Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Medeburgers en huisgenoten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Medeburgers en huisgenoten

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want door Hem hebben wij beiden de toegang door één Geest tot de Vader. Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is uiterste hoeksteen.

Efeze 2 : 18-20.

De Kerk van Christus heeft een toegang tot de troon der genade, waar zij verkrijgen kan barmhartigheid, genade en hulp. Bij die Troon is het echter zo spoedig niet uitgeput. Daar is een schat van zegeningen te bekomen. Men kan daar niet alleen wat verkrijgen, men kan daar evenzeer wat worden. Men moge daar eerst schoorvoetend naderen en daar vertoeven als vreemdelingen en bijwoners, maar een recht gebruik van de troon van Gods genade, een recht gebruik van de toegang tot die troon heft ook boven de vreemdelingsschap, boven de bijwonersschap uit. Het maakt u niet minder dan een medeburger van alle de heiligen, het maakt u zelfs een huisgenoot van God. Dan is de troon der genade niet meer de plaats, waar men Hem aanroept, maar het wordt de plaats waar men zijn thuis heeft, waar men hoort, waar men woont. Ten vervolge op de tekst uit Hebreën 4:16 willen wij nu handelen over bovengemelde tekst Efeze 2 : 18-20.

Toegang door Hem.

De apostel der heidenen zegt, dat de Heere Jezus de middelmuur des afscheidsels afgebroken heeft. Hij heeft te niet gemaakt de wet der geboden, in inzettingen bestaande. Hij heeft dus niet te niet gemaakt de wet der tien geboden, maar de wet van die geboden, die in inzettingen bestond, al de inzettingen van de heilige dagen, als de verzoendag, als het sabbathsjaar, als het jubeljaar, de inzettingen van de heilige personen, zodat er geen hogepriester, geen priester, geen leviet meer nodig was, de inzettingen van de heilige handelingen, als offeranden, reinigingen, enz.

Heel de ceremoniële wet heeft Hij te niet gemaakt. En daarmee heeft Hij de scheidsmuur, die er was tussen Joden en heidenen, afgebroken. Zodat Jood en heiden gelijkelijk zalig konden worden. Dat wilde niet zeggen, dat Joden en heidenen gelijkelijk zalig waren. Neen, alleen door Hem was er genade voor Jood en heiden, maar ook alleen voor hen, die door Hem tot God gingen. Christus alleen had die middelmuur gebroken, maar ook aan Hem alleen was dat te danken. Nooit hadden de Joden het in hun ijver om het heidendom voor hun God te winnen zover kunnen brengen, dat die muur afgebroken kan worden. En nooit hadden zij het in hun lust om de heidenen te noden zover willen brengen, om de muur in inzettingen bestaande af te schaffen. En van de zijde der heidenen hadden deze het nooit zover kunnen brengen, dat ze de muur tussen Israël en hen af konden breken.

Dat is de voorwerpelijke kant van de zaak. Maar daar is ook 'n onderwerpelijke zijde. Alleen door het geloof in Christus was die muur geslecht. Door het geloof in Christus kon Israël de middelmuur als weg beschouwen en door het geloof in Christus alleen wilde Israël afzien van zijn ceremoniële inzettingen. Dit zegt de tekst: , , Door Hem hebben wij beiden de toegang door één Geest." Christus heeft de Heilige Geest verworven en Hij heeft ook deze Geest gezonden, gezonden over Israël en gezonden over de heidenen. En die éne Geest, Die gelijkelijk over beiden werkte, die schonk ook door die éne Christus toegang. Het is het eigen werk van de Heilige Geest, zowel bij de Joden als bij de heidenen, om ze tot Christus te leiden. Hij is de deur. Hij is de scheur in het voorhangsel. Hij is de bres in de muur, die Israël van de volken scheidde. Nooit zou een Jood het heidendom ontmoeten dan door Christus. En nooit zou een heiden een Jood wezenlijk ontmoeten dan door Christus.

