Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele psalmen uit de „Proeve” beproefd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele psalmen uit de „Proeve” beproefd

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PSALM 42

Korte inhoud.

Ds psalmdichter bevindt zich in 't noordelijke gedeelte van het Oostjordaanland, daar, waar de Jordaan z'n oorsprong heeft. De bewoners van dat gebied zijn hem vijandig gezind. Zij drijven de spot met hem. De dichter verkeert dus in moeilijke omstandigheden. Wat hem het meest bezwaart, is, dat hij gescheiden is van het huis van God, van de tempel, bijgevolg van God zelf. Dat verzwaart zeer z'n druk. Hij verkeert alleen in een vijandig gebied. De bewoners van daar hebben dat wel door. Hun spot treft voornamelijk zijn God, Die hem naar het schijnt in de steek gelaten heeft. Het een en het ander is voor de dichter een oorzaak, om beurte-

lings de Here aan te roepen en zichzelf aan te spreken. De Here heeft hem al meer dan eens uit grote nood verlost. Daaruit put hij moed en krachten. God zal hem ook nu niet in de steek laten. Zo is deze psalm een lied van heimwee en vertrouwen op God (Ridderbos, a.w. dl. 2, blz. 12).

Formeel theologische a. eerste couplet. opmerkingen.

Spreekt de berijming van 1773 van „hert", de Proeve noemt een „hinde". Het hebreeuwse woord, dat gebruikt wordt, betekent vertaald: damhert, het mannelijk dier aanduidend. De moeilijkheid is evenwel, dat de werkwoordsvorm hierbij gebruikt een vrouwelijke uitgang heeft. Ook de Kanttekeningen op de Statenvertaling wijzen daarop. Ridderbos (a.w. blz. 13) noemt enkele andere plaatsen, waar een mannelijk woord te lezen staat, maar, waar we blijkens het verband toch moeten denken aan een vrouwelijk dier. Tegen het gebruik van „hinde" kan derhalve geen bezwaar gemaakt worden.

Het beeld van het naar water smachtend hert poogt de toestand uit te drukken waarin de dichter zich bevindt. Waarin de reden van dit smachten gelegen is, weten we niet precies. We behoeven dat ook niet te weten. Het kan in het algemeen duiden op de onstentenis van water, of op het opgedroogd zijn van de bronnen, gelijk sommigen menen, of op het dorsten van een in de jacht opgedreven hert. Toch menen, wij, dat het „der jacht ontkomen" (1773) beter past bij de toestand van nood en druk, waarin de dichter zich bevindt, dan het „moede" uit de nieuwe berijming. Datheen berijmt aldus: „Als een hert gejaagd, o Heere".

„Schreeuwt mijn ziel om God te vinden. Die ik ademloos verwacht", zo gaat de Proeve verder. O.i. wordt hier het beeld van de naar water zoekende hinde te ver uitgesponnen. De dichter weet wel waar God te vinden is. Zijn nood is juist, dat hij van Hem gescheiden is. De berijming van 1773 sluit zich fraai aan bij het gegeven beeld, door te spreken van „Dan mijn ziel verlangt naar God. Ja, mijn ziel dorst naar den Heer' ".

Vooreerst wordt in de onberijmde tekst hetzelfde woord „dorsten" gebruikt. „Verlangen naar" is een synonieme uitdrukking voor „dorsten naar". Beide begrippen geven beter de toestand weer, waarin de dichter zich bevindt, dan „Ja, ik zoek zijn aangezicht" van de Proeve.

O.i. is het slot van het eerste couplet in geen van beide berijmingen erg bevredigend. „Voor Gods aangezicht verschijnen", zoals de onberijmde tekst daarvan spreekt is met Hem gemeenschap oefenen. Datheen berijmt dat heel fraai: „O Heer! wanneer komt die dag, Dat ik toch bij U zal wezen, En zien Uw aanschijn geprezen". Dat is toch wel wat anders dan „juichend staan in zijn voorhoven", ook al nemen we in aanmerking, dat de Oud Testamentische eredienst meer luister had dan onze Nieuw Testamentische.

b. tweede couplet.

