Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gevoelen dat in Christus Jezus was

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gevoelen dat in Christus Jezus was

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft, Gode evengelijk te zijn, maar heeft Zichzelf vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot cle dood, ja de dood des kruises. Fil. 2 : 5—8.

Geen roof geacht

, , Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was." — Na de vermaning tot ootmoed en nederigheid, stelt de apostel een groot voorbeeld tot nederigheid in Christus. Bedenken wij dat wel, dat het schone stuk over de twee naturen van Christus, het stuk over de twee staten van Christus, hier door de apostel tot een vóórbeeld voor de kerk gegeven wordt! Zo heeft ook de andere apostel, Petrus, Christus' lijden tot een voorbeeld gesteld in zijn eerste brief, 1 Petrus 2 : 21: , Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een vóórbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen." De schapen gaan achter de Herder aan en zij worden slachtschapen om Christus' wil. Hij heeft Zichzelf overgegeven in de dood. Zij worden eveneens ter doding overgegeven, al hun leven. Het is zéér zeker, dat Christus de Verzoener is, Hij alleen, en het is zéér zeker, dat al gaven wij onszelf over tot een offer voor de zonde, door ons gedaan, dit offer in tijd noch eeuwigheid zou voldoen.

Niet daarover echter gaat het in dit hoofdstuk, 't Gaat hier over de vernedering, over de zelfvernedering, die van een zondaar gevraagd wordt, over de verootmoediging. En nu kan geen ding een mens meer tot verootmoediging nopen, dan de vernedering van Christus. Niet de lage en de zondige staat van de mens zelf kan hem tot de betamelijke ootmoed brengen. Niet de achting voor en de liefde tot de naaste kan hem tot zelfvernedering brengen vóór die naaste. Dit kan de liefde van Christus alleen.

Dit gevoelen zij dan in u, hetwelk ook in Christus Jezus was. „Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart!" Leert van Mij, dat Ik dat ben, en leert dan óók van Mij, dat zélf te zijn. Weest Mijn navolgers. Laat dit gevoelen in u zijn, zoals ook dit gevoelen in Hem was. Laat dit niet als een vernisje van nederigheid van buiten op u zijn, maar laat dit diep in uw denken en in uw wezen zijn. Echte nederigheid moet uit de diepste grond van het hart komen. Die moet ons gevoelen zijn, die moeten wij van onszelf voelen, die moeten wij ons voor anderen verplicht voelen.

, , Die in de gestaltenis Gods zijnde geen roof geacht heeft, Gode evengelijk te zijn." Twee of driemaal komt het woord , , gestaltenis" voor in onze tekst, althans tweemaal het woord gestalte en één keer het woord gedaante. Het wil niet zeggen, dat Christus slechts de gestalte of de gedaante van God heeft gedragen voor Zijn vleeswording, maar niet het wezen Gods zelf. De Arianen en de Marcionieten hebben getracht uit dit vers munt te slaan, maar dat was valse munt. Stel voor, dat Paulus één énig God geloofd had en niet in een drieënig God, zou hij dat dan als het hoogste voorbeeld van vernedering gebruikt hebben, dat één, die zich als een God aangesteld had, nu maar weer gewoon als mens had rondgewandeld? Het zou wel verre van voorbeeldig geweest zijn, en zeker verre van voorbeeldig voor nederigheid en voor zelfvernedering. Neen, Christus heeft de gestaltenis Gods, de gedaante Gods bezeten. Calvijn zegt: „Gestaltenis Gods betekent hier majesteit. De gestaltenis Gods is zijn pracht en sierlijkheid, gelijk de scepter, de kroon, de koninklijke mantel, de hellebaardiers, de rechtstoel en andere heerlijke tekenen des rijks."

En wel zeer tegenovergesteld aan de Arianen en de Marcionieten, die de gedaante Gods juist als een roof van Christus willen voorstellen, zegt de apostel, dat dat voor Christus geen roof geweest is. Het was geen onrecht geweest, als Christus in deze volle gestalte Zijner Godheid verschenen was, als Hij verschenen was als de Goddelijke Rechter aller schepselen, zonder vernedering, zonder genade. Want Hij was Gode evengelijk. En Hij had dat ongestoord kunnen behouden, want het was niet geroofd, het was Zijn rechtmatig eigendom. Christus had de gestalte Gods, omdat Hij het wezen Gods had. En nu is juist dit de klem van Paulus' betoog: Van zo hoge hoogte, van deze hoogste hoogte heeft Christus Zichzelf willen vernederen tot de mensheid, tot die mensheid, die in schuld en vloek voor God verloren lag, opdat het u mogelijk zou zijn u te vernederen, waar gij zondaar zijt en vol gebrek, om anderen uitnemender te achten dan uzelf. Laat dan dit gevoelen in u zijn, dat óók, dat zelfs in Christus Jezus was!