In Christus ligt de ontmoeting van die beide. Maar niet alleen dat. Door Hem is niet sléchts de toegang van Jood tot heiden en van heiden tot Jood, maar door Hem is de toegang beiden van Jood en heiden tot God, bijzonder tot God als Vader. Een Jood kon tot God gaan, maar dan was het altijd de verre en heilige God. Nooit zou een Jood het buiten het geloof in Christus wagen om God zijn Vader te noemen. En voor de heiden al evenzeer, God was voor hem de verre en onbekende God. Nu brengt Christus door Zijn verzoening het zover dat een Jood, verzoend in zijn schuld voor God, deze God als zijn Vader mag aanroepen. Christus' offer voor de schuld is zo groot, dat ook en dat zelfs de heidenen God als een Vaderlijk God mochten kennen. De Heilige Geest leidt hen daar in. Hij leidt hen in de schuld en in de kennis der zonde. Maar de Heilige Geest leidt ook deze schuldbewuste zondaren door Christus, die de deur is en door Hem tot de Vader. Christus' verzoening, Christus' wonden zijn a.h. w. de poort om tot God te naderen, nu niet meer als gedagvaarde overtreders, nu niet meer als mensen, die hun oordeel tegemoet gaan, maar als kinderen tot een genadige en barmhartige Vader.

Door Hem hebben zij dan ook de toegang tot de Vader. De Heilige Geest, als de Geest der gebeden, doet hen door Christus gaan tot God in den gebede. Door Hem hebben zij toegang tot de Vader, ondanks zonden en schuld. Mochten die hen doen aarzelen, door Christus en door de Geest bekomen zij vrijmoedigheid om dan toch te gaan. Vrije toegang op alle tijden, bij nacht en bij dag, op werkdagen zo goed als op zondagen, in goede gesteldheid hunner ziel zo goed als in kwade gesteldheid, in dodige staat zowel als in levendige gesteldheid. Tot de Vader toegang in het leven, in de jeugd en in de ouderdom, en ook in het sterven. Zo treden zij dan tot de Vader, Joden en heidenen, blanken en bruinen, alle ras en tong.

Huisgenoten bij Hem.

Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. Dat waren zij eertijds, vreemdelingen, vreemdelingen van God, vreemdelingen van Christus, vreemdelingen van de Heilige Geest en

van de genade en van de verbonden Zijner belofte. Vreemdelingen ook van het gebed en van de toegang tot God. Dat is toch een vreselijk ding, als iemand God niet kent, als iemand niets afweet van de genade, als èn de Heere Jezus èn de Heilige Geest onbekend voor iemand zijn. Dan kan hij niet bidden en al zou hij ook bidden, dan heeft hij toch geen toegang bij God. En dan heeft hij ten slotte ook zelf geen toegang bij God. Dan komt hij in ziekte en nood voor een gesloten deur en dan vindt hij uiteindelijk bij God de deur op het nachtslot. Vreemdelingen —

En bijwoners. Daartoe kon een heiden het bij Israël brengen. Voegde hij zich bij Israël, ja dan mocht hij in het voorhof der heidenen komen, maar verder ook niet. Tenslotte kon men alleen worden proseliet der poort, bijwoner staande aan de poort van Israël, en ook kon hij worden proseliet der gerechtigheid, die door veel onderwijs en afzwering van het heidendom bij Israël kon worden ingelijfd. Maar bijwoner, dat was toch zijn naam. Wat is dat erg, lezer, als iemands hart naar de dingen Gods uitgaat, en hij voelt zich toch altijd als een bijwoner, zo een die toch nooit voor vol wordt aangezien. Wat voelen die mensen dat. En voor de mensen is dat nog te dragen, maar nu ook het gevoel te hebben: ik ben een bijwoner bij God. Het is met mij niet wat het wezen moet. Ik behoor er eigenlijk maar zo half bij. Staande aan de poort. O, dat kent u misschien ook. Een hart, dat uitgaat naar de dingen Gods en geen toegang te vinden.

