Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voorbereiding erkend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voorbereiding erkend

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn bezig met een gesprek. Dit gesprek gaat hierover, dat er aan de inplanting van het geloof in Christus gemeenlijk een voorbereiding voorafgaat. Deze voorbereiding is niet het begin van het nieuwe leven. Tot deze voorbereiding behoort de kennis van zijn doodsstaat. De voorbereiding is een werk van de Heilige Geest. Een artikel uit het ..Hervormd Weekblad" levert ons de gedachten, waar we tegenspraak tegen inbrengen. Daar wordt de volgorde van de Catechismus, die volgens zijn opsteller inderdaad als een volgorde bedoeld is, verworpen. Het wordt ongereformeerd genoemd, als men stelt, dat de kennis der ellende in de bekering vooropgaat. Het zou rooms zijn om van een voorbereiding te spreken.

Wat is nu het belang van deze dingen? Is het zo, dat de een of de andere opvatting van Christus afbrengt? Volgens Calvijn wel. Dit is de grote betekenis van de reine prediking in dit stuk. Het gaat er om, dat de hoorders van de prediking tot Christus komen. Maar als iemand tot Christus komt, die niet gebroken en verslagen van hart is, kan de Heere Jezus hem niet helpen. Christus openbaart zich alleen aan ellendigen, aan mensen die hun zonde en diepe val hebben leren kennen. Zo zegt Calvijn het en die was toch wel beide: Schriftuurlijk en gereformeerd. Ik vraag me af waarom sommigen predikers wel prijs stellen op de naam gereformeerd en toch zo'n belangrijk stuk van de Catechismus heimelijk of openbaar verwerpen. Ik weet wel, deze afwijking van de zuivere prediking is in de regel vergezeld door een andere, nl. deze, dat men het voorstelt alsof de mens zichzelf in Christus inplanten kan. Men preekt alsof de eis des geloofs door de mens zelf, zonder het wonder der wedergeboorte, vervuld kan worden. En dat is dan weer verbonden met een tekort doen in de prediking aan het volle werk van de Heilige Geest. Ook

als de noodzakelijkheid daarvan erkend wordt, verzuimt men soms de Heilige Geest in zijn werkzaamheden te prediken en dus aan te bieden, zoals men het werk van Christus predikt en Hem aanbiedt.

Ik wil heel niet zeggen, dat dit het enige tekort kan zijn in onze prediking. Het werk des Vaders wordt in onze dagen eveneens karig verkondigd. Dat de Vader hemel en aarde nog onderhoudt en regeert en dat goede en kwade dingen ons uit Zijn hand toekomen, mag men ternauwernood meer prediken. Dat God de Vader zich een volk ten eeuwigen leven heeft verkoren en dat Hij zich ontfermt diens Hij wil en verhardt dien Hij wil, mag men helemaal niet meer zeggen. Men mag alleen preken, dat alle mensen uitverkoren zijn. Dat het de Vader is, die met een zondaar begint en dat de Vader hem voor zijn rechterstoel daagt en dat het de Vader is, die elk persoonlijk vrij moet spreken, wil er waarlijk vrijspraak zijn, is toch wel echt ouderwets. Tegenwoordig hebben we alles al in de Bijbel en God hoeft niets meer te doen: wij mensen doen alles. De ouderwetse prediking leerde een diepe, steile afhankelijkheid. Daar werd God als God geëerd. Tegenwoordig wordt de mens als God geëerd. Niet alleen buiten de kerk. Gelukkig ook niet door allen in de kerk.

Maar nu weer die voorbereiding.

Calvijn stelt ze als noodzakelijk in Inst. III, hs. 12. Dat hebben we al gezien. Calvijn noemt de kennis der ellende het begin der bekering. Maar dat is dan voor hem een bekering, die aan het geloof voorafgaat, zoals hij dat uitlegt bij Hand. 20 : 21.

Van deze bekering voor en na het geloof spreekt Calvijn ook in Inst. III, 3, 20: .Voorts gelijk de haat tegen de zonden, dewelke een beginsel is der boetvaardigheid, ons de eerste toegang opent tot de kennis van Christus, die zich aan geen andere vertoont dan aan ellendige en benauwde zondaren, die zuchten, bekommerd en belast zijn, hongeren en dorsten en van droefheid en ellende verkwijnen (Jes. 61 : 1; Matth. 11:5; Luc. 4 : 18), zo moeten wij streven naar de bekering zelf, ons ganse leven ons op haar toeleggen en haar tot het einde toe najagen, indien wij in Christus willen staande blijven."

Mij dunkt, dat hier de drie stukken duidelijk uitkomen. Er is een begin der boetvaardigheid of bekering. Daarna is er de openbaring van Christus. Vervolgens is er de doorgaande bekering. Wat is dit anders dan ellende, verlossing en dankbaarheid, waarbij deze eerste kennis der ellende aan het geloof in Christus voorafgaat?