Wat betekenen dan toch bij ons eer en staat, wat geld en goed, wat wijsheid en kennis, en wat vooral inbeelding en grootsheid des harten, dat wij ons boven anderen zouden verheffen. Laat toch dit gevoelen in ons zijn, hetwelk in Hem was, in Hem, de Hoge!

Dienstknechtsgestalte aangenomen

..Maar heeft Zichzelf vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden." Als hier het woord gestalte, gedaante, gebruikt wordt voor de mens, dan betekent dat eveneens majesteit. Want de mens was naar Gods beeld geschapen: naar Zijn beeld en in Zijn gelijkenis. De mens is van heel hoge afkomst. Maar hij is gevallen, van het hoogste naar het laagste. En nu is de majesteit van de mens een ontluisterde, een ontadelde majesteit. Vervallen grootheid. Dat is altijd "het ergste, wat zich denken laat! Iets kan klein zijn, maar het grote, wat klein werd, is altijd kleiner. Als nu Christus Zijn Goddelijke majesteit verliet, dan zegt de apostel: „Hij heeft Zichzelf vernietigd." De bedoeling is niet, dat Hij ophield God te zijn. Hij bleef wat Hij was, maar Hij heeft Zichzelf ontledigd voor Zijn Goddelijke majesteit en heerlijkheid. Calvijn vertaalt: „Hij heeft Zichzelf verijdeld." Dat is dus hetzelfde als ontledigd. En Hij heeft de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen. Dat is wat wonders: God, Die de gestaltenis, de gedaante aannam van een

dienstknecht! Dat is niet alleen de vorm, de houding van een dienstknecht, maar Hij heeft de aard, het wezen, de daarbij behorende gestalte aangenomen, de daarbij behorende vorm. Een dienstknecht, voor wie? Bij Zijn omwandeling op aarde heeft de Heere gezegd: , , Ik ben in het midden van u als Eén, Die dient." Hij is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen. Alzo is Hij de dienstknecht der mensen, maar het Oude Testament noemt Hem bepaaldelijk de Knecht des Heeren. Hij is waarachtig God. Maar Hij is ook waarachtig mens en als zodanig is Hij onder de wet gesteld, om God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf. En nu kan men nooit God dienen, of men moet zich diep onder Hem buigen, als een dienstknecht en nu kan men nooit de naasten dienen, of men moet zich onder elkeen buigen. Dat heeft Christus gedaan: Hij heeft de Wet vervuld, de liefdewet vervuld, als de Knecht des Heeren, als aller dienaar.

En houdt u nu nog weer het verband in het oog: Dit gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was. Het gaan in de voetstappen van de Meester, vraagt dit nederig zijn voor God en nederig zijn voor de mensen. Zich stellen onder alle mensen, en dat met zijn gevoelen, en dat met zijn hele hart. Daar leggen wij alle hoogheid af en daar worden wij nederig en klein. De gestaltenis van een dienstknecht vraagt niet alleen een dienstknechtshart, maar ook de dienstknechtsgedaante. Een nederig hart en een hooghartig gelaat, een hoogmoedig oog, een trots gewaad, dat kan niet samengaan. Dat gevoelen zij toch in ons, hetwelk óók in Christus Jezus was.

Mijn hart verheft zich niet, o Heer', Mijn ogen zijn niet hoog, 'k verkeer, Ik wandel niet in 't geen te groot, Te vreemd is voor Uw gunstgenoot.

Mijn ziel, die naar de vrede haakt, En 't morrend ongenoegen wraakt, Is in mij als een kind gespeend En heeft zich met Uw wil vereend.

Dat Isrel op de Heer' vertrouw'; Zijn hoop op "Gods ontferming bouw' En stil berust' in Zijn beleid, Van nu tot in all' eeuwigheid.

Gehoorzaam geworden tot de dood

, , En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja de dood des kruises."

