niet denken, dat de zondaar buiten Christus in waarheid deel kan hebben aan de goederen van het verbond. Het is zeker dat de kinderen der gelovigen als bondelingen de goederen in schenking ontvangen, maar zolang zij buiten Christus zijn, zijn ze vervreemd van God en dood in zonden en misdaden, die niets kunnen toebrengen aan een inwilligen van het verbond. Welk een verantwoordelijkheid de prediking van Christus en Zijn aanwezigheid ook op Israël legde, zij bleven onwillig en van nature dood en onbekwaam tot bidden of geloven of wat ook. Het kinddes-verbonds-zijn schenkt geen leven, maakt ons ook niet half levend, tenzij het gfeloof in ons gewerkt wordt, nadat de Geest ons overtuigde van zonden.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het Hoofd van het genadeverbond

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's