Wie houdt er vol dat het niet gereformeerd is om te stellen, dat de kennis der ellende het begin is der werkzaamheden van Gods Geest in de ziel en dat er een voorbereidend werk is? Calvijn Ursinus, Olevianus spreken alle drie heel duidelijk van deze voorbereidende smarten der ziel en van deze verschrikkingen der consciëntie. Wil men de mening van een theoloog uit later tijd, dan zou ik willen wijzen op prof. dr. H. Bavinck, die in zijn Dogmatiek, deel IV, een pleit voert voor de gratia praeparans. Daar is een roeping door de wet en Evangelie, die ook tot de nietuitverkorenen komt. Zij bedoelt, door alles wat zij schenkt en werkt, in de mensheid en in de enkele mens de komst van Christus voor te bereiden. Ook de Remonstranten spraken van voorbereiding, maar in deze zin werd zij door de gereformeerden beslist ontkend.

Wat beleden de Remonstranten? , , Enig werk des mensen gaat voor zijn levendmaking, nl. zijn geestelijke dood te erkennen en te bewenen, te willen, dat hij daarvan verlost worde, naar het leven te hongeren, te dorsten, te zoeken. Hetwelk alles en ook meer, van Christus vereist wordt in diegene, die Hij zal levend maken." Tegen deze woorden zeggen we hartgrondig: neen. Van de mens uit is er niet de minste voorbereiding. Waarlijk niet omdat wij willen, hebben wij de genade ontvangen; maar de genade is ons gegeven, als wij nog niet wilden.

Het geestelijk leven, dat in de wedergeboorte ingeplant wordt, komt niet door menselijke werkzaamheid of door ontwikkeling tot stand, maar alleen door een scheppende daad Gods. Dus weg met alle gratia praeparans? Dat zij verre. Men doet aan Schrift en werkelijkheid onrecht, als men haar verwerpt. De belijdenis der voorbereidende genade houdt immers niet in, dat de mens zichzelf voorbereidt. Om deze gedachte reeds in de benaming af te snijden spreken sommige gereformeerden liever van voorafgaande werkingen. Bij Rome, daar is het echt voorbereiding door de mens. Stel, daar is een ongedoopte. De gedoopte is altijd wedergeboren, gerechtvaardigd en geheiligd. Maar nu de ongedoopte, die het Evangelie hoort. Deze ontvangt, met het horen, een verlichting van het verstand en een versterking van de wil door de Heilige Geest.

Uitwendige en inwendige roeping zijn één. Men ziet hier weer uit, dat iedere prediker, die de reformatorische leer loslaat en b.v. van geen onderscheid meer weet tussen algemene en bijzondere roeping, terugbuigt naar Rome.

Deze voldoende genade nu kan de mens verwerpen, maar hij kan ze ook toestemmen. Stemt hij ze toe — de mens beslist — dan krijgt hij helpende genade. De mens gaat zich nu voorbereiden op de genade door te doen wat hij kan. Hij gaat vlijtig ter kerk, hoort aandachtig prediking en catechismus, erkent zijn zonde, verlangt naar verlossing en gaat zo een beetje de wedergeboorte verdienen of maakt zich voor haar ontvankelijk en vatbaar. Al voorbereidende wordt hij geholpen om de leer der kerk te geloven en de waarheid van het christendom, rooms verstaan, toe te stemmen.

Zulk een voorbereiding hebben de gereformeerden niet geleerd. Daarom is het niet goed te zeggen, dat het rooms is om van voorbereidende genade in gereformeerde zin te spreken. God bereidt de harten voor, leidt de levens. Bavinck, het gereformeerd gevoelen besprekende, betuigt het volgende: , En daarom is er een gratia praeparans. God bereidt zelf op menigerlei wijze zijn werk in de harten voor. Hij wekt in Zacheüs de begeerte om Jezus te zien (Luc. 19:3), werkt verslagenheid onder de schare, die Petrus hoort (Hand. 2 : 37), doet een Paulus ter aarde vallen (Hand. 9:4), brengt een stokbewaarder tot verlegenheid (Hand. 16 : 27), en leidt zo het leven van al zijn kinderen ook vóór en tot de ure van de wedergeboorte toe. Ook al zijn ze nog niet van hun zijde de verzoening en rechtvaardiging deelachtig, al hebben zij nog niet de wedergeboorte en het geloof, zij zijn toch reeds voorwerpen zijner eeuwige liefde en Hij leidt hen zelf door zijn genade heen tot die Geest, die alleen wederbaren en troosten kan. Alles staat dan ook naar de ordening Gods met hun latere toebrenging tot en roeping in de gemeente in verband. Ontvangenis en geboorte, huisgezin en geslacht, volk en land, opvoeding en onderwijs, ontwikkeling van verstand en hart, bewaring voor schrikkelijke zonden, voor de lastering tegen de Heilige Geest bovenal, ook, of ook overgave aan allerlei boosheid en ongerechtigheid, rampen en oordelen, zegeningen en weldaden, prediking van wet en Evangelie, verslagenheid en vreze voor het oordeel, ontwaking der consciëntie en behoefte aan redding, het is alles één gratia praeparans tot de wedergeboorte uit de Heilige Geest en tot de plaats, welke de gelovige later in de gemeente innemen zal."

