Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BETALENDE BORG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BETALENDE BORG

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijne weg; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen.

Jesaja 53 : 6.

Schulden maken, daar kan men lang over doen, maar de schuldenrekening wordt in de regel in eens gepresenteerd. Schuld maken, dat moge in het eerst zwaar werk zijn, maar het gaat al gemakkelijker. En hoe groter de schuld wordt, hoe gemakkelijker men ook grote schulden maakt. Dat loopt in de regel al harder op. Iemand, die eenmaal in de schuld zit, komt er doorgaans nooit meer uit. Is het faillissement eenmaal onafwendbaar, dan komt ook in de regel alles tegelijk los, dan worden van alle kanten de rekeningen gepresenteerd en dan is 't bankroet daar. Wordt nu een borg aangesproken, dan wordt die voor het gehele bedrag ineens aangesproken. Hij moet betalen de volledige som.

In Jesaja 53 wordt ons voorgesteld Christus als de betalende Borg. Op één ogenblik moest Hij het alles betalen, wat al de uitverkorenen aan schulden gemaakt hadden. Het hoogste gericht vorderde Hem daartoe op. En Hij heeft betaald.

Schuld.

Met sterk wisselende beelden beschrijft Jesaja 53 zowel de schuld des volks als de Borgtocht van Christus. Nu eens wordt de schuld der zonde voorgesteld als ziekte, dan weer als de dwaling van schapen. Nu eens wordt de verlossing van Christus voorgesteld als genezing, dan weer als betaling. Vanaf het zesde vers echter wordt heel het hoofdstuk gedragen door de gedachte van Borgtocht. Hoewel dus onze tekst spreekt van dwalende schapen, moeten wij tegelijk de gedachte van schuld daarmee verbinden.

Calvijn zegt van onze tekst dat , , het doel van de vergelijking met schapen geenszins is, dat wij mensen die dieren in onschuld, of zelfs maar in onnozelheid zouden evenaren". Het gevaar is inderdaad, dat wij denkend aan schapen zouden denken aan een zekere onschuldige onnozelheid, dat die arme dieren verdwaald zouden zijn geraakt, geheel buiten hun schuld, omdat de herder niet genoeg acht op zijn kudde zou hebben gegeven of omdat de herdershond niet genoeg waakzaam zou zijn geweest. Dat ligt ons mensen wel, om onze schuld wat te vergoelijken. Verdwaald raken is meestal meer een zaak om medelijden te wekken, dan om schuldig te worden verklaard. De berijming van Psalm 119 : 176 zegt, dat het schaap „onbedacht zijn herder heeft verloren".

Hier is inderdaad sprake van schuld. Wij dwaalden allen als schapen.

Hoewel schapen kuddedieren zijn, is toch dwaalzucht een van de meest kenmerkende eigenschappen van schapen. Als schapen vanachter de herder afdwalen, dan volgen anderen o zo gemakkelijk. De gelijkenis van het ene afgedwaalde schaap van de kudde der honderd, dat bij de telling aan de staldeur gemist werd, wil een ander aspect in het licht stellen en is ook met een ander doel geschreven. Hier wordt de dwaalzucht der kudde in het oog gevat. Zo menigmaal heb ik het bij het verkampen van kudden schapen uit de ene wei naar de andere gezien, dat één schaap een verkeerde brug opschoot, onmiddellijk gevolgd door de anderen. De hele kudde dwaalzuchtig en de hele kudde ook metterdaad verdwaald. En niet zomaar duidelijk zichtbaar als in ons vlakke veld op een verkeerde weide geschoten» maar als in oosters bergland verdwaald.

Een andere eigenschap van schapen is, dat zij alle speurzin ten enenmale missen. Kan een hond over grote afstand zelfs de gegane weg terug vinden, niet alzo de schapen. Als zij eenmaal aan het dwalen zijn, dan dwalen zij eindeloos door, als aan een bloot noodlot overgegeven. Zonder enige zin dolen zij voort, waar elk schaap maar wat groen ontdekt, zo doolt de kudde verder. Argeloos voor het gevaar van dorens, van ravijnen, van wild roofgedierte, zo dolen zij.

De tekst zegt: „Wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg." Zonder de herder met zijn stok en staf doolt de kudde uiteen, verspreid her en der.

De profeet zegt: „Wij dwaalden allen als schapen."

