Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dankbaar ben ik, dat ik heb kunnen constateren, dat ons blad wel gelezen wordt. Want een lezer van ons blad heeft terstond de pen opgenomen na lezing van mijn vorige kroniek om te vragen of we niet beter

naar de berijming van Dathcen terug kunnen gaan

dan over een nieuwe berijming denken. Nu was Petrus Dathenus een gereformeerd man, die veel voor de kerk van Nederland betekend heeft. Maar hij was geen dichter, hoewel zijn psalmberijming twee eeuwen lang gezongen is in de kerk van Nederland. Er waren in de dagen van Datheen ook psalmberijmingen als die van Marnix van St. Aldegonde, die op veel hoger peil stonden dan die van Datheen. Maar het psalmboek van Datheen had bij zijn verschijning reeds stormenderhand het hart des volks veroverd. Sommigen menen dat onder het zingen van deze psalmen de beeldenstorm zich voltrokken zou hebben en dat ze bij hagepreken gebruikt zijn staat wel vast. Zo zijn de psalmen van Datheen gezongen in tijden van vervolging en martelaarschap en het is te begrijpen, dat het kerkvolk ze liefhad. Maar zelfs Brakel en Koelman verlangden destijds al naar een nieuwe berijming, daar ze van de gebreken van Datheens psalmen overtuigd waren. Gedurende meer dan een eeuw werd er op verschillende provinciale synoden gesproken over een nieuwe psalmberijming, maar het kerkvolk verzette zich tegen een nieuwe berijming, omdat die van Datheen nu eenmaal geliefd was. Uit alles blijkt derhalve wel duidelijk, dat de psalmberijming van Datheen ook niet volmaakt was, hoewel het volk er geen afstand van wilde doen. Men had er vooral bezwaar tegen, dat Datheen menigmaal te ver van de oorspronkelijke tekst is afgeweken. Iemand schreef: „Er zijn psalmen onder, waar het derde gedeelte van de tekst niet in is." Maar de vromen vonden hun geestelijke strijd en worsteling in deze psalmen terug en daarom waren ze er zo aan gehecht. Toch gingen er steeds meer stemmen op om het psalmgezang te vernieuwen en dat is dan uiteindelijk uitgelopen op de psalmberijming, die we tot op deze dag in onze gemeenten zingen.

Toen de psalmberijming van 1773 werd ingevoerd waren velen wel dankbaar voor deze berijming, maar er kwam toch ook wel

sterk verzet tegen de invoering van deze Psalmberijming.

In vind het aardig om u door te geven wat in het pasverschenen boek Documenta Reformatoria, dl. II hierover te vinden is, een stukje overgenomen uit een boek van de kerkhistoricus van Iperen. Hij vertelt daarin van verzet tegen de nieuwe psalmberijming in verschillende plaatsen, vooral ook in Zeeland, en hij vervolgt dan:

„Alle die bewegingen nochtans komen in geene de minste aanmerkinge, of zijn enigszins gelijk te stellen met den geweldigen opstand, die er te Maaslandsluys, wegens het invoeren van den korten zingtrant, uitgebarsten, en nog ter naauwer nood gedempt is... Ook was er, hier en daar, eenig gemor bespeurd, over de Nieuwe Psalmberijminge, welke echter tot geenen opentlijken aanval tegen de invoeringe oversloeg: alzoo dezelve onverhinderd doorging. Derhalven vonden ook kerkenraad en Kerkmeesters geene zwarigheid, om naar het voorbeeld van Rotterdam, eenige voorbereidzels te maaken, tot het verkorten en verbeteren van den zingtrant...

