Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie heeft lust de Heer' te vrezen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie heeft lust de Heer' te vrezen?

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie is de man, die de Heere vreest? Hij zal hem onderwijzen in de weg, die hij zal hebben te verkiezen. Zijn ziel zal vernachten in het goede en zijn zaad zal de aarde beërven.

Psalm 25 : 12 en 13.

De vreze des Heeren is een zeer hoog goed. Zij is niet hetzelfde als de genade, maar zij is het gevolg van genade, zij is de vrucht van de genade. Zij is de gezindheid in de mens jegens God. Zij heeft niets te maken met bangheid of slaafse angst, die bang is voor God, die bang is voor Zijn straffen. Hoe zou het ook, de vreze des Heeren komt voort uit de vergeving van zonden, en waar de zonde vergeven is, daar is alle vrees voor God weggenomen. Daar is men van de straf voor eeuwig ontheven en dus ook voor de tijd. Als er nog sprake is van straf, dan is dat alleen maar vaderlijke en liefdevolle kastijding. Die kan nog wel hoog gaan en geestelijke pijn doen, maar alle hoop benemen kan zij niet meer. Neen, de vreze des Heeren is kinderlijke eerbied, diep ontzag voor God. Daarin heeft liefde de ondertoon. Daar dient men God niet meer om de straf te ontgaan, zelfs niet om de zaligheid te gewinnen. Daar dient men God louter uit liefde, om Zijns zelfs wil. Die vreze des Heeren is een hoog goed. Ze brengt een schat van zegeningen met zich reeds en vooral voor dit tijdelijk leven. Geen wonder, dat wij daarvan van kindsbeen hebben leren zingen: ie heeft lust de Heer' te vrezen. Daarvan willen wij nu handelen uit Psalm 25 : 12 en 13.

De levensvraag.

Psalm 25 bestaat niet uit tweeëntwintig losse en min of meer onsamenhangende verzen. Er zit systeem in deze Psalm. Het is een gebed, zoals er boven staat en een gebed is nooit een betoog, dat systematisch is opgebouwd. Een gebed is de eenvoudige opsomming van vragen, die aan God worden gesteld. Men behoeft aan God niets uit te leggen. Men mag aan God alleen vragen, veel vragen.Toch zeg ik, dat er systeem zit in deze Psalm. De eerste zeven verzen bevatten gebeden, en ook de laatste zeven verzen. Er tussen in staan weer zeven verzen, die het gebed onderbreken. Zij zijn meer getuigend, belijdend van aard. Toch wordt de draad vastgehouden, want midden in dat getuigend gedeelte vormt vers 11 weer een korte en alleenstaande bede.

In dat getuigende gedeelte staat dan onze tekst, ons in de berijming zo overbekend. Het begint met een vraag, een allerbelangrijkste vraag: Wie is de man, die de Heere vreest? De Psalmist zelf, David, hoewel hij van kindsbeen af een man met genade geweest is, heeft niet altijd in de vreze Gods gewandeld. Daar zijn heel donkere dagen in zijn leven geweest. Ik haal dat nu niet voor u op, David wist dat zelf ook wel. Heel goed wist hij dat, het heeft hem ook bittere tranen gekost. Maar wat David desondanks verstaan heeft, dat is dit, wat het is te bidden, wat het is zijn ziel op te heffen tot God. Dat zijn geen onbedachtzaam uitgesproken woorden van hem geweest. Daar is zijn hart in geweest. Dat is gemeend, welgemeend. David is een echte man, een man die wij liefhebben. Zelfs stoot hij in zijn bidden door tot zijn jeugdjaren. Nog drukken hem de zonden van zijn jonkheid. Zulke jeugdzonden werpen een schaduw over heel het latere leven. Laat onze jeugd dat bedenken, dat jeugdzonden de kruisen van het latere leven vormen. Maar David heeft ook, en dat had hij ook al jong, een leven in de vreze Gods leren kennen. Wat had hij een grote eerbied voor God, wat had hij Hem lief.

