Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ZONDEN DER JONKHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ZONDEN DER JONKHEID

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o Heere!

Psalm 25 : 7.

Bij de voorbereiding voor het Heilig Avondmaal zouden wij ons de vraag kunnen stellen hoe het komt, dat bij de bedieningen het jongere geslacht zo sporadisch tegenwoordig is. Het kan zijn, dat men van oordeel is, dat de bekering iets is, wat eerst op latere leeftijd zijn beslag pleegt te krijgen. Het kan zijn, dat men de zekerheid van de schuldvergeving, waarop het formulier doelt, als zo'n groot en ver ideaal voor zich ziet, dat men zeker is dat men wel tot gevorderde leeftijd gekomen moet zijn, wil men daaraan toekomen. De oorzaak kan ook in iets anders liggen, namelijk hierin, dat de jongere leeftijd de tijd van de ijdelheid, van de onbezonnenheid pleegt te zijn, de tijd waarin het kwade zo gemakkelijk wortel schiet en over ons heerst. Laat ons in deze voorbereiding voor het Heilig Avondmaal. die gehouden wordt na, en met het oog op de aanneming der lidmaten, dit probleem over jongeren en Avondmaal eens onder het oog nemen.

Onbewust en bewust kwaad.

Gedenk niet en gedenk wel, die twee staan in onze tekst tegenover elkander. Gedenk niet aan de zonde en gedenk wel aan de genade. Vergeet mijn zonde en vergeet niet Uw genade. Dat is voor ons mensen een heel moeilijk ding om zonden, althans de zonden van anderen, te vergeten. Eigen zonden, die vergeten wij o zo graag en al naardat wij het met ons geweten op een accoord geworpen hebben, o zo gemakkelijk. Ja, in dat geweten zit dat nog wel altijd, daar gaat de heugenis van ons bedorven kwaad niet zo gemakkelijk weg, soms zelfs na jaren nog niet eens. Maar met alle hulpmiddelen van vergetelheid zoeken wij eens bedreven kwaad weg te werken uit ons geheugen. Het is mede daarom, dat velen niet graag een strakke preek horen, die hen aan hun kwaad herinnert. Het zal ons evenwel niet beletten het kwade kwaad te noemen, zelfs al zou iedereen zich van de prediking afwenden.

Hoe graag wij echter óns kwaad vergeten, het valt ons maar moeilijk anderer kwaad te vergeten. Daar hebben wij een scherp geheugen voor. Zelfs al is dat kwaad helemaal niet tegen óns begaan, dan blijft dat kwade haken in onze memorie. En o wee als er iets tegen ons bedreven is, dan valt ons het vergeven al zo moeilijk, veel moeilijker nog het vergeten. Een mens heeft nu eenmaal zijn geheugen en dingen, die zo diep insnijden als bedreven kwaad, die wist men nu eenmaal niet gemakkelijk uit.

Maar hoe is dat nu bij God? Kan God vergeten? Zijns verstands is geen einde, daar is ook geen doorgronden aan Zijn verstand. En hoe feilloos moet Zijn herinnering zijn? Laat Hij dan vergeven kunnen op grond van Christus' offer, maar kan Hij vergeten? Lezer (es), God wil vergeten en daarmee is alles gezegd. Zo diep is de stroom van Christus' bloed, dat die door de zonden niet gedempt wordt. Maar ook zo alles bedekkend is dat bloed, dat dierbaar is in Gods oog, dat God daardoor geen zonde in Jacob ziet en geen overtreding in Israël. En daarom vergeeft God en vergeet Hij. Hier is dus het onmogelijke mogelijk, dat de Heere de zonden vergeet, mits dat ook gebeden wordt.

Het gebed moet van harte zijn, daar moet een hart in zitten. Dat vindt u hier in Psalm 25 bij David. Hij heft zijn hele ziel op tot God, hij is er met zijn hele ziel in, hij nadert met hart en ziel tot voor Gods troon. Zijn hoofd is daarbij, maar ook zijn hart is daarbij. En wat hij gaat bidden, dat beroert zijn hele ziel. Dat de ziel van de psalmist niet slecht gesteld is, blijkt wel uit het feit, dat hij niet maar denkt aan het kwaad, dat hij zo juist bedreven heeft, en dat nog vers en groot in zijn geheugen staat. De zonden van volwassenen zijn vaak volwassen zonden, zonden die door ervaring gegroeid en sterk geworden zijn. De zonden der jeugd kunnen zo ver achter ons liggen, dat zij helemaal verbleekt zijn. De wereld houdt de jeugdzonden voor scherts en kinderspel, voor dingen, die men in zijn onwetendheid en onbewustheid doet. Dan is de zonde niet toerekenbaar, men is nog niet tot zijn verstand gekomen, zodat men nog niet weet wat men doet. Men doorziet noch de aard, noch de gevolgen van zijn daden. Zo redeneert de wereld.