Men begon derhalve, in Bloeimaand 1775, met een voorbereidend onderwijs in de Groote Kerk, met opene deuren, vier dagen in de week, 's avonds van zeven tot acht uuren, gaande dat onderwijs gepaard met het Orgelspel; en dit duurde onverhinderd den tijd van zes weeken, tot genoegen van veelen... Ondertusschen evenwel hadden we Scheepstimmerlieden, op de werf van Steur 1 ) arbeidende, de nieuwe zangswijze voor Paapsch, Luthersch, Argotisch, ten aanhooren der visschers, begonnen uit te schelden, en dezelve, door middel van eenen jongen, Gidcon van der Kraan genaamd, op te hitsen. In een schotschrift, 't geen op den 27sten (van Zomermaand 1775), twee dagen na de invoeringe, onder de deure van den Contrarolleur der Convoyen en Licenten, Willem van der Jagt, gestooken werd, hield men hem en den Leeraar van Sprang, voor de uitvinders en doordrijvers van dien Dans-en Comediezang, dreigende dezelve met de woede van het Gemeen. Diergelijke werden er ook onder de deur van den Heer van Sprang en naderhand in de Kerkenzakjes gevonden, waar aan men zich echter weinig kreunde.

Maar, op den zevenentwintigsten van Oogstmaand, schreeuwden een Visscher, een Kuiper en een Straatwerker in de Groote Kerk, des voormiddags tusschen de Zangregels in, blijvende zij nog blaaten na het zingen. Iets diergelijks gebeurde er, op woensdag den dertigsten, in de kleine Kerk; want vijf Visschers, een Biersteeker, een Melkboer en twee Vrouwlieden, op de galderij zittende, hadden den Voorzanger eerst, al bulkende en tierende, van de wijs zoeken te helpen; blijvende zij voortschreeuwen, na dat het Voorgezang geëindigd was.

De Voorzanger hield het uit; maar de Gemeinte was deerlijk ontroerd; de Predikant Kornelis van Wanen niet minder, die dan ook, buiten staat om te prediken, den Godsdienst afbrak met het uitspreeken van den gewoonen zegenwensch.

's Vrijdags (8ste van Herfstmaand) had de predikant van Sprang zijne voorafspraak pas begonnen, toen hij die gedwongen werd te staaken, door eenen ouden Visscher, die, voor het Choor staande, zich vooraf verlustigde, met het aanheffen en opzingen van een vers uit het Psalmboek van Dathenus, waar in hem de Melkboer en de scheepsmakersjongens behulpzaam waren. Na den Godsdienst, bij het uitspreeken van den zegen, werd er een onstuimig geschreeuw, door eene bende visschers, waar bij zich eenige ledigloopers, vrouwlieden en de melkboer gevoegd hadden, dapperlijk aangeheeven; 't geen echter van den Organist Jan Hendrik Bruyninkhuyze, door het gebruiken der zwaarste orgeltonen, meestal gestoord en verijdeld werd. Maar de woede ging zoo ver, dat men de sterkste scheldwoorden en bedreigingen uitte: voorgeevende, dat men de huizen van den Predikant van Sprang en van Willem van der Jagt, uitplunderen, de Leeraars van den Preekstoel en de Voorzangers van de Lessenaar wegsleepen zou. Ook mompelden eenige scheepstimmerlieden, dat zij er, met hunne bijlen, op aan wilden...

Men hoorde er (in de Groote Kerk op 22ste van Herfstmaand) ook zeer schampere verwijten tegen den Predikant en bedreigingen, dat men, indien er den aanstaanden Zondag geene veranderinge kwam, het Orgel omver zou haaien en er de pijpen uitbreeken. Die veranderinge kwam, op den vier en twintigsten: men zong, op de oude wijze, en de Organist speelde de nooten langdradig en eenvoudig, zonder eenige veraangenaaminge, welke te vooren waren in gebruik geweest. Dit mishaagde wel eenigen; dan die zang-en speelwijze ging echter onverhinderd zijnen gang, tot in Zomermaand van het jaar 1776...