Twee bewijzen wil ik noemen. In de eerste plaats het eigen geschrift Davids. En in de tweede plaats Davids huppelen voor de ark in een eenvoudig linnen gewaad, waarmee Michal hem bespot heeft. Als David dan vraagt: , , Wie is de man die de Heere vreest? " dan antwoorden wij hem: , , Dat zijt ge ook zelf!"

Maar nu dan zijn vraag. Die wordt aan ons allen gesteld. Zijt gij dat soms? Eerbied hebben voor God, liefde en eerbied. Lezer(es), dat is geen academische vraag, die u verstandelijk kunt beantwoorden. De vreze des Heeren zit in het hart. Dat is meestal zelfs een zaak, die om niet zoveel woorden vraagt. Ze wil meer blijken dan met woorden geuit worden. U kunt ze niet maken, want gemaakte godsdienst heeft altijd wat gemaakts, dikwijls dan ook wat overdreven, maar zij is zelden blijvend. U kunt ze zelfs niet aanleren, zelfs niet van de beste leermeester. Ze behoort tot de „natuur" der genade. Liefde is altijd natuurlijk, deze liefde tot God is geen kwestie van geboorte, maar van wedergeboorte. Ze is er of ze is er niet. Niemand kan ze u aanpraten. Waar iemand uit God geboren wordt, waar de genade van de Heere Jezus Christus over iemand komt. daar wordt die liefde Gods uitgestort in het hart. De vreze des Heeren heeft men nooit van een onbekende God, maar alleen van een God, die men kent. Tegen die God ziet men op. Voor die God heeft men diep ontzag. Men wil dan niet graag iets doen wat Hem niet behaagt. Men wil dan graag alles doen, wat Hem wel behaagt. Zijn inzettingen, Zijn geboden doet men dan niet omdat ze geboden zijn, maar omdat Hij ze gebiedt. Die doet men dan niet uit dwang, maar uit lust. De vreze des Heeren wil dan ook altijd te zien zijn aan het leven, aan het leven van alle dagen. Die vertoont zich voor de ogen der mensen, openlijk, maar die vertoont zich ook dan, als geen mensenoog ons ziet.

Nu nog eens de vraag tot u: Wie is de man, die de Heere vreest? Het zal u duidelijk zijn, dat deze vraag beslist over dit uw leven. Zij beslist ook over uw eeuwige bestemming. Wat is hierop uw antwoord?

De levensweg.

Hij zal hem onderwijzen over de weg, die hij zal hebben te verkiezen. Ons hele leven stelt ons telkens op de tweesprong, waarop wij telkens moeten kiezen. Dat begint al eens ten principale. Wat zal het zijn: de brede weg of de smalle weg. Kiezen! Als u, zeg met een auto voor een tweesprong staat en u hebt te kiezen tussen een brede weg en een smal weggetje, dan kiest u vast en zeker de brede weg. Zo kiest een mens vast en zeker voor zijn

leven de brede weg. Met een auto is het tenslotte maar de kwestie van enkele kilometers of van enkele tientallen kilometers, maar hier geldt het de weg voor het leven. Dan kiezen u en ik vast en zeker de gemakkelijkste, de brede weg. Maar nu komt de vreze des Heeren. Vindt God dat wel goed? Wat zou God daarvan denken? Al lokken u alle voordelen en genoegens van de brede weg en al schrikken u alle nadelen en ongeneugten van de smalle weg af, dan durft u zomaar niet te beslissen. Hier hebt ge leiding nodig. Welnu, die geeft God aan ieder, die zijn ogen opwaarts slaat om op God te letten. Hij onderwijst. Niet die weg, om die en die reden. Maar die weg, om die en die reden. Hij onderwijst met alle redenen in de weg, die hij zal hebben te verkiezen. Die de Heere vreest weet zeker of hij op de brede weg is of op de smalle weg. De weg die te verkiezen is, dat is Christus, die het gezegd heeft: , , Ik ben de Weg, en de Waarheid en het leven." God onderwijst om in deze weg te gaan, de weg des geloofs. Dat is een gebeurtenis als die weg zich voor uw ogen opent, dat is een gebeurtenis als Hij u onderwijst, om die weg in te slaan. Daar is een weg, een altijd verse weg, dat wil zeggen een nieuwe en goed aangelegde weg, dat is een levende weg, dat wil zeggen een levendige weg, een weg vol met aangename verrassingen. In Christus, in het geloof is het veilig gaan. In Christus en het geloof is het zeker gaan. Die heeft men te verkiezen. Die heeft elk te verkiezen. En die zal elk verkiezen, die de Heere vreest. Die zal elk verkiezen, die door God onderwezen wordt. Dat is enerlei weg voor al degenen die God liefhebben. Christus is hun weg. Dat heeft de David van Psalm 25 ook geweten, want hij zegt: „Alle paden des Heeren zijn goedertierenheid en waarheid." Christus is de goedertierenheid, Christus is de waarheid. Alzo Christus is hun weg.