Zo is het geweest met het Joodse volk, zo is het met de mensheid. Dwalende schapen. Wij zijn de Opperherder kwijt, namelijk God. Onze ellende is niet in de eerste plaats, dat wij aan allerlei gevaren bloot staan, maar dat wij God kwijt zijn en dat wij in onze onwetendheid al verder van God afdwalen. En onze schuld is niet in de eerste plaats, dat wij in allerlei eigen weg wandelen, maar dat wij God verlaten hebben. Een gevolg van deze ellende, een gevolg van deze schuld, is dat wij voor eigen rekening leven, dat wij zoeken een iegelijk wat hem goeddunkt. De verscheidenheid van het dwalen in eens iegelijks weg accentueert alleen maar ons afdwalen van God. De zonden en de dwaling in geldgierigheid, in wellusten, in bloeddorst en in veel andere dingen meer, zijn maar symptomen van dat ene van God afgedw r aald zijn. Alle zondeschuld is slechts een openbaring van die ene schuld, dat wij van God afwijken.

„Wij allen", zegt Jesaja. „Wij allen", zegt het geloof. Hier is geen sprake van 99 rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben. Het gevaar is zo groot, dat wij dit vers laten slaan op degenen, die van het rechte pad afwijken, dat wij dit dus ethisch beschouwen. En dan zijn wij als nette kerkse mensen, als goede rechtzinnig Gereformeerde mensen degenen, die die redding niet nodig hebben. Maar dan zijn wij ook precies de farizeeërs en dan hebben wij ook precies de borgtocht niet nodig. Lezer (es), het is zo'n weldaad, als wij de schuld der zonde krijgen te mijnen. Als wij gaan zien, wij zijn die schapen, wij dwalen, wij keren ons een iegelijk naar onze weg. Dat is de eenvoudige, bijbelse voorstelling van het Evangelie. Wij hebben God op 't hoogst misdaan. Wij zijn van 't heilspoor afgegaan. Ja wij en onze vaderen tevens.

Schuldvordering.

„Maar de Heere heeft ons aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen." God heeft de schuld van de schapen, de schuld van mensen op Hem doen aanlopen, Hem' doen ontmoeten. Toen Jona

aan boord was, heeft het lot hem als de schuldige aangewezen. Zo hebben Gods urim en tummim Christus aangewezen als degene, die de schuld moest betalen. Bij Achan werd eerst de stam geraakt, toen de familie, toen de man. Zo ziet ge bij Christus het lot al duidelijker aanwijzen, wie als de schuldige betalen moest. Hoewel Hij onschuldig was, zonder zonden, Hij moest betalen, want Hij had Zichzelf Borg gesteld. Hij had Zichzelf Borg gesteld voor Zijn Vader. Het is dan ook niet slechts Pilatus, niet slechts Kajafas, niet slechts Annas, die Hem schuldig verklaren. Het is God de Vader Zelf. Vanwege Gods eisende gerechtigheid moest Hij van Hem de betaling eisen. Daar zijn mensen, die van eisende gerechtigheid niet weten willen. Als dat zo is, dan heeft heel het borgtochtelijk lijden en sterven geen zin. Degenen die alles op de liefde des Vaders stellen en daarmede de strafeisende gerechtigheid wegtheologiseren, hollen de verzoening uit en nemen de borgtocht van Christus weg. U bent hier óf gereformeerd óf vrijzinnig. Hij heeft op Hem doen aanlopen ons aller ongerechtigheid. Niet de zonde zelf heeft God op Hem doen aanlopen, alsof Hij nu ineens alle zonde deed, maar de schuld der zonde en de straf der zonde. En zo ziet ge de hele stroom van zonden, de hele stroom van ongerechtigheden zich een weg banen en die stroom loopt op Hem aan. Christus de Borg en de Vader adresseert al de schuldbrieven aan dit ene adres. Zij zijn schuldig met vele, vele schulden en Gij hebt U Borg gesteld, dan moet Gij ook betalen. Op Golgotha en in Gethsémané, daar is de hele schuldenrekening gepresenteerd. Al de schuld, al de dwaasheid van Zijn volk aanvaardt Hij, die mijnt Hij, zodat Hij spreekt van Zijn schuld en van Zijn dwaasheid:

Men telt veeleer de haren van mijn hoofd, Dan hen, die mij, doch zonder oorzaak, haten; Men zoekt mijn dood; geen onschuld kan mij baten; Hen zie ik sterk, maar mij van kracht beroofd.