Zo redeneert echter deze psalmdichter niet. Zoals gezegd is dit David. Hij heeft reeds jong een vroege Godsvrucht ontvangen en de godvruchtigheid brengt met zich een gevoel voor goed en kwaad. Het kwaad van zijn jeugd kon hem dus wel degelijk toegerekend worden. Elk mens, als redelijk, zedelijk schepsel is ook in zijn jeugd verantwoordelijk voor zijn daden, ook voor zijn kinderdaden. Zeker echter die mens, die als David gesproten is uit een geslacht, waar de vreze Gods woonde en die als David opgegroeid is onder de beademing van Gods Woord. Dan is er ook de erfzonde (die David onder de bijbelschrijvers zo naar voren heeft gebracht), die het kwaad in ons van meetaf meegeeft.

Dat, wat in onze kinderjaren nog maar zo onbestemd, zo vaag, zo onbewust over ons komt, dat wordt de schuld van ons leven, dat wordt ook het leed van ons leven. Dat wordt, als wij ernst maken met God en met onze zaligheid, ook de smart en de zorg van ons leven. Job zegt ervan: , .Gij doet mij erven de zonden mijner jonkheid." Dat is een lastige, een bange erfenis, die in de loop der jaren met ons meegaat. Niemand wil een erfenis kwijt, maar déze erfenis zou men wel o zo graag kwijt willen zijn. Calvijn zegt: , , Wel is het waar in het algemeen, dat de mensen verkeerd en te vergeefs bidden, indien zij niet beginnen met hun zonden te laten." Daar is dus een bekering onzerzijds nodig, willen wij tot het gebed gaan, maar dan zal men toch tot dat gebed moeten komen: , , Gedenk niet der zonden mijner jonkheid." Dan bagatelliseren wij onze jeugdzonden niet meer, dan werpen wij de schuld niet op onze ouders van wie wij onze aard, onze zondige aard meekregen, dan werpen wij de schuld niet op een gebrekkige opvoeding, dan werpen wij de schuld niet op de omstandigheden, onder

welke wij opgroeiden. De vroege jeugdjaren zijn de jaren van aanhankelijkheid en van volgzaamheid. De latere jeugdjaren zijn de jaren van het zich losmaken van de ouders, de jaren van het eigen wil volgen, van het anders willen doen. Wat is juist dat de tijd, waarin de meeste stukken gemaakt worden. Wat levert dat een spijt in het latere leven: , , 0, kon ik herstellen wat ik toen heb bedorven, kon ik aan mijn ouders goed maken, wat ik hun misdeed." Maar waar Gods Geest aan zonde ontdekt, komt de vraag: „Moe komt dat weer goed voor God? " En dan ziet David geheel af van de poging om het zelf goed te maken. Hij zegt niet: , , Laat mij dat uit Uw gedachten uitwissen, maar doe Gij dat Zelf!"

En gedenk ook niet mijner overtredingen.

Hoe onschuldig mijn jeugdzonden mogen schijnen, de zonden van mijn bewuste jaren zijn overtredingen. Het woord overtreding spreekt voor zich, dat is over de streep treden, dat is welbewust de maat, de grens overschrijden. Mag men voor zijn jeugdzonden met een schijn althans van recht vergoelijking aanvoeren, voor de zonden, die men later welbewust deed, gaat dat zeker niet. En nu vraagt de dichter: „Denk niet meer aan die daden, die ik zo bewust tegen Uw wil en gebod in gedaan heb." U voelt, dat dit bidden met bekering gepaard moet gaan. Vragen of God de overtredingen vergeten wil, met het plan om die tegelijk voort te zetten, dat gaat niet. Dan zegt God: „Dit volk genaakt Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij." Neen, op deze wijze mene niemand, dat hij wat van de Heere verkrijgen zal. Dan vergeet God onze zonden niet, dan gedenkt Hij ze juist. Ons bidden moet waar zijn, het moet ons hoge ernst zijn.

Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven; Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven; Waak op, o God, en wil van verder lijden Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.