Ik heb een paar dingen onderstreept. Ik neem aan, dat Bavinck ook voor mijn gezagspartner wel zoveel gezag heeft, dat hij het niet meer ongereformeerd zal noemen om van een voorbereiding te spreken, die bestaat in een leren kennen van de noodzakelijkheid der verlossing.

Daar zijn overigens nog meer gereformeerde bronnen. Een oude bekende is de Synopsis uit de 17e eeuw. In hoofdstuk 32 wordt over de wedergeboorte in engere zin gesproken. De voornaamste bewerkende oorzaak is God door zijn Geest. De verdienende oorzaak van deze gave is niet enige voorafgaande geschiktheid van ons, of een voorbereiding, of een beter gebruik van onze natuurlijke beslissing, gelijk sommigen verkeerd denken. Dan komt er een paragraaf met het opschrift: Voorbereiding tot wedergeboorte.

„Wij ontkennen echter niet dat God zelf, weliswaar gewoonlijk op verschillende wijzen, hetzij door de bewijsmiddelen der natuur (Róm. 2:4), hetzij door het woord van de Wet en het Evangelie, de mensen langzamerhand voorbereidt, voordat Hij hen van deze weldaad weelgenoot maakt, gelijk hierna zal worden uitgelegd; maar wij ontkennen ten eerste, dat God tot deze gewone wijze van handelen gehouden is, gelijk uit de met Christus gekruisigde bandiet en Paulus, die de Kerk van Christus vervolgde, blijkt; (we ontkennen) vervolgens dat dit een zodanige voorbereiding of geschiktheid is, dat ze

ook maar uit overeenstemming (ex congruo) een zodanige gave verdient, gelijk Titus 3 : 5 bewijst; (wij ontkennen) tenslotte dat enige dergelijk geschiktheid of voorbereiding, die aan het geloof voorafgaat, een voorgaande is, waaraan door God een vaste belofte van deze gave gedaan is, daar al wat uit het geloof niet is, zonde is (Rom. 14 : 23) en zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen, te weten ter zaligheid (Hebr. 11 : 6)."

Dit is de gereformeerde lijn. De voorbereidende genade laat de mens in de dood. Brakel zowel als .Comrie leggen daar nadruk op. Maar bij de uitverkorenen moeten ze voorafgaan, want zonder die voorbereiding is de mens niet vatbaar voor wedergeboorte. Een middel daartoe is de wet, zoals ook Olevianus leerde. De Synopsis zegt: „Want door de wet, zowel in de natuur ingeschreven (Rom. 1), als op de stenen tafelen vernieuwd (2 Cor. 3) wordt de mens tot de ware erkenning van zijn veroordeling en ellende gebracht, gelijk elders is uitgelegd; zonder welke de mens niet vatbaar kan zijn voor wedergeboorte en zaligmakende bekering, daar Christus zelf getuigt, dat Hij niet gekomen is om rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering te roepen."

De gedachte van de voorafgaande werkingen of de voorbereidende genade vindt men bij de gereformeerden telkens weer terug. Op de Dordtse Synode werd ze voorgedragen door de Godgeleerden van Groot-Brittannië. In de Handelingen der Synode staat boven een deel van hun adres: „Van die dingen, die de bekering voorafgaan".

Daaronder rekenen zij eerst sommige uiterlijke werken, van de mensen gewoonlijk vereist eer zij tot de stand der wedergeboorte of bekering gebracht worden: kerkgaan of niet, in de kerk luisteren naar het Woord of niet. Daar is de mens vrij in. Voorts zeggen de Engelse theologen: „Daar zijn enige inwendige effecten of werkingen, die de bekering of wedergeboorte voorgaan, die door de kracht des Woords en des Geestes verwekt worden in de harten dergenen, die nog niet zijn wedergeboren; als daar zijn de kennis van de wil Gods, het gevoelen der zonde, de vrees voor de straf, het denken over de verlossing, enige hoop van vergeving."