Men eist van mij, waar ik m' onschuldig ken, 't Geroofde weer; 'k moet voor voldoening zorgen. Gij weet, o God, hoever ik strafbaar ben; U is mijn schuld, mijn dwaasheid, niet verborgen.

Schuldbetaling,

De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Ik denk nog aan de zondebok in Israël. Dat dier werd bij lote aangewezen. Het bloed der verzoening werd op de grote Verzoendag door de priester gelegd op de kop van de zondebok. Daarna werd dat dier door de priester en door heel het volk gejaagd in de woestijn. En als het daar in de verre wildernis verdwenen was uit aller oog, dan wist het volk: , , Zo ver het west verwijderd is van 't oosten, zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonden weggedaan." Dat was maar symbolisch, maar in Christus wordt dit werkelijkheid. Hij heeft de schuldenrekening aanvaard en Hij heeft betaald met de dure prijs van Zijn bloed, met de dure prijs van Zijn ziel. En Hij heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.

Stel dat onder de mensen een borg niet wil betalen, dan is er misschien nog ontkomen aan. Hieraan is voor Christus geen ontkomen geweest: , , Ik moet voor voldoening zorgen." Hij moest, omdat Hij wilde. Hier grijpen in elkaar het moeten van Gods raad en het moeten van Jezus' gewilligheid. Het is 's Vaders lust geweest, het is ook Jezus' lust geweest. Stel dat onder de mensen iemand zich borg gesteld heeft, maar dat hij uiteindelijk niet kan betalen. Dat is bij Christus niet het geval geweest. Hij heeft gewild, maar ook gekund. Met Zijn ziel, met Zijn bloed, met Zijn leven heeft Hij betaald, met al wat Hij had. Hij is de Borg, Die betaler en betaalmiddel geweest is.

De schuld is op Hem aangelopen, maar die heeft zijn doel niet gemist. De schuldbrieven zijn op het juiste adres aangekomen en daar is geen enkele schuldbrief blijven liggen. Ze zijn allen bij Hem aangekomen, ze zijn allen betaald. , , En Hij heeft het handschrift der zonde, dat tegen ons was, aan het kruis genageld." Gequitteerd, volkomen gequitteerd.

Ons aller ongerechtigheid! Van wie is dat? Calvijn zegt: , , de zonden dergenen, die Hem zoeken." Dat is heel eenvoudig en waar. Denkt maar aan Israël met de zondebok. Als die bok de woestijn inging, dan kon elke Israëliet, die met zijn bloedschuld tot God gegaan was, weten dat zijn schuld vergeven was. Maar dan kon elke Israëliet, die van zijn schuld niets gevoelde en die het om vergeving niet te doen was, die dan ook op de Verzoendag naar heel die bok niet omzag, weten, dat zijn schuld hem gehouden was.

Christus is uw Borg of Hij is het niet. En aan een Borg hebt ge alleen wat, als gij schuld hebt. En schuld drukt, dat verzeker ik u, zeker als God u de rekening presenteert. Velen gaan aan Christus' betaling voorbij, zonder te denken wat daar gebeurt. Zij zijn dwalende schapen, zoals wij, maar zij hebben er geen erg in, dat zij zonder God in de wereld zijn. Zij gaan een iegelijk in zijn weg, maar dat dat de weg Gods niet is, daarin hebben zij geen erg. , , Hoe meer wij op ons eigen oordeel of vernuft ons verlaten, des te meer en des te spoediger halen wij ons een onherstelbaar verderf op de hals", zo zegt Calvijn. Ach arme, buiten Jezus, valt ge welhaast de leeuw, die briest, de wolf, die grijpt, in de klauwen. En buiten Jezus geraakt gij tenslotte in het dodelijk ravijn. En dat alles om eigen schuld.

Zegt u dat niets, dat hier een betalende Borg is? Zoals Israël de schuldige handen op de kop van de zondebok legde om zo de schuld op hem over te dragen, zo mag elk zondaar de hand op het Godslam leggen. Op dat ogenblik, dat ge dat moogt doen door het geloof, wentelt de schuld van uw ziel en ge wordt van dwalende schapen hervonden schapen. „Want gij waart als dwalende schapen; maar gij zijt nu bekeerd tot de Herder en Opziener uwer zielen." Wij dwaalden als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg. Maar nu geleerd, houd ik Uw Woord en wegen, zo zegt het geloof. En de schapen, wier schuld betaald is, zeggen: , , De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken." Al ging ik ook in een dal der schaduwen des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.

K.a.Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE BETALENDE BORG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's