Help ons, barmhartig Heer', Uw grote Naam ter eer; Uw trouw koom' ons te stade; Verzoen de zware schuld, Die ons met schrik vervult; Bewijs ons eens genade.

Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden, In eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden, En zingen van geslachten tot geslachten Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb're krachten.

Hebbelijke en dadelijke genade.

Dat is een ouderwetse dogmatische uitdrukking: Hebbelijke en dadelijke genade. Dat is de genade, die God heeft en die genade, die God geeft. In de psalm wordt daar duidelijk onderscheid tussen gemaakt en ik meen ook in onze tekst. De dichter bidt of God wil gedenken aan Zijn eigen goedertierenheid, aan één van Zijn eigenschappen, aan één van Zijn eigen deugden dus, èn of Hij wil gedenken aan de goedheid, die Hij voorheen aan de dichter heeft bewezen.

Hier dus in de eerste plaats vraagt de man naar Gods hart, of God tegenover het niet gedenken wil stellen een wél ge-> . denken. Mag dat? Mag men aan God zeggen: „Denkt U daar eens aan. Denkt U daar eens aan, dat Gij wat aan Uzelf verplicht bent, dat Uw goedertierenheid U noopt om mij mijn zonden niet te houden. En denkt U dan daar nog eens aan. dat de vroeger aan mij bewezen goedheid U nopen moet om mij ook verder nog meer goedheid te bewijzen." Mag men dat tot Hem zeggen, die uit vrije goedheid altijd de eerste was. Die het eerst liefhad die Hem liefhebben, Die gevonden is van degenen, die naar Hem niet zochten. En mogen dan zondaren dat zeggen, die alle recht of aanspraak op de minste van Gods gunstbewijzen verbeurd hebben?

Ja, zo wonderlijk staat het bij God, dat dat mag, dat een mens zo tot Hem mag spreken, dat een zondaar zo tot Hem mag spreken. Dat laat Hij toe en dat is ook niet eens zonde. Daar heeft Hij zelfs behagen in. Dat vertedert Zijn hart, dat maakt Zijn hart gaande, dan wordt Hij tot in Zijn diepste ingewand bewogen over een zondaar. De bijbel zegt dan, dat Zijn ingewanden rommelen van barmhartigheid. Dan gaat God inderdaad denken aan Zijn eigen deugden, aan Zijn barmhartigheid, die van eeuwigheid is. Zou Ik ook niet barmhartig zijn? Wat zou Ik dan met Mijn grote naam doen, als Ik zo'n arme zondaar, die tot Mij roept uit de nood van zijn zonden niet hielp, als Ik iemand, die van zijn kinderjaren af aan verstrikt was in het kwaad, niet zou redden? God gaat denken over Zijn barmhartigheid.

En dan vindt Hij daarin eeuwige aanleiding om te vergeven.

God gaat ook denken aan de weldaden, die Hij voorheen aan de Psalmist heeft bewezen in de tijd. Dat Hij Zijn Zoon aan David beloofd heeft, in Wiens verzoenend lijden en sterven David blijkens Psalm 22 zo'n diep inzicht, zo'n geloof gehad heeft. God gaat gedenken aan die goedheid, die Hij David bewees in zijn leven, ook aan die weldaden, die Hij hem bewees reeds in de dagen zijner jonkheid. Daaruit neemt de Heere redenen, om dat werk, dat Hij begon, niet te laten varen, om dat werk voort te zetten. Hij wil dat voortzetten ondanks het feit, dat er zo vele overtredingen begaan zijn door deze man. En Hij wil die goedheid verder bewijzen, ondanks het feit, dat de man Gods het waarschijnlijk in de toekomst niet beter zal maken.

Dat is toch een wonder, dat de Heere aan de ene kant niet gedenkt wat een mens zoal aan kwaad doet, en aan de andere kant wel gedenkt wat Hij Zelf is, deed en doen zal. Dat is het wonder, dat een mens de moed kan geven om te bidden op hoop tegen hoop, om aan te gaan aan de dis van Gods Verbond, om hoop te koesteren voor dit moeitevolle leven, om hoop te voeden voor de eeuwigheid. Er ligt voor onze zaligheid in het geheel niets in onszelf, maar alles ligt in Hem. Als Hij alleen maar onzer gedachtig is, dan is dat voor ons genoeg. Ik ben wel arm en ellendig, maar de Heere denkt aan mij.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE ZONDEN DER JONKHEID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's