Nu brengt de weg, die men gaan moet, allerlei praktische vragen en beslissingen met zich. Men staat als het ware telkens op de tweesprong. Als David al vele jaren op de weg is, dan stellen bij voorbeeld Achis met zijn krijgstocht en Michal met haar bespotting, hem telkens op de proef en ook voor nieuwe beslissingen. Daarom bidt David in deze Psalm weer opnieuw: „Heere, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uwe paden." Wat zal het zijn: met Achis optrekken tegen Israël? Dat is de brede weg, deze weg is Christus niet. Strijden tegen het bondsvolk. Wat zal het zijn bij Michals spot? Dat eenvoudige Godvrezende volk verlaten, niet meer voor de ark huppelen en met de wereldse Michal het houden. Dat is de brede weg, dat is Christus niet. En David kiest, keer op keer. Hij is de man, die de Heere vreest. En zijn God onderricht hem van de weg, die hij zal hebben te verkiezen. Het gaat door die dwaze aanstellerij bij Achis heen, het gaat door de huiselijke onenigheid met Michal heen. Maar zijn God onderwijst hem.

En nu kom ik weer met de vraag: Wie is de man die de Heere vreest? Zijt gij dat? Leert uw God u telkens weer de goede weg te kiezen tegen vlees en bloed in? Lezer (es), liever door de mensen voor dwaas versleten, liever alles verloren dan tegen God te handelen. En de Heere laat u toch niet in het onzekere, wat u hebt te doen. Zijn onderwijs is er altijd als het nodig is en het komt altijd op tijd.

Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreêverbond, getoond, d' Ogen houdt mijn stil gemoed Op waarts, om op God te letten; Hij, die trouw is, zal mijn voet Voeren uit der bozen netten.

De levenszegen.

Zijn ziel zal vernachten in het goede en zijn zaad zal de aarde beërven. Al was er helemaal geen zegen aan verbonden, al bracht het u geen voordeel, al bracht het u zelfs alle nadeel, dan is het nog de moeite waard om in de vreze des Heeren te wandelen, om door God geleid te worden. Dat alleen is al zegen genoeg.

Maar God geeft boven dit ook allerlei tijdelijke zegen. Het gaat hier niet over de eeuwige zegeningen, die God ook geeft, maar alleen over tijdelijke zegeningen, waarom wij u ook wilden spreken over levenszegen. Dit kan u ook duidelijk zijn, waarom het hier over tijdelijke zegeningen gaat, als u er op let, dat de tekst spreekt over leiding in dit leven en over een wandelen in de vreze des Heeren. De berijmde psalm zingt van het goed, dat nimmermeer vergaat. Nimmermeer, dat ziet op de tijd en niet op de eeuwigheid. Ook heeft de berijming prachtig gekozen de uitdrukking: ongestoord verwerven. Dat zit zo. In onze vertaling staat: Hij zal vernachten in het goede. De Engelse vertaling heeft: Hij zal gerust zijn in het goede. Zie daar hebt u dat ongestoord verwerven. Goed dat niet vergaat.