Maar nu, door Christus, in Christus, niet meer vreemdelingen, niet meer bijwoners. Dat , , niet meer" sluit een droef verleden af en het opent een heerlijk heden en een heerlijke toekomst. Maar medeburgers der heiligen. Door Christus, door de Heilige Geest, door het geloof niet alleen een toegang tot God, maar ook geheel burgerrecht verkregen, opgenomen in de gemeente der heiligen, opgenomen in de gemeenschap der heiligen. Een medeburger heeft evenveel recht als elke andere burger. Denk u dat in. Evenveel recht als de Jacob van Pniël, evenveel recht als de David van Psalm 32, evenveel recht als de Paulus van Damascus. Medeburger der heiligen, een verzoend en geheiligd zondaar opgenomen in de schare der heiligen en ook zelf als een heilige aangemerkt en te boek staande. Opgenomen in die schare, die zalig wordt. Een burgerrecht ontvangen in de kerk hier beneden en ook in de kerk daar boven.

Nu volgt ten slotte nog huisgenoten Gods. De tekst bevat een climax, een opklimming. Het begint met het laagste: vreemdelingen, dan volgen de bijwoners, dat is wat dichterbij. Dan volgen de medeburgers der heiligen, dat is opgenomen in de heilige familie. En ten slotte dan dit: huisgenoten Gods. Kinderen Gods zijn Zijn huisgenoten. Zij mogen bij Hem in huis komen niet alleen, maar zij horen in huis. En zij horen in huis niet als knechten, maar zij horen in huis als de echte kinderen van het huis. Zij horen in het huis van de kerk hier beneden. De kinderen Gods hebben als geen ander recht op de preekstoel, zij hebben als geen ander recht op de kerkeraadsplaatsen. De kinderen Gods hebben een recht aan het Avondmaal. Zij mogen met recht de prediking aanhoren en bidden. Een genaderecht, maar ook een kinderrecht. Zij horen in het huis der kerk daarboven. Als zij sterven hebben zij een Goddelijk recht om bij God in de eeuwige woningen hun door Jezus bereide plaats in te nemen, zij hebben een recht om van het manna te eten, dat verborgen is, om van de wijn te drinken, die nieuw geplengd wordt in het Koninkrijk. Zij hebben een Goddelijk recht om met Hem in de troon te zitten en om met Hem te heersen. Huisgenoten Gods.

Mijn hart zal steeds op U vertrouwen; Mijn mond vindt tot Uw lof Gedurig ruimer stof En zal Uw recht en heil ontvouwen; Schoon ik de reeks dier schatten Kan tellen noch bevatten.

Ik zal blijmoedig henen treden In 's Heeren mogendheid. Mijn hart is uitgebreid. O Heer', om Uw gerechtigheden, Ja die alleen te prijzen, Op aangename wijzen.

Gefundeerd in Hem.

Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.

Zou de apostel zich ook vergist hebben, dat hij eerst de apostelen noemt en daarna de profeten? In Efeze 3:5 en 4:11 wordt deze zelfde volgorde genomen, eerst apostelen en dan profeten. Hier worden dan ook niet bedoeld de Oud-Testamentische profeten, maar de Nieuw-Testamentische. Hier wordt gezien op mensen, die na de apostelen met bepaalde profetische gaven bedeeld zijn. Zoals er ook gesproken wordt na de apostelen van evangelisten, ouderlingen en leraren. Zij staan dus onder de apostelen. Nu wordt hier gesproken over heidenen, die in de gemeente na de Joden zijn toegevoegd. Dan hebben wij niet te denken aan het fundament, dat de apostelen gelegd hebben in hun leer, maar aan het fundament der Nieuw-Testamentische kerk, dat de apostelen zelf uitmaken. Denkt maar aan het woord tot Petrus gesproken: , Gij zijt Petrus en op deze Petra zal Ik Mijn gemeente bouwen." Zo zijn de apostelen en de profeten in zekere zin het fundament der kerk. Ook wel hun leer, maar ook zij zelf. De apostelen en profeten, de leraren vormen in zekere zin het fundament. Ik zeg: n zekere zin. Het is natuurlijk buiten kijf, dat Christus en Christus alleen het fundament is. Hier wordt het beeld echter anders gesteld. Zij zijn het fundament en Christus is de uiterste hoeksteen. Dat is de steen die de richting en het niveau bepaalt van het hele fundament. Hij is ook de dragende hoeksteen.