Brakel volgt dezelfde gedachtegang als hij de gewone weg der bekering beschrijft. „God roept allen, die onder de bediening zijn. Velen geven gans geen acht daarop niet aangaat. Anderen horen eens, maar en laten het daar als een zaak, die hun gaan weer heen. Anderen worden overtuigd en ontvangen gemene werkingen des Geestes. Gemene noem ik ze, omdat beide, uitverkorenen en onbekeerlijken, die deelachtig worden. Deze zijn gemeenlijk overtuigingen van zijn ellendige staat, bevatting en indruk van zaligheid en verdoemenis, schrik voor de toorn Gods, kennis van de Heere Jezus en de verborgenheden des geloofs, hoogachting van de staat der kinderen Gods, een wens om mede een van die te zijn, opzetten om zich te bekeren, bidden, lezen van Gods Woord, historisch geloof, zich voegen bij de godzaligen, de grove besmettingen der wereld ontvlieden en dergelijke."

Al deze mannen stellen de noodzakelijkheid van een voorbereiding. Comrie sloot zich hierbij aan. Hij schreef: „Er is niets klaarder dan dat de Geest eerst de wet gebruikt om de zondaar te doden, door derzelver eis en vloek in de consciëntie te doen indringen, om de bondaar ooit door iets in zichzelf tot de genade te komen, voor en aleer Hij het Evangelie gebruikt om hem levend te maken."

Daar zijn voorafgaande werkingen. Zij komen uit Woord en Geest. „Ik ben van dit gevoelen, dat noch de vurige Wet met al haar vloek ons beroeren of verschrikkx, noch het Evangelie ons troosten zal, indien er geen werkingen des Geestes met het V/oord gepaard gaan. Ondertussen, die werkingen zijn niet levendmakende, geloof-instortende en wederbarende, maar alleen werkingen, niet van de Geest van Christus, maar van de Geest Gods. Deze werkt ook door Wet en Evangelie. In deze voorafgaande dingen kunnen de uitwerkingen somtijds zeer groot zijn. Wat een grote beroeing kan het geven

als mensen hun zonde zien en wat een vreugde, als zij denken verlost te zijn onder invloed van de Geest. Al zijn deze werkingen nog zo geweldig, toch gaan zij niet met de zaligheid gepaard. Desniettemin is het Gods gewone weg. Comrie neemt het op voor deze voorafgaande werkingen. God gebruikt ze om de mens bij zichzelf rampzalig te maken.

„En", zegt Comrie, , , zo men dit niet wil toestaan, dan spreekt men het Woord Gods en de bevinding van alle eeuwen tegen en maakt zichzelf ten enenmale bespottelijk en verachtelijk en geeft een duidelijk bewijs, dat men nooit zijn ellende door de Wet heeft leren kennen." Deze dingen gaan nu eenmaal gewoonlijk voor, soms lopen de benauwdheden hoog en soms is het bedaarder, maar „wie zich hiertegen kanten zullen bevonden worden tegen God te strijden, dewijl dezelve werkingen van de Geest en het Woord zijn."

Ze gaan gewoonlijk de bekering vooraf, doch zijn niet zaligmakend.

Soms verdwijnen ze weer. Maar God bedoelt er bij de uitverkorenen dit mee, dat Hij hen onder de tucht van de vurige Wet stelt, „om hen daarvoor te doen vallen en om in hen ten onder te brengen al de hoogten van eigen werk, die zich tegen de vrije genade verheffen en om Zijn weg voor Christus en de vrije genade te banen, zodat hij Heiland, als Hij hen levend maakt, gestaltelijk dood bij zichzelf vindt; de dingen, die hun gewin waren, schade en drek achtende en onder een gevoelen, 'dat zij zo geheel dood zijn, dat als, dé zaligheid om een zucht of zoveel als een schrapsel van een nagel moest bekomen worden, zij dan eeuwig zouden moeten verloren gaan."

Dus dat is de bedoeling van de voorafgaande werking door de wet, dat de uitverkorenen zodanig in de dood vallen, dat zij grondig verstaan, dat zij door werkzaamheden van hun zijde niet tot de genade kunnen opklimmen, „maar zo gestaltelijk dood worden bij en in zichzelf, en dus blijven, langer of korter, totdat de vrijmachtige God door zijn wederbarende kracht hen levend maakt en door de werking Zijns Heiligen Geestes Zijn Zoon in hun zielen openbaart."

Men kan moeilijk zeggen, dat de voorbereiding, zo verstaan, een kleinigheid is. Het is een diep ingrijpende zaak. Men hoort echter meer van mensen, die levend dan die dood gemaakt zijn, naar ze denken. Ik meen nu voldoende aangetoond te hebben, dat het gereformeerd is om in gereformeerde zin van voorbereidende genade te spreken.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De voorbereiding erkend

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's