God verbindt aan een leven ook tijdelijke zegeningen. Nu zegt Calvijn dit daarvan: „Wel is het waar, dat zij niet altijd naar de wens van hun hart verkrijgen, en dat de gewenste toestanden niet altijd en zonder stoten gelijkelijk blijven voortgaan, ja terwijl de goddeloze vaak lekkerlijk leven, moeten zij veel moeite en verdriet doorstaan. Maar men bedenke, dat zij juist, zo dikwerf God Zijn zegeningen inhoudt, opgewekt worden, om te ondervinden, hoever zij nog af zijn van de volmaakte vreze Gods. Ondertussen, zolang het dienstig voor hen is, genieten zij toch deze weldaden Gods, dat zij waarlijk gelukkiger zijn dan de goddelozen en verachters van God; omdat zij in de uiterste nood weten, dat God hen helpt en dat zij daarom rustig kunnen zijn in deze veilige haven van troost." Aldus Calvijn.

Vernachten in het goede. Rustig zijn op het goede. Dat is vooreerst een goed vertrouwen hebben op de getrouwe God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Lezer (es), wij kunnen op middelbare leeftijd al in de war zitten over onze ouderdom, waarvan wij niet eens weten of wij het beleven zullen. Maar zo leeft het geloof niet. De Heere heeft Zijn goed alleen maar beloofd bij dagmaat, gelijk het manna elke dag zijn gomer. En Hij heeft ons alleen maar leren bidden: „Geef ons elke dag ons dagelijks brood." David heeft zijn omzwervingen gehad, zijn leven onder de vijanden. Hij heeft van de toonbroden moeten eten. En hij heeft te Maon vergeefs spijze gevraagd van Nabal. En die man zegt: Zijn ziel, dat is hij, zal vernachten of rustig zijn in het goede. Als wij in de vreze Gods wandelen en als wij in Gods wegen gaan, ook al zijn dat de voorspoedigste en rijkste wegen niet, dan leven wij niet rekenen, dan leren wij niet tellen, maar dan leren wij God God laten. En dan leren wij op God vertrouwen ook in de nacht van het leven. En dan zullen wij ondervinden, dat Hij het Zijn beminden geeft als in de slaap. Rusten in het goede. En dan laten wij ook God de maat van dat goede bepalen. Geeft God een grote maat, goed, dan een grote maat. Geeft God een kleine maat, goed, dan een kleine maat. Rustig zijn in God, dat is vernachten in het goede. David heeft het zo geweten. Paulus heeft het zo geweten: hij heeft geleerd overvloed te hebben en gebrek te hebben. En toch arm, nochtans rijk. God geeft altijd goede dingen. Dat goed vergaat niet, dat beërft men ongestoord. Dat is de zegen van Christus voor dit leven.

En zijn zaad zal de aarde beërven.

Wat zijn Davids vijanden groot geweest: Saul, Doëg, Achis. En wat heeft het er met David slim voorgestaan, menigmalen. Maar Salomo heeft op zijn troon gezeten en zijn geslacht tot in vele eeuwen. Daar ligt op een leven in de vreze Gods een zegen zelfs voor de nakomelingen. Het is echter veelszins een verborgen zegen, maar zij is er wel degelijk. Wij denken, dat de rijkdommen dezer wereld de kinderen het aardijk doen erven. Rederszonen erven redersgoederen. Wij denken, dat kracht en geweld landen doet verwerven en ook list en de kinderen der machtigen erven. Daar is één goed groter dan alle rijkdom en groter dan alle macht en dat is de Godsvrucht. Als kinderen gewonnen worden in de vreze des Heeren, als zij geleerd worden God te dienen. Zulken beërven het aardrijk. Onlangs telde ik met een vriend zo even op, wat grote mannen de gereformeerde religie al aan het land geschonken heeft. Daar hebt u het zaad, dat de aarde beërft. En als ik zo in stilte er over nadenk, dan is het in de kerk ook zo. De Godsvrucht wint het. Niet het getal, niet het geweld. En als iemand dan geen zaad heeft, zoals Calvijn? Dan erft nog hun geestelijk zaad. Zodat ik maar zeggen wil, dat de vreze des Heeren rijke beloften in zich draagt. Zodat ik u ten slotte nog vragen wil: „Wie heeft lust de Heer' te vrezen? "

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wie heeft lust de Heer' te vrezen?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's