(Nadat toen de schout Pieter Schim en de magistraat tevergeefs hadden gepoogd het geschil bij te leggen, namen de woelingen in 1777 een ernstiger aanzien na de verschijning van een dichtstukje van Willem van der Jagt.)

Men had een lomp hekelschrift vervaardigd, waar in van Nijn, Verschoor, van der Hoeve (voorstanders van de oude zangwijze)... leelijk gehavend werden... Middelerwijl kwam er een gerucht, dat in dit geschrift, alle de Visschers vervloekt en gelasterd wierden: hoewel men er naderhand niets van dien aart in ontdekte. Alles geraakte in rep en roer; en daar bleef het bij, tot 's avonds om zes uuren (op Zondag, den 31 sten van Lentemaand); wanneer van der Kraan, Wouterz en Jan van der Thuyn, de menigte opnieuw aanvoerden, met een ijsselijk gezwets, dat men nu bloed moest zien, dat de Paskwilmakers en al de nieuwe Zangers vermoord moesten worden... Den Voorzanger, Ouboter sloegen zij dermaaten, die zij hem zeiven voor dood hielden; en ten zijnen huizen werd alles, zoo binnen als buiten, kort en klein gemaakt, eenig zilver gestoolen, de kleederen verscheurd, brood, boter en kaas tegen den grond geworpen en vertrapt... De Oud-burgemeester, en Ouderling Jacob van der Gaag werd, zonder muilen of schoenen, en in zijn nachtgewaad, langs de straat voortgestuwd, om zijnen zoon Aldert te gaan opzoeken, en naar het paskwil te vragen. De voordeur van deszelfs buurman, den metselaar Ary Luyendijk, werd, met luiken van schuiten, opgerammeid, terwijl de glazen verpletterd wierden. Toen de deur open was, vloog er een zware steen tegen den stijl eener bedstede, en verbrak denzelven, bij de spinde, daar een kind te bed lag. Luyendijk verweerde zich zoo goed hij kon, maar moest eindelijk voor de overmagt wijken, en, over daaken en muuren, de vlucht neemen, tot hij eindelijk schuilplaatze vond, die hem noode vergund werd, om dat men voor de gevolgen vreesde. Ondertussen werd de zieke vrouw van Luyendijk dapper geslagen en mishandeld... Ook bespeurde men alom eene bittere verdeeldheid, tusschen Ouders en Kinderen, Broeders en Vrienden, die nauwelijks is uit te drukken...

(De magistraat richtte zich tot de regeringsinstanties te Delft en te 's-Gravenhage, waarna gerechtelijk optreden volgde.) Ondertusschen had de Ambachtsvrouwe vergiffenisse weeten te verkrijgen bij de Heeren Staaten van Holland en Wëstvriesland, voor haare schuldige burgers en ingezeetenen, die zoo menigvuldig in getal waren, dat Maassluys, indien zij allen, naar verdiensten, in rechten vervolgd wierden, ontvolkt zou worden en te gronde gaan; en die vergiffenisse werd afgekondigd, ten zelfden dage, wanneer men kwam, om Ary Wouterz in hegtenisse te neemen (26 juli 1776). Wij zullen... hier het onaangenaam verhaal van deze buitensporigheden afbreeken: alleenlijk meldende, dat Kaat Persoons en Jan van der Thuin voor twaalf jaren en Gideon van der Kraan, als mede Ary Wouterz, voor zes jaaren, ten lande zijn uitgebannen, en dus ook van de vergiffenisse, uitgeslooten."

Tot zover dit verhaal. Wij kunnen ons niet meer voorstellen dat men om een nieuwe psalmberijming of om een sneller zangtempo zo in beweging kan komen. Het optreden van die mensen is te veroordelen. Maar overigens moet het ons toch treffen dat men zo gehecht was aan de psalmberijming van Datheen.

Kroniekschrijver.


1) Over de verkiezing van Leendert Steur tot diaken was reeds eerder verdeeldheid in de gemeente ontstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's