De apostel wil dit zeggen: Gij zijt niet alleen door Hem aangenomen tot medeburgers en huisgenoten, maar gij zijt zozeer met Christus verbonden en tevens met de apostelen en profeten uit Israël verbonden, dat gij als stenen op Hem en op hen gebouwd zijt. Christus draagt u als de hoeksteen en het grondfundament en daarop ligt de tweede onderlaag, apostelen en profeten wederom uit Israël. En gij volgt als stenen van het Godsgebouw. Hij draagt u en in Hem zijt gij bevestigd. En zij dragen u en in hen zijt gij bevestigd. Gebouwd, gefundeerd op een dubbel fundament. Zo zeker kunt gij zijn van uw zaligheid, zo zeker zijt gij aangenomen, dat gij daarvan niet wankelen kunt. De kerk van het Nieuwe Verbond ligt vast verankerd in de apostelen en in de profeten. Eerder zouden Petrus, Jacobus, Johannes en al de profeten vallen, dan dat gij zoudt vallen, want ge rust op hen. En daaronder: Eerder zou Christus vallen dan dat degenen, die in Hem zijn gefundeerd, vallen zouden. Zeer vast is dus de staat van de medeburgers en huisgenoten. Zo vast als het Evangelie is in haar dienaren, zo vast als het Evangelie in Christus.

Hoe vast is toch de staat der kerk, hoe vast is toch het ware geloof. En zo hoog kan die kerk nu niet rijzen of dat fundament houdt het al. Als hier iemand te hoog bouwt, kan het fundament wel eens te zwak zijn. Maar dat kan bij de kerk niet. Er is op een opwassende Tempel gerekend. Alleen wat zij gij? Nog vreemdelingen? Of misschien reeds bijwoners. noeten? Dat moet gij één van allen zijn. noten? Dat moet gij een van allen zijn. Tussen het tweede en het derde ligt de scheidslijn. Ziet dan toe, dat gij van de vreemden nabij komt. Dit is niet een trap die gij beklimmen moet, van het een naar het ander. Maar wel is er een menselijke kant dan en 'n Goddelijke kant. Het bijwoner Worden duidt op de begeerten die in het hart ontstaat. Dat wil zeggen: Zoekt de Heere terwijl Hij te vinden is. Dat wil zeggen: Gaat uit op de voetstappen der schapen. Voegt u bij degenen, die de Heere vrezen. En uwer is de belofte: Die zoekt zal vinden!

Drie en vier zijn eigenlijk hetzelfde.

De medeburgers en huisgenoten, alleen deze beide dingen zijn van de menselijke zijde en van de Goddelijke zijde benaderd. Lezer (es), over de streep, over de drempel komt gij alleen door Christus. Waar een mens het geloof in Christus bekomt, daar ontvangt hij door Hem, dat is ook door de Heilige Geest, èn het burgerrecht èn het kindschap. Lezer (es), daar is een Vader, groot van mededogen, Die Zijn armen uitbreidt in Christus, Die Zijn armen ontsluit door de Heilige Geest zelfs tot wederhorig kroost. En Hij vraagt vol mededogen: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten? En dat doet Hij alleen door Christus. Die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Medeburgers en huisgenoten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's