Het woord rei, is reidans (zie Proeve) behoort tot de folklore, dat als zodanig vreemd is aan het Oude Testament. Het slot van dit couplet, „Om mijn dank Hem op te dragen in zijn Huis op hoogtijdagen ", achten wij wel goed. De oude berijming heeft: „Hoe ik, onder stem en snaren, Feest hield met Gods blijde scharen."

We moeten hierbij denken aan een processie, die zich onder zang en spel naar Jeruzalem beweegt. Met ons begrip van „feest" heeft dat niet veel te maken. Datheen geeft dat als volgt weer: „Met een hoop volks hier te lande, Om U, Heer, te doen Off-rande".

c. derde couplet.

De dichter spreekt eerst zichzelf toe om zijn verslagenheid te laten varen. Dan wekt hij z'n ziel op, om op God te hopen. Men vergelijke vs. 6 onberijmd.) De eerste regels van de nieuwe berijming zijn niet erg duidelijk. Kunnen we spreken van een „vleugellam geslagen ziel"?

d. vierde couplet.

Het boven genoemde bezwaar van onduidelijkheid kan ook tegen dit couplet ingebracht worden. De eerste vier regels zitten grammaticaal slecht in elkaar. Wat is het onderwerp en wat het gezegde? Bovendien, wat te denken bij: „Aller diepten euvelmoed"?

Materieel theologische opmerkingen.

Een bezwaar tegen de nieuwe berijming is, dat de toon te stellig en de conclusie te vlot is. Daardoor wordt het gedicht vreemd aan de werkelijkheid, waarin de dichter zich bevindt. Zo b.v. in het derde en zevende vers, waar we in de Proeve lezen: „Hoop op God en wees geborgen, Hij verheft wie nederviel." Dat klinkt toch wel erg goedkoop. Zo gemakkelijk lag het voor de dichter niet. Zijn nood was daarvoor te groot. De dichter van de 42ste Psalm is in een voortdurend gesprek met de Here en met zichzelf. Soms denkt hij met ontroering terug aan het verleden, toen hij met de scharen optrok. Die herinnering bezielt hem van nieuwe moed. Op andere tijden ervaart hij met verwondering, dat de Here ook nu nog aan heni denkt (vs 9 onber.). Psalm 42 is een geloofsworsteling; een mediterend en biddend bezig zijn. Men vergelijke in de onberijmde tekst vs. 3: „Mijn ziel dorst naar

God"; vs. 6: „Hoop op God"; vs. 7: „Daarom gedenk ik Uwer"; vs. 9: „Het gebed tot de God mijns levens".

Een bezwaar, dat de oude berijming geldt, is dat deze hier en daar te uitbundig is, wat evenmin geheel klopt met de toestand, waarvan deze psalm spreekt. B.v. in het derde couplet, waar we lezen: „Zoekt in 's Hoogstens lof uw lust". Kan dat hier? Kunnen we tot een gelovige, die zich in zeer moeilijke omstandigheden bevindt, zeggen: „Zoek in 's Hoogsten lof uw lust"? O.i. niet! Datheen doet het aldus: „Wil gansch uw hoop op God stellen, Van U zal Hij gedankt zijn." Ons bleek, dat Marnix' berijming in deze eenzelfde ingetogenheid bezit.

We wijzen nog op vers 5, waar we vinden: , , 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, Zingen, daar ik Hem verwacht". We moeten hier evenwel niet denken aan een loflied, maar aan een dankzeggend en smekend bidden. Aldus Datheen: , , 's Daags toont Gij mij Uw goedheid en 's nachts Uw barmhartigheid; Dies zal ik U Heer' belijden; Gij hoedt mijn ziel t' allen tijden".

Conclusie bij deze psalm. 1. De nieuwe berijming kan niet direct

een verbetering genoemd worden. Sommige passages laten aan duidelijkheid te wensen over.

2. De nieuwe berijming is te stellig. Het „wonder" ontbreekt. De oude berijming mist een zekere mate van ingetogenheid, welke bij deze psalm past.

P. M. Breugem.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Enkele psalmen uit de „Proeve” beproefd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's