Het woord „gevonden" betekent hier: bekend of gezien. Het wil dus zeggen, dat hier over Christus' vleeswording gesproken wordt niet vanuit de raad Gods (van tevoren), ook niet vanuit de belofte Gods (in het Oude Testament), maar vanuit de openbaring Gods in de geschiedenis. Hij is vleesgeworden, Hij heeft de gedaante van een mens aangenomen. Zo is Hij van ons gezien. Zo heeft Hij onder ons bekend gestaan. In al onze zwakheid, in al onze schuld en zondigheid is Hij ingegaan. Zo zeer heeft Hij Zichzelf vernietigd. Maar Hij heeft meer gedaan. Hij heeft Zich nog verder vernederd. Zo diep heeft Hij Zich vernederd, dat Hij gehoorzaam geworden is tot in de dood, ja tot de dood des kruises. Hij is gehoorzaam geworden. Dat is borgtocht geweest, dat Hij gehoorzaam geworden is. Hij heeft gehoorzaamheid geleerd, uit hetgeen Hij geleden heeft. Niet dat Hij als Zoon, naar Zijn Godheid, gehoorzaamheid behoefde te leren, want het was Zijn spijze om te doen de wil des Vaders. Maar dit is het nieuwe voor de Zone Gods, dat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen en in deze menselijke natuur moest Hij gehoorzaamheid leren.

En nu is deze Zijn gehoorzaamheid een borgtochtelijke gehoorzaamheid, een schuldbetalende gehoorzaamheid, in de plaats van, vóór schuldige mensen. En als er dan staat: Dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, dan ligt er dus wéér de roeping voor elk christenmens om gehoorzaamheid te leren, en dat voor God en de naasten. Onderdoen voor God, zodat Zijn wil onze wet wordt. Laat dat ons gevoelen zijn, laat dat onze wil, ons begeren zijn. Bukken voor God, voor Gods wil, voor Gods wet, dat is het wat genade leert. Dit is de genade der heiligmaking, die uit Christus vloeit. Zalig, zalig niets te wezen in ons eigen oog voor God!

Onderdoen voor de mensen, zodat anderen ons hun . wil mogen opleggen. „Die van u de meeste wil zijn, die zij aller dienaar." Het lijkt zo tegen alle redelijkheid in, om onder anderen te gaan staan, maar dit is toch wat de Heere van ons vraagt, dit is wat gehoorzaamheid ons leert. Het komt zo uit in het leven, dat hij de meeste is, die aller dienaar weet te zijn. Laat Nietsche spotten met de laffe bende der christenen, die slapheid en lafheid leren. De overwinning in dit leven zal toch hunner zijn, die aller dienaar kunnen zijn: „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven." Die het in de kerk altijd winnen, verliezen het, en die het in de kerk altijd verliezen, die winnen het!

Nu nog één ding. De Heere is gehoorzaam geweest tot de dood, ja tot de dood des kruises. Gij weet dat! Hij wérd gehoorzaam tot de dood en gij weet, Hij stierf de dood van de vloek. Dit bracht Zijn mens-zijn mee, dit vorderde de gehoorzaamheid, die van Hem vorderde, om de menselijke natuur aan te nemen en om de vloek der mensen te dragen.

Moet nu ook dit gevoelen in ons zijn, dat ook in Christus Jezus was? Moet nu ook zo ver het gaan in de voetstappen des Heeren zich strekken, dat het van een mens de dood, de kruisdood vraagt? Maar de mensen kunnen toch niet borgtocht dragen? Dat kunnen zij niet, dat hoeven zij niet. Wel vraagt het leven der heiligmaking van hen een kruisdragend leven, een stervend leven. „Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij." Laat dat gevoelen in ons zijn, waarmee ons „ik" gekruisigd wordt, dat diep-zondige „ik", dat hoogmoedige „ik". Nooit zullen wij voor God aangenamer zijn, dan wanneer ons „ik" sterft en wanneer Christus in ons leeft. En nooit zullen wij profijtelijker zijn voor de kerk en voor de staat en voor onze naaste, dan wanneer onze oude mens sterft van dag tot dag en de nieuwe opstaat van dag tot dag. Dan wordt ons levensdevies het devies van de Doper: Hij (Christus) moet wassen, maar ik moet minder worden.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het gevoelen dat in Christus Jezus was

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's